Artikel
I
Wijziging van de W.V.O.
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Gedurende het tijdvak van 1 augustus 1992 tot en met 31 december 1992 worden de stichtingskosten, de huren, de inrichtingskosten en de exploitatiekosten van de dagscholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs alsmede de stichtingskosten, de huren en de inrichtingskosten van de dagscholen voor middelbaar beroepsonderwijs en van de avond- en dag-avondscholen vergoed volgens de op 31 juli 1992 geldende voorschriften van of krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs.
In afwijking van artikel 96i, vijfde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals deze bepaling met ingang van 1 augustus 1992 luidt en met inachtneming van artikel XV, stelt de gemeenteraad na afloop van het tijdvak 1 januari 1993 tot en met 31 december 1995 voorlopig vast het totaal van de vastgestelde uitgaven en ontvangsten ten aanzien van de dagscholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs in de voorgaande vier kalenderjaren, zoals aangegeven in artikel 96i, eerste tot en met vierde lid, van die wet.
De vaststelling van uitgaven en inkomsten over het jaar 1992 in het kader van de overschrijdingsregeling voor bijzondere dagscholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs vindt plaats op grond van artikel 88, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals deze bepaling op 31 juli 1992 luidde.
In afwijking van de artikelen 88 en 89 van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals deze bepalingen op 31 juli 1992 luidden, worden bij het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, tevens betrokken de uitgaven en inkomsten, bedoeld in artikel 88, eerste lid, van genoemde wet, zoals deze bepaling op 31 juli 1992 luidde. De in de eerste volzin bedoelde uitgaven en inkomsten hebben betrekking op de jaren 1989, 1990, 1991 en 1992.
Indien toepassing is gegeven aan artikel 89, tweede lid tweede volzin, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals deze bepaling op 31 juli 1992 luidde, worden de desbetreffende bedragen betrokken bij de verrekening, bedoeld in artikel 96k van die wet.
Indien de gemeente gedurende het tijdvak 1 augustus 1992 tot en met 31 december 1992 meer personeel aan zijn openbare dagscholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs verbindt dan door het Rijk wordt vergoed, worden de kosten van dat personeel betrokken bij de overschrijdingsregeling, bedoeld in artikel 88 van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals deze bepaling op 31 juli 1992 luidde, en beschouwd als uitgaven als bedoeld in het eerste lid onder a van dat artikel.
De ministeriële regeling, bedoeld in artikel 80, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals deze bepaling met ingang van 1 augustus 1992 luidt, wordt voor 1 oktober 1992 vastgesteld.
Op de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, is van toepassing, artikel 80, tweede tot en met vijfde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals deze bepaling met ingang van 1 augustus 1992 luidt.
In afwijking van het bepaalde in artikel 92, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals deze bepaling met ingang van 1 augustus 1992 luidt, wordt gedurende het tijdvak 1 augustus 1992 tot en met 31 december 1992 de Tijdelijke regeling bekostiging dagscholen m.b.o. (Uitleg OenW-Regelingen 1991, 30) voor wat betreft de vaststelling van de normbedragen, bedoeld in artikel 92, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, geacht uitvoering te geven aan het bepaalde in dat artikellid.
De ministeriële regeling, bedoeld in artikel 92, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals deze bepaling met ingang van 1 augustus 1992 luidt, wordt voor 1 oktober 1992 vastgesteld. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1993.
Op de vaststelling, bedoeld in het tweede lid, is van toepassing artikel 92, tweede en derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals deze bepaling met ingang van 1 augustus 1992 luidt.
Aan een op grond van artikel 80 van de Wet op het voortgezet onderwijs vastgestelde ministeriële regeling kunnen geen aanspraken worden ontleend op vergoeding van voorzieningen in de huisvesting en inventaris die voor 1 januari 1993 tot stand zijn gebracht.
Aan de op grond van artikel 92 van de in het eerste lid genoemde wet vastgestelde ministeriële regeling dan wel aan de op grond van artikel XV vastgestelde ministeriële regeling kunnen geen aanspraken worden ontleend op vergoeding van exploitatiekosten waarvoor de aanspraken voor 1 januari 1993 zijn ontstaan.
Ten aanzien van de dagscholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor algemeen voortgezet onderwijs en voor lager beroepsonderwijs blijven voor wat betreft de vergoeding van de personeelskosten de op 31 juli 1992 geldende voorschriften van of krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs van kracht met betrekking tot de op 1 augustus 1992 door het Rijk nog niet vastgestelde of uitgekeerde bedragen.
Ten aanzien van de in het eerste lid genoemde scholen blijven voor wat betreft de vergoeding van de stichtingskosten, de huren, de inrichtingskosten en de exploitatiekosten de op 31 juli 1992 geldende voorschriften van of krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs en de op 31 december 1992 geldende voorschriften van artikel VII van deze wet van kracht met betrekking tot de op 1 augustus 1992 onderscheidenlijk 1 januari 1993 door het Rijk of de gemeente nog niet vastgestelde of uitgekeerde bedragen.
Ten aanzien van de dagscholen voor middelbaar beroepsonderwijs blijven voor wat betreft de vergoeding van de personeels- en exploitatiekosten de op 31 juli 1992 geldende voorschriften van of krachtens artikel II onderdeel W van de wet van 23 mei 1990 (Stb. 266), zoals gewijzigd door de wet van 3 juli 1991 (Stb. 377), van kracht met betrekking tot de op 1 augustus 1992 door het Rijk nog niet vastgestelde of uitgekeerde bedragen.
Ten aanzien van de avond- en dag-avondscholen blijven voor wat betreft de vergoeding van de personeelskosten en de exploitatiekosten de op 31 juli 1992 geldende voorschriften van of krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs van kracht met betrekking tot de op 1 augustus 1992 door het Rijk nog niet vastgestelde of uitgekeerde bedragen.
Ten aanzien van de in het derde en vierde lid genoemde scholen blijven voor wat betreft de vergoeding van de stichtingskosten, de huren en de inrichtingskosten de op 31 juli 1992 geldende voorschriften van of krachtens de Wet op het voortgezet onderwijs en de op 31 december 1992 geldende voorschriften van artikel VII van deze wet van kracht met betrekking tot de op 1 augustus 1992 onderscheidenlijk 1 januari 1993 door het Rijk nog niet vastgestelde of uitgekeerde bedragen.
Op beroepen met betrekking tot de toepassing van het eerste tot en met vijfde lid ingesteld voor 1 augustus 1992 onderscheidenlijk voor 1 januari 1993 of na die data binnen de beroepstermijn op grond van de in die leden genoemde wettelijke voorschriften, blijven de op 31 juli 1992 dan wel op 31 december 1992 geldende voorschriften van toepassing.
In afwijking van het bepaalde in artikel XII, tweede en vijfde lid, is de aanspraak op vergoeding van de stichtingskosten en de huren ten aanzien van de scholen beperkt tot dat gedeelte of die gedeelten van de vergoeding dan wel tot dat tijdvak waarvoor Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen of, voor zover het landbouwonderwijs betreft, Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, voor 1 januari 1993 goedkeuring heeft verleend. Onder huren wordt mede begrepen de kosten van erfpacht of enig ander zakelijk recht.
Voor zover bij de in het eerste lid bedoelde goedkeuring toestemming is verleend tot aanbesteding van een voorziening, vervalt de aanspraak op vergoeding van de stichtingskosten, indien niet binnen een jaar na die goedkeuring een aanvang met de werkzaamheden aan die voorziening is gemaakt.
De vergoeding van de met toepassing van het eerste lid goedgekeurde stichtingskosten en huren vindt plaats volgens de op 31 december 1992 geldende voorschriften betreffende de stichtingskosten en de huren.
Op beroepen met betrekking tot de toepassing van dit artikel ingesteld voor 1 januari 1993 of na die datum binnen de beroepstermijn op grond van artikel 105 van de Wet op het voortgezet onderwijs, blijven de op 31 december 1992 geldende voorschriften van toepassing.
Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen dan wel, voor wat betreft het lager landbouwonderwijs, Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij kan, in afwijking van het daaromtrent bepaalde in afdeling II van titel III van de Wet op het voortgezet onderwijs, in verband met voor 1 januari 1993 genomen beslissingen met betrekking tot de stichtingskosten als bedoeld in artikel XIII bepalen dat de inrichtingskosten van dagscholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs alsmede van avondscholen en dag-avondscholen ook na 31 december 1992 worden vergoed volgens de op die datum geldende voorschriften.
Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen dan wel, voor wat betreft het middelbaar landbouwonderwijs, Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij kan, in afwijking van het daaromtrent bepaalde in afdeling II van titel III van de Wet op het voortgezet onderwijs, in verband met voor 1 januari 1993 genomen beslissingen met betrekking tot de stichtingskosten als bedoeld in artikel XIII bepalen dat de inrichtingskosten van dagscholen voor middelbaar beroepsonderwijs ook na 31 december 1992 worden vergoed volgens de op die datum geldende voorschriften.
Vervallen
Bij ministeriële regeling van Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen, voor wat betreft het landbouwonderwijs in overleg met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, worden ter zake van de afrekening van de exploitatiekosten die zijn vergoed voor 1 januari 1993, nadere voorschriften gegeven.
Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen dan wel voor wat betreft het lager landbouwonderwijs Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, stelt in 1993 ten behoeve van elke school voor beroepsonderwijs alsmede voor elke scholengemeenschap waarvan een school voor beroepsonderwijs deel uitmaakt, een bedrag vast ten behoeve van voorzieningen in de inventaris en het onderhoud. Dit bedrag wordt jaarlijks uitgekeerd gedurende een periode van ten hoogste tien jaren.
Voor de toepassing van het Besluit proefprojecten deeltijd vervolg/beroepsonderwijs (Stb. 1983, 128) blijven de op 31 juli 1992 geldende voorschriften, gegeven bij of krachtens hoofdstuk II van titel III van de Wet op het voortgezet onderwijs van kracht. Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen kan toestaan dat wordt afgeweken van deze voorschriften, voor zover dat naar zijn oordeel voor een goede gang van zaken noodzakelijk is.
Vervallen
Vervallen
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 augustus 1992
met uitzondering van de in het tweede lid genoemde artikelen, en
met dien verstande dat afdeling II van titel III van de Wet op het voortgezet onderwijs, zoals deze met ingang van genoemde datum luidt, voor wat betreft de huisvestingskosten, de inventariskosten en de exploitatiekosten van de dagscholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs alsmede voor wat betreft de huisvestingskosten en de inventariskosten van de dagscholen voor middelbaar beroepsonderwijs en van de avond- en dag-avondscholen voor de eerste maal toepassing vindt met ingang van 1 januari 1993.
De in het eerste lid onderdeel a bedoelde artikelen zijn:
artikel I onderdeel C, dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst,
vervallen,
artikel I onderdeel L voor wat betreft de artikelen 96i, 96j en 96k dat in werking treedt met ingang van 1 januari 1993,
artikel I onderdeel L voor wat betreft artikel 96l, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 1996,
artikel I onderdeel P voor wat betreft artikel 98a, tweede lid, dat in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip,
artikel V, dat in werking treedt met ingang van 1 augustus 1993, en
artikel XV, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 1993.
De tekst van de Wet op het voortgezet onderwijs wordt door Onze Minister van Justitie in het Staatsblad geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.