c.
Interest andere dan die bedoeld in onderdeel a van dit artikel
Van 1 januari 1984 tot 1 juli 1987 werd in Oostenrijk een bronbelasting (Zinsertragsteuer) ingehouden op rente-opbrengsten uit deposito's bij kredietinstellingen, alsmede rente-opbrengsten uit andere schuldvorderingen op kredietinstellingen waaraan een transactie ten grondslag lag. Bovendien werden door de Zinsertragsteuer getroffen rente-opbrengsten uit waardepapieren voor zover het vorderingsrechten in Oostenrijkse valuta betrof die door Oostenrijkse ingezetenen na 31 december 1983 zijn uitgegeven.
Op 1 juli 1987 werd de Zinsertragsteuer weer afgeschaft.
Vanaf 1 januari 1989 wordt in Oostenrijk een bronheffing (de zogenaamde Kapitalertragsteuer) van 10 percent geheven op onder meer rente-opbrengsten uit:
-
deposito's bij Oostenrijkse banken;
-
andere schuldvorderingen op binnenlandse kredietinstellingen waaraan een transactie ten grondslag ligt;
-
waardepapieren van binnenlandse emittenten, die een vorderingsrecht inhouden, voor zover deze waardepapieren in Oostenrijkse valuta na 31 december 1983 zijn uitgegeven, dan wel in andere valuta voor zover uitgegeven na 31 december 1988;
-
converteerbare obligaties en winstdelende obligaties;
-
hoofde van participaties in beleggingsinstellingen en participaties in vergelijkbare buitenlandse beleggingsinstellingen.
Als uitzondering hierop wordt echter geen bronheffing ingehouden, indien onder meer:
-
crediteur en debiteur dezelfde persoon zijn;
-
de interest niet hoger is dan het percentage dat geldt voor spaartegoeden met een wettelijke opzegtermijn;
-
de crediteur een binnenlandse dan wel een buitenlandse bank is;
-
de debiteur een buitenlandse vaste inrichting van een Oostenrijkse bank is;
-
De effecten en coupons uit hoofde waarvan de interest verschuldigd is, bij een Oostenrijkse bank in bewaring zijn gegeven, mits tevens een verklaring wordt afgegeven waaruit blijkt dat de interest inkomen vormt dat kan worden toegerekend aan een binnenlandse of een buitenlandse onderneming;
-
de interest verschuldigd is aan een beleggingsinstelling of aan een pensioen- of ondersteuningsfonds;
-
de interest verschuldigd is uit hoofde van effecten uitgegeven door internationale financiële organisaties.
Niet-inwoners van Oostenrijk zijn echter alleen aan heffing op uit Oostenrijk afkomstige rente-opbrengsten onderworpen, voor zover deze door Oostenrijkse banken zijn betaald naar aanleiding van inleg bij een bank of op overige vorderingen op banken, waaraan een transactie ten grondslag ligt. Dit lijdt uitzondering voor zover de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de rente-inkomsten zijn te beschouwen als inkomsten van een binnenlandse of een buitenlandse onderneming: alsdan wordt geen bronbelasting ingehouden. De Oostenrijkse belasting wordt bij de uitbetaling van de interest ten volle ingehouden. De in Oostenrijk gevestigde bank- of kredietinstelling mag echter op een daartoe gedaan verzoek de betalingen van de interest aan de in Nederland wonende gerechtigde doen zonder inhouding van Oostenrijkse belasting, indien de in Nederland wonende gerechtigde bij zijn verzoek voegt een door hem ingevuld woonplaatsformulier ZS-NL 1, dat voorzien moet zijn van een gedateerde en ondertekende bevestiging omtrent de woonplaats van het hoofd van de eenheid van de Belastingdienst binnen wiens ambtsgebied hij woont of gevestigd is. De formulieren ZS-NL 1 zijn, behalve bij het Bundesministerium für Finanzen te Wenen, voor belanghebbenden ook verkrijgbaar bij de Belastingdienst/Centrum voor facilitaire dienstverlening, Afdeling Logistiek reprografisch centrum, Postbus 1314, 7301 BN Apeldoorn.
In de gevallen waarin om welke reden dan ook bij de uitbetaling van de interest belasting is ingehouden, kan de in Nederland wonende gerechtigde zich met een verzoek om teruggaaf van de ingehouden niet-verschuldigde belasting wenden tot het Oostenrijkse Finanzamt in de Körperschaftsteuer, dat met de aanslagregeling voor de vennootschapsbelasting van de schuldenaar van de interest is belast.
Het hiervoor bedoelde verzoek is niet aan een bepaalde vorm gebonden. Het zal uiteraard de gegevens dienen te bevatten die voor de beoordeling van het verzoek nodig zijn. Tot staving van het verzoek verdient het aanbeveling de bewijsstukken met betrekking tot de plaatsgevonden uitbetaling van of creditering voor de interest bij te voegen alsmede een ingevuld woonplaatsformulier ZS-NL 1, dat voorzien moet zijn van een gedateerde en ondertekende bevestiging omtrent de woonplaats van het bevoegde hoofd van de eenheid van de Belastingdienst in Nederland. Voor het verkrijgen van teruggaaf van Oostenrijkse belasting op interest mag de betrokken inwoner van Nederland ook het formulier R-HOL 1 gebruiken. In dat geval moet met het formulier R-HOL 1 op dezelfde wijze worden gehandeld als is voorgeschreven in onderdeel a van dit artikel. Het verzoek om teruggaaf moet worden ingediend binnen een termijn van drie jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de belasting is ingehouden.
d.
Royalty's
De in Oostenrijk wonende of gevestigde schuldenaar van royalty's die toekomen aan een inwoner van Nederland, is op grond van het Verdrag gerechtigd de verschuldigde bedragen zonder inhouding van belasting, of onder inhouding van belasting naar een verlaagd tarief, aan de Nederlandse rechthebbende te vergoeden. Een verzoek daartoe kan derhalve door de Nederlandse rechthebbende tot de Oostenrijkse schuldenaar van de opbrengsten worden gericht. Aangezien de Oostenrijkse schuldenaar tegenover de Oostenrijkse belastingadministratie aansprakelijk is voor eventueel ten onrechte niet-ingehouden belasting, mag verwacht worden dat hij niet bereid zal zijn de betalingen aldus te verrichten en dat hij derhalve bij de betaling de Oostenrijkse belasting inhoudt. In dat geval kan de rechthebbende zich tot de Oostenrijkse belastingadministratie wenden met het verzoeken om teruggaaf van de ingehouden niet-verschuldigde belasting.
Het in de vorige alinea bedoelde verzoek is niet aan een bepaalde vorm gebonden. Het zal uiteraard de gegevens dienen te bevatten die voor de beoordeling van het verzoek nodig zijn. Het verzoek moet worden ingediend binnen een termijn van drie jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de opbrengst is betaald.