Artikel
1
In deze regeling wordt verstaan onder:
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
Als ambtenaar bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de wet wordt aangewezen: de directeur-generaal van de Voedsel en Waren Autoriteit.
Een aanmelding als bedoeld in artikel 9, eerste en tweede lid, van de wet geschiedt door het bij de Voedsel en Waren Autoriteit indienen van een daartoe beschikbaar gesteld formulier overeenkomstig:
het als bijlage opgenomen model A, door degene, die is toegelaten tot de uitoefening van de diergeneeskunde ingevolge artikel 2 of artikel 3 van de wet;
het als bijlage opgenomen model B door een dierverloskundige of castreur.
Vervallen
Het in artikel 3, onderdeel a, bedoelde formulier dient vergezeld te gaan van bewijsstukken waaruit blijkt dat degene, die zich aanmeldt, toegelaten is tot de uitoefening van de diergeneeskunde.
De overlegging van bewijsstukken, als bedoeld in het eerste lid, is niet vereist indien de dierenarts ten genoegen van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aannemelijk maakt dat deze diens akte van bevoegdheid heeft laten viseren overeenkomstig artikel 8 van de Wet op de Uitoefening van de Diergeneeskunst (Stb. 1954, 372) en het in artikel 3 bedoelde formulier volledig en naar waarheid is ingevuld.
De bewijsstukken, bedoeld in artikel 5, eerste lid, zijn:
voor een dierenarts bedoeld in artikel 2 van de wet het diploma verkregen als bewijs van het met goed gevolg afgelegd diergeneeskundig of veeartsenijkundig examen aan de Faculteit Diergeneeskunde van de Rijksuniversiteit te Utrecht;
voor de onderdaan van een andere lid-staat in de Europese Gemeenschap die ingevolge artikel 3 van de wet is toegelaten:
de diploma's of getuigschriften met in voorkomend geval de voorgeschreven verklaringen als bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Regeling toelating onderdanen van lid-staten tot de uitoefening van de diergeneeskunde (Stcrt. 1991, 223);
een verklaring van de bevoegde autoriteit van de lid-staat alwaar die onderdaan gevestigd is, waaruit blijkt dat de betrokken onderdaan niet geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of definitief de bevoegdheid tot de uitoefening van de diergeneeskunde is ontzegd.
voor andere personen dan bedoeld in de onderdelen a of b, de toelating die hen is verleend ingevolge artikel 3, eerste en vierde lid, van de wet dan wel een toelating als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de Uitoefening van de Diergeneeskunst (Stb. 1954, 372).
Het in artikel 3, onderdeel b, bedoelde formulier dient vergezeld te gaan van de door een dierverloskundige of castreur van de hun ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Wet op de uitoefening van de Diergeneeskunde verleende vergunning of gewaarmerkte fotocopie van die vergunning.
Een kennisgeving, als bedoeld in artikel 9, vierde lid, onderscheidenlijk vijfde lid van de wet, ter zake wijziging in de bij de aanmelding verstrekte gegevens onderscheidenlijk ter zake het ophouden werkzaam te zijn op het gebied van de uitoefening van de diergeneeskunde, geschiedt door het indienen - na invulling van de daartoe bestemde rubriek - van een in artikel 3 bedoeld formulier.
Deze regeling treedt in werking op hetzelfde tijdstip als waarop artikel 9 van de wet in werking treedt.
Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling aanmelding tot uitoefening der diergeneeskunde.
Nummer:
Aan:
Nummer:
Aan: