Besluit van 2 april 1992 houdende Warenwetbesluit Doorstraalde waren

Warenwetbesluit Doorstraalde waren

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 13 augustus 1991, VVP/L-691449, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
Overwegende, dat uit oogpunt van volksgezondheid de behandeling van eet- en drinkwaren en andere roerende zaken met ioniserende stralen tot een dosis van 10 kGy als veilig beschouwd kan worden;
Overwegende, dat het evenwel als ongewenst moet worden beschouwd dat eet- en drinkwaren zonder aantoonbare noodzaak aan een dergelijke behandeling zouden worden onderworpen;
Overwegende, dat bovendien voorkomen moet worden dat voor de bereiding van eet- en drinkwaren gebruik zou worden gemaakt van oorspronkelijk ondeugdelijke grondstoffen die evenwel na een behandeling met ioniserende stralen alsnog in overeenstemming zijn gebracht met de van toepassing zijnde eisen;
Overwegende, dat het Algemeen Aanduidingenbesluit (Warenwet) (Stb. 1981, 621) en het Warenwetbesluit Etikettering van levensmiddelen (Stb. 1992, 14) moeten worden aangevuld met specifieke voorschriften ten behoeve van de informatie aan eindverbruikers, betreffende de vermelding van een eventuele behandeling met ioniserende stralen van eet- en drinkwaren en ingrediënten daarvan;
Overwegende, dat daarnaast ook bereiders van eet- en drinkwaren moeten worden ingelicht over een eventuele behandeling van grondstoffen met ioniserende stralen;
Gelet op de artikelen 1, vijfde lid, 4, eerste lid,5, eerste lid, onderdelen a, 1°, en b, vierde en zesde lid, 6, onderdeel d, 8, onderdeel c, 9, 12 en 16 van de Warenwet (Stb. 1988, 360) en op artikel II, eerste lid, van de Wijzigingswet 1988 Warenwet (Stb. 358), jo artikel 14 van de Warenwet (Stb. 1935, 793);
Gehoord de Adviescommissie Warenwet (advies van 12 juli 1985, nr. 13516/115);
Gezien het advies van de Gezondheidsraad (advies van 28 april 1983, nr. U 2802/LG/AR);
De Raad van State gehoord (advies van 29 oktober 1991, nr. W13.91.0426);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 20 maart 1992, VVP/L-692641, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§

1

Algemene bepalingen

Artikel

1

Artikel

2

§

2

Installaties

Artikel

3

Artikel

4

§

3

Voorwaarden voor behandeling met ioniserende stralen

Artikel

5

§

4

Behandeling met ioniserende stralen van eet- en drinkwaren en grondstoffen

Artikel

6

Artikel

7

De tweede volzin van artikel 1, derde lid, van de Warenwet (Stb. 1988, 360), voor zover het betreft het afleveren van eet- en drinkwaren en grondstoffen om deze door middel van een behandeling met ioniserende stralen kennelijk in overeenstemming te brengen met het bepaalde in of krachtens die wet, is niet van toepassing op eet- en drinkwaren en grondstoffen die niet in overeenstemming zijn met artikel 18 van die wet.

Artikel

8

§

5

Het binnen Nederlands grondgebied brengen van doorstraalde eet- en drinkwaren en grondstoffen

Artikel

9

§

6

Bijzondere bepalingen met betrekking tot de verhandeling van doorstraalde eet- en drinkwaren en grondstoffen die niet als zodanig zijn bestemd voor de eindverbruiker

Artikel

10

§

7

Slotbepalingen

Artikel

11

Artikel

12

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

13

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

14

Artikel

15

Dit besluit kan worden aangehaald als: Warenwetbesluit Doorstraalde waren.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, H. J. Simons
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage

Deze bijlage behoort bij artikel 4, eerste lid, onder g

1

Dosimetrie

De totale gemiddelde geabsorbeerde dosis

Bij bepaling van de gezondheid van eet- en drinkwaren en grondstoffen die zijn behandeld met een totale gemiddelde dosis van 10 kGy of minder, gaat men ervan uit dat alle radiochemische effecten binnen dat dosisgebied evenredig zijn aan de dosis.

De totale gemiddelde dosis, D-, is gelijk aan onderstaande integraal over het totale volume van de behandelde levensmiddelen:

D-= [∫ p(x,y,z) d(x,y,z) dV ] / M

waarin

M = de totale massa van het behandelde monster

p = de plaatselijke dichtheid op punt (x,y,z)

d = de plaatselijke geabsorbeerde dosis op punt (x,y,z)

dV = dx, dy, dz, het infinitesimaal volume-element dat in de werkelijkheid wordt weergegeven door de volumefracties

De totale gemiddelde geabsorbeerde dosis kan voor homogene waren of voor bulkgoederen met een homogene dichtheid rechtstreeks worden bepaald door een voldoende aantal stralingsmeters planmatig en willekeurig te verdelen over het totale volume van de goederen. Aan de hand van de op deze wijze vastgestelde dosisverdeling kan een gemiddelde worden berekend, dat de totale gemiddelde geabsorbeerde dosis is.

Indien de vorm van de curve van de dosisverdeling over de waar goed bepaald is, zijn de plaatsen van minimum- en maximumdosis bekend. Op basis van metingen van de dosisverdelingen op deze twee punten in een serie van monsters van de waar, kan een schatting worden gemaakt van de totale gemiddelde dosis.

In bepaalde gevallen kan een goede schatting worden gemaakt van de totale gemiddelde dosis door het gemiddelde te nemen van respectievelijk de gemiddelde minimumdosis (D-min) en de gemiddelde maximumdosis (D-max).

De totale gemiddelde dosis is dan (D-max + D-min ) / 2

De verhouding D-max/D-min bedraagt niet meer dan 3.

2

Methoden

2.1

Voordat met de routinedoorstraling van een bepaalde categorie eet- of drinkwaren of grondstoffen in een doorstralingsinstallatie wordt begonnen, worden eerst de plaatsen van de minimum- en maximumdosis bepaald door over het gehele volume van de waar stralingsmetingen te verrichten. Deze valideringsmetingen worden een voldoende aantal malen (bijvoorbeeld 3–5) verricht, om rekening te houden met variërende dichtheid of geometrie van een waar.

2.2

De metingen worden herhaald wanneer de waar, de geometrie dan wel de omstandigheden van doorstraling zijn veranderd.

2.3

Gedurende het proces van doorstraling worden routine stralingsmetingen verricht om overschrijding van de dosislimieten te voorkomen. De metingen gebeuren met stralingsmeters die op de plaatsen van de maximum- of de minimumdosis dan wel op een referentiepunt zijn geplaatst. De dosis op het referentiepunt is kwalitatief gerelateerd aan de maximum- en minimumdosis. Het referentiepunt bevindt zich op een makkelijk bereikbare plaats in of op de waar alwaar de doses weinig variëren.

2.4

Tijdens de productie worden aan iedere partij en met passende tussenpozen routine stralingsmetingen verricht.

2.5

Bij doorstraling van vloeibare, niet verpakte waren is de bepaling van de plaatsen van de minimum- en maximumdosis niet mogelijk. Hier verdient het de voorkeur aan de hand van steekproefsgewijze metingen de waarden van deze uiterste doses te bepalen.

2.6

Bij de stralingsmetingen wordt gebruik gemaakt van erkende dosimetrische systemen en de metingen worden gerelateerd aan basisnormen.

2.7

Gedurende de doorstraling worden de relevante parameters van de installatie gecontroleerd en voortdurend geregistreerd. Bij gebruik van radionucliden zijn deze parameters onder meer de transportsnelheid van de waar of de tijd die in de stralingszone wordt doorgebracht en een indicatie die de correcte positie van de stralingsbron bevestigd. Bij deeltjesversnellers zijn die parameters onder meer de transportsnelheid van de waar, het energieniveau, de elektronenstroom en de scannerbreedte van de installatie.