Besluit van 12 november 1991, houdende uitvoering van artikel 4, eerste lid, van de Wet op de zeevaartdiploma's en artikel 5 van de Schepenwet

Bemanningseisenbesluit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 5 juni 1991, nr. S/J 30.890./91, Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken;
Gelet op het Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, 1978 (Trb. 1981, 144);
De Raad van State gehoord (advies van 11 september 1991, WO9.91.0292);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 8 november 1991, nr. S/J31.956/91, Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

I

Algemene bepalingen

Artikel

1

Artikel

2

Hoofdstuk

II

Scheepstechnicus

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Ter verkrijging van het getuigschrift als scheepstechnicus wendt de adspirant scheepstechnicus zich tot het Hoofd van de Scheepvaartinspectie onder overlegging van:

  • a.

    het geldig paspoort of het monsterboekje van de aanvrager;

  • b.

    het in artikel 3, tweede lid, onder b, bedoelde diploma scheepstechnicus of bewijsstuk;

  • c.

    het bewijs dat hij de voorgeschreven diensttijd heeft behaald;

  • d.

    het gedurende de diensttijd bijgehouden praktijkboek en

  • e.

    een bewijs van betaling van de in artikel 7 bedoelde kosten.

Artikel

6

Een duplikaat van het getuigschrift als scheepstechnicus wordt, indien het verloren gaan van het getuigschrift aannemelijk wordt gemaakt, op verzoek van belanghebbende door of namens het Hoofd van de Scheepvaartinspectie afgegeven, nadat een bewijs van betaling van de in artikel 7 bedoelde kosten is overgelegd.

Artikel

7

Onze Minister stelt de tarieven vast voor de te berekenen kosten van de behandeling van de aanvraag van het getuigschrift alsmede van een duplikaat van het getuigschrift als scheepstechnicus.

Artikel

8

Het model van het getuigschrift als scheepstechnicus en het model van het praktijkboek worden door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie vastgesteld.

Hoofdstuk

III

Bemanningseisen

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Aan boord van een vrachtschip met een bruto-tonnage van 6000 of meer, doch minder dan 9000 en een voortstuwingsvermogen van 3000 kW of meer, doch minder dan 8000 kW kan de volgende bemanning dienst doen:

  • a.

    bemanningssamenstelling I

    • 1°.

      een kapitein in het bezit van het diploma als eerste stuurman voor de grote handelsvaart;

    • 2°.

      een eerste stuurman in het bezit van het diploma als tweede stuurman voor de grote handelsvaart;

    • 3°.

      een tweede stuurman in het bezit van het diploma als derde stuurman voor de grote handelsvaart en het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 14, in verband met artikel 16 van het Besluit zeevaartdiploma's;

    • 4°.

      een derde stuurman in het bezit van het diploma als derde stuurman voor de grote handelsvaart;

    • 5°.

      een eerste scheepswerktuigkundige in het bezit van het diploma B als scheepswerktuigkundige en het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 14, in verband met artikel 17 van het Besluit zeevaartdiploma's;

    • 6°.

      een tweede scheepswerktuigkundige in het bezit van het diploma A als scheepswerktuigkundige en het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 14, in verband met artikel 18 van het Besluit zeevaartdiploma's;

    • 7°.

      een derde scheepswerktuigkundige in het bezit van het diploma als motordrijver, met dien verstande dat in plaats van een derde scheepswerktuigkundige ook een scheepstechnicus dienst mag doen en

    • 8°.

      drie ongediplomeerde scheepsgezellen;

    of

  • b.

    bemanningssamenstelling II

    • 1°.

      een kapitein in het bezit van het diploma als eerste stuurman voor de grote handelsvaart;

    • 2°.

      een eerste stuurman in het bezit van het diploma als tweede stuurman voor de grote handelsvaart;

    • 3°.

      een eerste scheepswerktuigkundige in het bezit van het diploma B als scheepswerktuigkundige en het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 14, in verband met artikel 17 van het Besluit zeevaartdiploma's;

    • 4°.

      een tweede scheepswerktuigkundige in het bezit van het diploma A als scheepswerktuigkundige en het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 14, in verband met artikel 18 van het Besluit zeevaartdiploma's;

    • 5°.

      twee middelbaar maritieme officieren M, waarvan één een diensttijd heeft behaald van ten minste twee jaren als maritiem officier aan boord van vrachtschepen met een voortstuwingsvermogen van 3000 kW of meer;

    • 6°.

      een scheepstechnicus en

    • 7°.

      twee ongediplomeerde scheepsgezellen;

    of

  • c.

    bemanningssamenstelling III

    • 1°.

      een kapitein in het bezit van het diploma als eerste stuurman voor de grote handelsvaart;

    • 2°.

      een eerste stuurman in het bezit van het diploma als tweede stuurman voor de grote handelsvaart;

    • 3°.

      een eerste scheepswerktuigkundige in het bezit van het diploma B als scheepswerktuigkundige en het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 14, in verband met artikel 17 van het Besluit zeevaartdiploma's;

    • 4°.

      een middelbaar maritiem officier A in het bezit van het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 22 in verband met artikel 27;

    • 5°.

      twee middelbaar maritieme officieren M, waarvan één in het bezit van het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 22, in verband met artikel 27;

    • 6°.

      een scheepstechnicus en

    • 7°.

      twee ongediplomeerde scheepsgezellen;

    of

  • d.

    bemanningssamenstelling IV

    • 1°.

      een kapitein, zijnde maritiem officier specialisatie werktuigkunde, dan wel specialisatie navigatie in het bezit van het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 22, in verband met artikel 23;

    • 2°.

      een eerste officier, zijnde maritiem officier met specialisatie navigatie, dan wel met specialisatie werktuigkunde in het bezit van het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 22, in verband met artikel 25, met dien verstande dat de specialisatie van de eerste officier een andere dient te zijn dan de specialisatie van de kapitein;

    • 3°.

      een middelbaar maritiem officier A in het bezit van het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 22, in verband met artikel 27;

    • 4°.

      twee middelbaar maritieme officieren M, waarvan een in het bezit van het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 22, in verband met artikel 27;

    • 5°.

      een scheepstechnicus en

    • 6°.

      twee ongediplomeerde scheepsgezellen.

Artikel

12

Aan boord van een vrachtschip met een bruto-tonnage van 4000 of meer, doch minder dan 6000 en een voortstuwingsvermogen van 3000 kW of meer, doch minder dan 6000 kW kan de volgende bemanning dienst doen:

  • a.

    bemanningssamenstelling I

    • 1°.

      een kapitein in het bezit van het diploma als derde stuurman voor de grote handelsvaart en het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 14, in verband met artikel 15 van het Besluit zeevaartdiploma's;

    • 2°.

      een eerste stuurman in het bezit van het diploma als derde stuurman voor de grote handelsvaart en het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 14, in verband met artikel 16 van het Besluit zeevaartdiploma's;

    • 3°.

      een tweede stuurman in het bezit van het diploma als derde stuurman voor de grote handelsvaart en het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 14, in verband met artikel 16 van het Besluit zeevaartdiploma's;

    • 4°.

      een derde stuurman in het bezit van het diploma als derde stuurman voor de grote handelsvaart;

    • 5°.

      een eerste scheepswerktuigkundige in het bezit van het diploma A als scheepswerktuigkundige en het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 14, in verband met artikel 17 van het Besluit zeevaartdiploma's;

    • 6°.

      een tweede scheepswerktuigkundige in het bezit van het diploma A als scheepswerktuigkundige en

    • 7°.

      drie ongediplomeerde scheepsgezellen;

    of

  • b.

    bemanningssamenstelling II

    • 1°.

      een kapitein in het bezit van het diploma als derde stuurman voor de grote handelsvaart en het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 14, in verband met artikel 15 van het Besluit zeevaartdiploma's;

    • 2°.

      een eerste stuurman in het bezit van het diploma als derde stuurman voor de grote handelsvaart en het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 14, in verband met artikel 16 van het Besluit zeevaartdiploma's;

    • 3°.

      een eerste scheepswerktuigkundige in het bezit van het diploma A als scheepswerktuigkundige en het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 14, in verband met artikel 17 van het Besluit zeevaartdiploma's;

    • 4°.

      een middelbaar maritiem officier A in het bezit van het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 22, in verband met artikel 27;

    • 5°.

      een middelbaar maritiem officier M;

    • 6°.

      een scheepstechnicus en

    • 7°.

      twee ongediplomeerde scheepsgezellen;

    of

  • c.

    bemanningssamenstelling III

    • 1°.

      een kapitein in het bezit van het diploma als derde stuurman voor de grote handelsvaart en het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 14, in verband met artikel 15 van het Besluit zeevaartdiploma's;

    • 2°.

      een eerste scheepswerktuigkundige in het bezit van het diploma A als scheepswerktuigkundige en het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 14, in verband met artikel 17 van het Besluit zeevaartdiploma's;

    • 3°.

      twee middelbaar maritieme officieren A, beiden in het bezit van het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 22, in verband met artikel 27;

    • 4°.

      een middelbaar maritiem officier M;

    • 5°.

      een scheepstechnicus en

    • 6°.

      twee ongediplomeerde scheepsgezellen;

    of

  • d.

    bemanningssamenstelling IV

    • 1°.

      een kapitein, zijnde middelbaar maritiem officier A, in het bezit van het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 22, in verband met artikel 23;

    • 2°.

      een eerste officier, zijnde middelbaar maritiem officier A, in het bezit van het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 22, in verband met artikel 25;

    • 3°.

      een middelbaar maritiem officier A in het bezit van het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 22, in verband met artikel 27;

    • 4°.

      een middelbaar maritiem officier M;

    • 5°.

      een scheepstechnicus en

    • 6°.

      twee ongediplomeerde scheepsgezellen.

Artikel

13

Aan boord van een vrachtschip met een bruto-tonnage van 4000 of meer, doch minder dan 6000 en een voortstuwingsvermogen van minder dan 3000 kW kan de volgende bemanning dienst doen:

  • a.

    bemanningssamenstelling I

    • 1°.

      een kapitein in het bezit van het diploma als derde stuurman voor de grote handelsvaart en het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 14, in verband met artikel 15 van het Besluit zeevaartdiploma's;

    • 2°.

      een eerste stuurman in het bezit van het diploma als derde stuurman voor de grote handelsvaart en het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 14, in verband met artikel 16 van het Besluit zeevaartdiploma's;

    • 3°.

      een tweede stuurman in het bezit van het diploma als derde stuurman voor de grote handelsvaart en het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 14, in verband met artikel 16 van het Besluit zeevaartdiploma's;

    • 4°.

      een derde stuurman in het bezit van het diploma als derde stuurman voor de grote handelsvaart;

    • 5°.

      een eerste scheepswerktuigkundige in het bezit van het diploma als motordrijver en het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 14, in verband met 17 van het Besluit zeevaartdiploma's;

    • 6°.

      een tweede scheepswerktuigkundige in het bezit van het diploma als motordrijver, met dien verstande dat de tweede scheepswerktuigkundige niet vereist is aan boord van schepen met een voortstuwingsvermogen van minder dan 1500 kW en

    • 7°.

      drie ongediplomeerde scheepsgezellen;

    of

  • b.

    bemanningssamenstelling II

    of

  • c.

    bemanningssamenstelling III

    of

  • d.

    bemaningssamenstelling IV

    • 1°.

      een kapitein, zijnde middelbaar maritiem officier M, in het bezit van het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 22, in verband met artikel 23;

    • 2°.

      een eerste officier, zijnde middelbaar maritiem officier M, in het bezit van het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 22, in verband met artikel 25;

    • 3°.

      twee middelbaar maritieme officieren M, waarvan een in het bezit van het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 22, in verband met artikel 27;

    • 4°.

      een scheepstechnicus en

    • 5°.

      twee ongediplomeerde scheepsgezellen.

Artikel

14

Aan boord van een vrachtschip met een bruto-tonnage van 2000 of meer, doch minder dan 4000 en een voortstuwingsvermogen van minder dan 3000 kW kan de volgende bemanning dienst doen:

  • a.

    bemanningssamenstelling I

    • 1°.

      een kapitein in het bezit van het diploma als derde stuurman voor de grote handelsvaart en het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 14, in verband met artikel 15 van het Besluit zeevaartdiploma's;

    • 2°.

      een eerste stuurman in het bezit van het diploma als derde stuurman voor de grote handelsvaart en het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 14, in verband met artikel 16 van het Besluit zeevaartdiploma's;

    • 3°.

      een tweede stuurman in het bezit van het diploma als derde stuurman voor de grote handelsvaart;

    • 4°.

      een eerste scheepswerktuigkundige in het bezit van het diploma als motordrijver en het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 14, in verband met artikel 17 van het Besluit zeevaartdiploma's;

    • 5°.

      een tweede scheepswerktuigkundige in het bezit van het diploma als motordrijver, met dien verstande dat de tweede scheepswerktuigkundige niet vereist is aan boord van schepen met een voortstuwingsvermogen van minder dan 1500 kW en

    • 6°.

      twee ongediplomeerde scheepsgezellen;

    of

  • b.

    bemanningssamenstelling II

    of

  • c.

    bemanningssamenstelling III

    of

  • d.

    bemanningssamenstelling IV

    • 1°.

      een kapitein, zijnde middelbaar maritiem officier M, in het bezit van het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 22, in verband met artikel 23;

    • 2°.

      een eerste officier, zijnde middelbaar maritiem officier M, in het bezit van het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 22, in verband met artikel 25;

    • 3°.

      een middelbaar maritiem officier M in het bezit van het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 22, in verband met artikel 27;

    • 4°.

      een scheepstechnicus en

    • 5°.

      een ongediplomeerde scheepsgezel.

Artikel

15

Aan boord van een vrachtschip met een bruto-tonnage van minder dan 2000 en een voortstuwingsvermogen van 1500 kW of meer doch minder dan 3000 kW kan de volgende bemanning dienst doen:

  • a.

    bemanningssamenstelling I

    of

  • b.

    bemanningssamenstelling II

    of

  • c.

    bemanningssamenstelling III

    • 1°.

      een kapitein, zijnde middelbaar maritiem officier M, in het bezit van het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 22, in verband met artikel 23;

    • 2°.

      een eerste officier, zijnde middelbaar officier M, in het bezit van het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 22, in verband met artikel 25;

    • 3°.

      een middelbaar maritiem officier M;

    • 4°.

      een scheepstechnicus en

    • 5°.

      een ongediplomeerde scheepsgezel.

Artikel

16

Aan boord van een vrachtschip met een bruto-tonnage van minder dan 2000 en een voortstuwingsvermogen van 750 kW of meer doch minder dan 1500 kW kan de volgende bemanning dienst doen:

  • a.

    bemanningssamenstelling I

    of

  • b.

    bemanningssamenstelling II

    of

  • c.

    bemanningssamenstelling III

    • 1°.

      een kapitein, zijnde middelbaar maritiem officier M, in het bezit van het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 22, in verband met artikel 23;

    • 2°.

      een eerste officier, zijnde middelbaar maritiem officier M, in het bezit van het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 22, in verband met artikel 25;

    • 3°.

      een middelbaar maritiem officier M en

    • 4°.

      twee ongediplomeerde scheepsgezellen.

Artikel

17

Aan boord van een vrachtschip met een bruto-tonnage van minder dan 2000 en een voorststuwingsvermogen van minder dan 750 kW kan de volgende bemanning dienst doen:

  • a.

    bemanningssamenstelling I

    of

  • b.

    bemanningssamenstelling II

    • 1°.

      een kapitein in het bezit van het diploma als derde stuurman voor de grote handelsvaart en het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 14, in verband met artikel 15 van het Besluit zeevaartdiploma's;

    • 2°.

      een middelbaar maritiem officier M in het bezit van het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 22, in verband met artikel 27 en

    • 3°.

      drie ongediplomeerde scheepsgezellen;

    of

  • c.

    bemanningssamenstelling III

    • 1°.

      een kapitein, zijnde middelbaar maritiem officier M, in het bezit van het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 22, in verband met artikel 23;

    • 2°.

      een middelbaar maritiem officier M in het bezit van het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 22, in verband met artikel 27 en

    • 3°.

      drie ongediplomeerde scheepsgezellen.

Artikel 18

Vervallen

Artikel 19

Vervallen

Artikel

20

Aan boord van een bevoorradingsschip of een sleepboot met een bruto-tonnage van minder dan 2000 en een voortstuwingsvermogen van minder dan 750 kW kan de volgende bemanning dienst doen:

  • a.

    bemanningssamenstelling I

    of

  • b.

    bemanningssamenstelling II

    • 1°.

      een kapitein in het bezit van het diploma als derde stuurman voor de grote handelsvaart en het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 14, in verband met artikel 15 van het Besluit zeevaartdiploma's;

    • 2°.

      een middelbaar maritiem officier M in het bezit van het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 22, in verband met artikel 28 en

    • 3°.

      drie ongediplomeerde scheepsgezellen;

    of

  • c.

    bemanningssamenstelling III

    • 1°.

      een kapitein, zijnde middelbaar maritiem officier M, in het bezit van het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 22, in verband met artikel 24;

    • 2°.

      een middelbaar maritiem officier M in het bezit van het bewijs van diensttijd, bedoeld in artikel 22, in verband met artikel 28 en

    • 3°.

      drie ongediplomeerde scheepsgezellen.

Artikel

21

Hoofdstuk

IV

Diensttijd

§

1

Algemeen

Artikel

22

§

2

Diensttijd kapitein

Artikel

23

Artikel

24

§

3

Diensttijd eerste officieren

Artikel

25

Artikel

26

§

4

Diensttijd maritieme officieren

Artikel

27

Artikel

28

Hoofdstuk

V

Slotbepalingen

Artikel

29

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld, met dien verstande dat dat tijdstip niet eerder is dan een maand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst.

Artikel

30

Dit besluit kan worden aangehaald als: Bemanningseisenbesluit.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat, J. R. H. Maij-Weggen
De Minister van Justitie E. M. H. Hirsch Ballin