Besluit van 20 januari 1993, houdende regels inzake het storten van afvalstoffen

Stortbesluit bodembescherming

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 3 april 1991, nr. MJZ03491020, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving;
Gelet op de richtlijnen van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 december 1979, nr. 80/68/EEG (PbEG L 20) betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging veroorzaakt door de lozing van bepaalde gevaarlijke stoffen, en van 19 maart 1987, nr. 87/217/EEG (PbEG L 85) inzake voorkoming en vermindering van verontreiniging van het milieu door asbest, alsmede op de artikelen 8.45 en 21.7 van de Wet milieubeheer, en, voor zover het betreft artikel 15, op artikel 43 van de Wet bodembescherming;
Gezien de adviezen van de Centrale raad voor de milieuhygiëne en de Technische commissie bodembescherming;
De Raad van State gehoord (advies van 5 augustus 1992, nr. W08.91.0177);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 15 januari 1993, nr. MJZ 15193037, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

I

Algemeen

Artikel

1

Artikel

2

Hoofdstuk

II

Voorschriften op te nemen in de vergunning

Artikel

2a

Het bevoegd gezag verbindt aan de vergunning voorschriften ten aanzien van de vakbekwaamheid van degene die de inrichting drijft en ten aanzien van de opleiding van de in de inrichting werkzame personen.

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Het bevoegd gezag verbindt aan de vergunning voorschriften, inhoudende de verplichting dat percolaat wordt opgevangen, verzameld en gezuiverd of afgevoerd op een zodanige wijze dat geen gevaar bestaat voor verontreiniging van de bodem, en betrekt daarbij de bijzonderheden van de stortplaats waarvoor de vergunning wordt verleend, en de aard van de afvalstoffen die op die stortplaats worden gestort.

Artikel

6

Het bevoegd gezag verbindt aan de vergunning voorschriften, inhoudende de verplichting dat:

  • a.

    afvalstoffen die asbest bevatten, zodanig worden gestort dat asbestvezels of asbeststof niet kunnen vrijkomen,

  • b.

    afvalstoffen die asbest bevatten, zodanig worden behandeld, verpakt of afgedekt dat er geen asbestvezels of asbeststof in het milieu kunnen terechtkomen, alsmede

  • c.

    zodanige voorzieningen worden getroffen dat afvalstoffen die asbest bevatten, niet met andere afvalstoffen vermengd kunnen geraken, en betrekt daarbij de bijzonderheden van de stortplaats waarvoor de vergunning wordt verleend, en de aard van de afvalstoffen die op die stortplaats worden gestort.

Artikel

6a

Artikel

7

Het bevoegd gezag verbindt aan de vergunning voorschriften, inhoudende de verplichting dat het storten zodanig plaatsvindt dat de gestorte afvalstoffen en de voorzieningen die ingevolge de in het belang van de bescherming van de bodem aan de vergunning verbonden voorschriften zijn getroffen op de stortplaats, kunnen worden teruggenomen zonder ingrijpende aantasting van de bodem.

Artikel

8

Artikel

8a

Artikel

9

Artikel

9a

Het bevoegd gezag verbindt aan de vergunning voorschriften, inhoudende de verplichting, dat indien een voor de stortplaats vastgesteld interventiepunt wordt bereikt:

  • a.

    de overschrijding terstond aan het bevoegd gezag wordt gemeld;

  • b.

    op basis van het urgentieplan op hoofdlijnen in overleg met het bevoegd gezag een uitgewerkt urgentieplan wordt opgesteld;

  • c.

    het uitgewerkte urgentieplan binnen een door het bevoegd gezag gestelde termijn wordt opgesteld.

Artikel

10

Artikel

11

Het bevoegd gezag verbindt aan de vergunning voorschriften, inhoudende de verplichting dat:

  • a.

    de voorzieningen die ingevolge de in het belang van de bodembescherming aan de vergunning verbonden voorschriften op de stortplaats zijn getroffen, in goede staat van onderhoud worden gehouden en zo nodig worden hersteld;

  • b.

    indien herstel niet mogelijk is, vervangende maatregelen worden getroffen, die voldoende tegengaan dat het grondwater met de gestorte afvalstoffen in contact komt.

Artikel

12

Artikel

13

Het bevoegd gezag kan aan een vergunning strengere voorschriften verbinden dan de voorschriften die het ingevolge dit besluit en de daarop berustende bepalingen aan de vergunning dient te verbinden, indien:

  • a.

    de inrichting waarvoor de vergunning wordt verleend, zal zijn of is gelegen in een gebied dat krachtens artikel 1.2, tweede lid, onder a, van de wet is aangewezen in een provinciale milieuverordening, voor zover dat nodig is in het belang van de bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning in dat gebied;

  • b.

    de inrichting waarvoor de vergunning wordt verleend, zal zijn of is gelegen in een gebied waarop een provinciale milieuverordening van toepassing is, waarin regels zijn gesteld ter bescherming van de bodem, voor zover dat nodig is in het belang van de bescherming van de bodem in dat gebied;

  • c.

    de inrichting waarvoor de vergunning wordt verleend, zal zijn of is gelegen in een gebied met een diepe grondwaterstand, een hoge stroomsnelheid van het grondwater of een dik watervoerend pakket, voor zover dat nodig is in het belang van de bescherming van de bodem in die omstandigheid;

  • d.

    in verband met de aard van de afvalstoffen een bijzonder risico bestaat dat het storten van die stoffen nadelige gevolgen heeft voor de kwaliteit van de bodem.

Hoofdstuk

III

Verdere bepalingen

Artikel

15

Het gezag dat bevoegd is een vergunning voor de stortplaats te verlenen kan, indien het in het belang van de bescherming van de bodem een onderzoek op de stortplaats dan wel in de onmiddellijke omgeving daarvan nodig oordeelt, aan de rechthebbenden ten aanzien van het gedeelte van de bodem waar dat onderzoek wordt ingesteld, de verplichting opleggen dat het verrichten van het onderzoek, alsmede het aanbrengen, het aanwezig zijn, het onderhoud, het gebruik en het verwijderen van de voor dat onderzoek nodige middelen, worden gedoogd.

Artikel

16

Artikel

17

Hoofdstuk

IV

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

18

Voor zover het betreft stortplaatsen waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een vergunning is verleend, verbindt het bevoegd gezag de voorschriften die ingevolge dit besluit aan een vergunning dienen te worden verbonden, uiterlijk 1 maart 1995 aan de vergunning.

Artikel

19

Artikel

20

Dit besluit wordt aangehaald als: Stortbesluit bodembescherming.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J. G. M. Alders
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin