Besluit van 15 januari 1992, houdende een reglement voor de scheepvaart op de Westerschelde

Scheepvaartreglement Westerschelde 1990

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 19 januari 1990, nr. S/J 30.056/90, Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken;
De Raad van State gehoord (advies van 29 mei 1990, no. W09.90.0030);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 7 januari 1992, nr. DGSM/J 31.881/92 Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Artikel

1

Toepassingsgebied

Dit reglement is van toepassing op de Westerschelde met haar mondingen, met inbegrip van het gedeelte van de territoriale zee dat wordt begrensd door het gemeentelijk ingedeeld gebied van de gemeente Vlissingen (vanaf de kust (51°33’.85 N 003°29’.07 E) naar 51°34’.42 N 003°29’.15 E, vandaar naar 51°36’.98 N 003°27’.15 E, vandaar naar 51°35’.55 N 003°23’.24 E, vandaar naar 51°26’.00 N 003°18’.47 E en vandaar naar grenspaal 369).

Artikel

2

Begripsomschrijvingen

Artikel

2a

Vervallen

Artikel

3

Verantwoordelijkheid

Hoofdstuk

2

Voorschriften betreffende het uitwijken

Afdeling

1

Gedrag van de schepen bij elk soort zicht

Artikel

4

Toepassing

De voorschriften in deze afdeling zijn van toepassing bij elk soort zicht.

Artikel

5

Uitkijk

Een schip moet te allen tijde door kijken en luisteren alsook door gebruik te maken van alle beschikbare middelen aangepast aan de heersende omstandigheden en toestanden, goede uitkijk houden zodat de omstandigheden en het gevaar voor aanvaring volledig kunnen worden beoordeeld.

Artikel

6

Veilige vaart

Artikel

7

Gevaar voor aanvaring

Artikel

8

Maatregelen ter vermijding van aanvaring

Artikel

9

Gedrag in en buiten een vaargeul

Artikel

10

Opdraaien en kop vóór nemen

Afdeling

2

Gedrag van de schepen in zicht van elkaar

Artikel

11

Toepassing

De voorschriften in deze afdeling zijn van toepassing op schepen die in zicht van elkaar zijn.

Artikel

12

Zeilschepen

Wanneer twee zeilschepen elkaar naderen, zodanig dat gevaar voor aanvaring bestaat, gelden onderstaande regelen:

  • a.

    Indien één der zeilschepen in de vaargeul de stuurboordzijde daarvan houdt of buiten de vaargeul stuurboordwal houdt, moet het andere zeilschip uitwijken.

  • b.

    Indien geen van beide zeilschepen in de vaargeul de stuurboordzijde daarvan houdt of buiten de vaargeul de stuurboordwal houdt:

    • 1°.

      ingeval beide zeilschepen over verschillende boeg liggen, moet het zeilschip dat over stuurboordboeg ligt uitwijken voor het zeilschip dat over bakboordboeg ligt;

    • 2°.

      ingeval beide zeilschepen over dezelfde boeg liggen, moet het zeilschip aan loefzijde uitwijken voor het zeilschip aan lij;

    • 3°.

      ingeval een zeilschip dat over stuurboordboeg ligt, aan zijn loefzijde een zeilschip ziet en niet met zekerheid kan bepalen of dat zeilschip over stuurboord- dan wel over bakboordboeg ligt, moet het daarvoor uitwijken;

    • 4°.

      in dit artikel wordt onder loefzijde verstaan de andere zijde dan die waarover het grootzeil wordt gevoerd of, ingeval van een vierkant getuigd schip, de andere zijde dan die waarover het grootste langscheepse zeil bijstaat.

Artikel

13

Oplopen en verbod op gelijke hoogte te blijven varen

Artikel

14

Recht tegen elkaar in sturen

Artikel

15

Koers kruisen

Wanneer de koersen van twee werktuiglijk voortbewogen schepen elkaar kruisen zodanig dat zulks gevaar voor aanvaring medebrengt moet, behalve waar artikel 9, vierde lid, anders voorschrijft, het schip dat het andere aan stuurboordzijde van zich heeft uitwijken en, wanneer de omstandigheden het toelaten, vermijden vóór het andere over te lopen.

Artikel

16

Maatregelen van het schip dat moet uitwijken

Elk schip dat verplicht is uit te wijken voor een ander schip moet, voor zover dit mogelijk is, bijtijds ruim voldoende maatregelen nemen om goed vrij te blijven.

Artikel

17

Maatregelen van het schip dat koers moet houden

Artikel

18

Voorrangsregels

Behalve waar artikel 13 anders voorschrijft:

  • a.

    moet een werktuiglijk voortbewogen schip dat varende is, uitwijken voor:

    • -

      een onmanoeuvreerbaar schip;

    • -

      een bovenmaats zeeschip;

    • -

      een beperkt manoeuvreerbaar schip;

    • -

      een schip bezig met de uitoefening van de visserij buiten de vaargeul;

  • b.

    moet een zeilschip dat varende is, uitwijken voor de in het eerste lid genoemde schepen, met inbegrip van een werktuiglijk voortbewogen schip;

  • c.
    • 1°.

      moet een schip bezig met de uitoefening van de visserij in de vaargeul, uitwijken voor:

      • -

        een onmanoeuvreerbaar schip;

      • -

        een bovenmaats zeeschip;

      • -

        een beperkt manoeuvreerbaar schip;

      • -

        een werktuiglijk voortbewogen schip;

      • -

        een zeilschip;

    • 2°.

      moet een schip bezig met de uitoefening van de visserij buiten de vaargeul, voor zover mogelijk, uitwijken voor:

      • -

        een onmanoeuvreerbaar schip;

      • -

        een bovenmaats zeeschip;

      • -

        een beperkt manoeuvreerbaar schip;

  • d.
    • 1°.

      moet een bovenmaats zeeschip dat varende is, uitwijken voor een onmanoeuvreerbaar schip;

    • 2°.

      moet een bovenmaats zeeschip dat varende is en in zijn koers gehinderd wordt door een beperkt manoeuvreerbaar schip dat in de vaargeul in bedrijf is en ten anker ligt, zijn voornemen dit laatste voorbij te varen te kennen geven door een geluidssein van drie korte stoten gevolgd door één lange. In dat geval moet het beperkt manoeuvreerbare schip zich zo spoedig mogelijk naar de rand van de vaargeul begeven;

    • 3°.

      mag een bovenmaats zeeschip, voor zover mogelijk, een vaargeul niet geheel of gedeeltelijk oversteken, niet verlaten of niet binnenvaren, dan nadat het zich er van heeft vergewist dat dit zonder gevaar kan geschieden en zonder dat andere schepen verplicht zouden worden koers of vaart te wijzigen;

  • e.
    • 1°.

      moet een beperkt manoeuvreerbaar schip dat varende is, uitwijken voor een onmanoeuvreerbaar schip en voor een bovenmaats zeeschip;

    • 2°.

      mag een beperkt manoeuvreerbaar schip, voor zover mogelijk, een vaargeul niet geheel of gedeeltelijk oversteken, niet verlaten of niet binnenvaren, dan nadat het zich er van heeft vergewist dat dit zonder gevaar kan geschieden en zonder dat andere schepen verplicht zouden worden koers of vaart te wijzigen;

  • f.

    moeten een draagvleugelboot en een luchtkussenvaartuig aan andere schepen de ruimte laten die deze nodig hebben om hun koers te volgen en om te manoeuvreren;

  • g.

    moet een klein schip dat varende is, uitwijken voor andere dan kleine schepen.

Afdeling

3

Gedrag van de schepen bij beperkt zicht

Artikel

19

Gedrag bij beperkt zicht

Hoofdstuk

3

Lichten en dagmerken

Artikel

20

Toepassing

Artikel

21

Begripsomschrijvingen

Artikel

22

Zichtbaarheid van de lichten

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • a.

    zichtbaar:

    zichtbaar bij donkere nacht en bij heldere dampkring;

  • b.

    gewoon licht, helder licht en krachtig licht:

    • 1.

      voor zeeschepen:

      lichten die op een afstand van onderscheidenlijk ten minste 1.000 meter, 2.000 meter en 3.000 meter zichtbaar zijn;

    • 2.

      voor binnenschepen:

      de lichten die voldoen aan de eisen van bijlage 1.5 van de Binnenvaartregeling.

Artikel

23

Werktuiglijk voortbewogen schepen

Artikel

24

Slepen en assisteren

Artikel

25

Zeilschepen

Artikel

26

Schepen bezig met de uitoefening van de visserij

Een schip bezig met de uitoefening van de visserij moet voeren:

  • a.

    twee rondom zichtbare heldere lichten, het ene loodrecht onder het andere, het bovenste groen en het onderste wit, of een dagmerk bestaande uit twee kegels met de punten tegen elkaar, de ene loodrecht onder de andere.

  • b.

    ingeval het vaart door het water loopt, tevens de zijdelichten en het heklicht.

Artikel

27

Onmanoeuvreerbare, beperkt manoeuvreerbare schepen en bijzondere transporten

Artikel

28

Bovenmaatse zeeschepen

Een bovenmaats zeeschip dat varende is, moet voeren, daar waar dit het best kan worden gezien:

  • a.

    behalve de lichten voorgeschreven voor een werktuiglijk voortbewogen schip, drie rondom zichtbare rode krachtige lichten geplaatst in verticale lijn;

  • b.

    een cilinder als dagmerk.

Artikel

29

Loodsschepen

Artikel

30

Ten anker liggende, gemeerde, aan de grond zittende en gezonken schepen en obstakels voor de scheepvaart

Artikel

31

Bijzondere lichten en dagmerken

Hoofdstuk

4

Geluids- en lichtseinen

Artikel

32

Begripsomschrijvingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • a.

    fluit:

    elk middel geschikt tot het geven van de voorgeschreven korte en lange stoten;

  • b.

    korte stoot:

    een geluidssein van ongeveer één seconde duur;

  • c.

    lange stoot:

    een geluidssein van vier tot zes seconden duur.

Artikel

33

Middelen voor geluidsseinen

Artikel

34

Manoeuvreer-, waarschuwings- en bijzondere seinen

Artikel

35

Geluidsseinen bij beperkt zicht

Artikel

36

Aandachts- en waarschuwingsseinen

Artikel

37

Noodseinen

Indien een schip in nood verkeert en hulp verlangt, gebruikt, toont of geeft het de volgende seinen, hetzij gezamenlijk hetzij afzonderlijk:

  • a.

    een aanhoudend geluid met een toestel voor mistseinen;

  • b.

    een sein, door middel van radiotelegrafie of enige andere seinwijze uitgezonden, bestaande uit de groep ...---... (S.O.S.) van de Morse code;

  • c.

    een sein, uitgezonden door middel van radiotelefonie, bestaande uit het gesproken woord "meedee";

  • d.

    een rooksignaal dat oranje gekleurde rook afgeeft;

  • e.

    langzaam en herhaald op en neer bewegen van de naar beide zijden uitgestrekte armen;

  • f.

    seinen uitgezonden door noodradiobakens die de positie aanduiden;

  • g.

    een licht dan wel een vlag of ieder ander geschikt voorwerp waarmee in het rond wordt gezwaaid;

  • h.

    reeksen klokslagen of herhaalde lange stoten.

Hoofdstuk

5

Duwvaart

Artikel

38

Begripsomschrijvingen

Artikel

39

Lichten voor duwstellen

Hoofdstuk

6

Bepalingen voor kleine schepen

Artikel

40

Toepassing

Dit hoofdstuk stelt de bepalingen voor zover die voor kleine schepen afwijken van hetgeen elders in dit reglement is voorgeschreven.

Artikel

41

Lichten en dagmerken

Artikel

42

Vaarregels

Hoofdstuk

7

Bijzondere bepalingen voor het redegebied Vlissingen

Artikel

43

Redegebied Vlissingen; voorzorgsgebied

Artikel

44

Uitoefening van de visserij

Een schip bezig met de uitoefening van de visserij in het redegebied Vlissingen dat buiten het voorzorgsgebied is gelegen, mag de bewegingen van elk ander dan een klein schip niet belemmeren.

Artikel

45

Gedrag in het voorzorgsgebied

Artikel

46

Waarschuwing dat schepen uit de Sardijngeul komen

Wanneer aan de radartoren, die zich langs de boulevard te Vlissingen bevind, een geel schitterlicht wordt getoond ter aanduiding dat uit zee komende schepen over de Galgeput of de Sardijngeul naderen, moet een naar zee gaand schip dat wil opdraaien daarbij vermijden ten westen van het sectorlicht op het westelijke hoofd van de Koopmanshaven te Vlissingen te komen.

Artikel

47

Verbod tot ankeren

Artikel

48

Seinen ter aanduiding door welk zeegat een naar zee varend schip het redegebied Vlissingen zal verlaten

Vervallen

Artikel

49

Seinen bij kompasstellen

Vervallen

Hoofdstuk

8

Diverse bepalingen

Artikel

50

Verplichting tot wacht houden

Artikel

50a

Bescherming van verkeerstekens

Een schip gebruikt geen verkeerstekens om daaraan te meren of daaraan te verhalen, beschadigt ze niet en maakt ze niet ongeschikt voor hun bestemming.

Artikel

50b

Belading

Artikel

50c

Watersport

Artikel

51

Meldingsplicht

Artikel

51a

Melding gegevens

Vervallen

Artikel

51b

Invullen en overhandigen controlelijst

Vervallen

Artikel

52

Bijzondere transporten

Artikel

53

Bijzondere gebeurtenissen

Artikel

53a

Afwijken van voorschriften door handhavingsdiensten, brandweer en schepen bestemd tot inzet bij calamiteiten

Artikel

54

Verkeersaanwijzingen

Hoofdstuk

9

Slotbepalingen

Artikel

55

Verplichting tot aan boord hebben van reglement en zeekaart

Aan boord van elk schip, met uitzondering van een open klein schip, waarop dit reglement van toepassing is, moeten een volledig bijgewerkt exemplaar van dit reglement en de meest recente uitgave van, of een volledig bijgewerkte zeekaart van het in artikel 1 genoemde gebied aanwezig zijn. Een volledig bijgewerkt exemplaar van dit reglement en een volledig bijgewerkt exemplaar van de zeekaart die via een elektronisch middel op ieder moment geraadpleegd kunnen worden, zijn eveneens toegestaan. Deze moeten op eerste aanvraag van een opsporingsambtenaar door deze kunnen worden ingezien.

Artikel

56

Strafbare feiten

Overtreding van de bij of krachtens dit besluit vastgestelde bepalingen, alsmede overtreding van de aan een vergunning, vrijstelling, ontheffing of toestemming verbonden voorschriften, is een strafbaar feit.

Artikel

57

Kaart Redegebied Vlissingen

Vervallen

Artikel

58

Intrekking Scheepvaartreglement Westerschelde

Het Scheepvaartreglement Westerschelde (Stb. 1981, 620) wordt ingetrokken.

Artikel

59

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting en bijlagen in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat, J. R. H. Maij-Weggen
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage

1

Vervoer van gevaarlijke stoffen door zeeschepen

De gevaarlijke stoffen, bedoeld in artikel 31, vijfde lid, zijn:

  • 1.

    Stoffen van klasse 1, gevarengroep 1.1 en 1.5 van de International Maritime Dangerous Goods Code (IMDG-Code), indien het schip in totaal meer vervoert dan 100 kg bruto;

  • 2.

    Stoffen van klasse 1, gevarengroep 1.2, 1.3 of 1.4 of stoffen van klasse 5.2, deze laatste voor zover de verpakking overeenkomstig de IMDG-Code moet zijn voorzien van een gevaarsetiket: ontplofbaar, indien het schip in totaal meer vervoert dan 1000 kg bruto;

  • 3.

    Stoffen van klasse 2, die overeenkomstig de IMDG-Code moeten zijn voorzien van een gevaarsetiket: giftig, indien het schip in totaal meer vervoert dan 1000 kg bruto.

  • 4.

    Stoffen behorende tot één der gevarenklassen van de IMDG-Code, voor zover deze in bulk per tankschip worden vervoerd, ongeacht de hoeveelheid.

(*1) De klassifikatie van de gevaarlijke stoffen in deze bijlage is conform het Reglement vervoer gevaarlijke stoffen met zeeschepen (Stcrt. 1985, 140).

Bijlage

2

Vervallen.

Bijlage

3

Vervallen.

Bijlage

4

Vervallen.

Bijlage

5

Vervallen