Wet van 7 juli 1993, houdende herziening van de Wet rijonderricht motorrijtuigen

Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de regels inzake de bevoegdheid tot het geven van onderricht in het besturen van motorrijtuigen te herzien;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

I

Begripsbepalingen

Artikel

1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

  • b.

    rijonderricht:

    • 1°.

      in het besturen van motorrijtuigen, niet zijnde bromfietsen: onderricht, gericht op het bijbrengen van de rijvaardigheid en geschiktheid om aan het verkeer deel te nemen als bestuurder van een motorrijtuig, waarvoor een rijbewijs wordt gevorderd, met uitzondering van bijscholing;

    • 2°.

      in het besturen van bromfietsen: onderricht, gericht op het bijbrengen van de rijvaardigheid en geschiktheid om aan het verkeer deel te nemen als bestuurder van een bromfiets;

  • c.

    motorrijtuigen: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wegenverkeerswet 1994;

  • d.

    rijbewijs: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wegenverkeerswet 1994;

  • e.

    bijscholing: onderricht, gericht op de bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid van rijbewijshouders in het kader van een door Onze Minister krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aan betrokkenen opgelegde verplichting zich te onderwerpen aan educatieve maatregelen;

  • f.

    instituut: instituut, bedoeld in artikel 2;

  • g.

    toets: proef ter beoordeling van de vereiste mate van bekwaamheid van rijinstructeurs;

  • h.

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wegenverkeerswet 1994.

Hoofdstuk

II

Het instituut

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Indien het instituut is of wordt ontbonden dan wel indien zich andere omstandigheden voordoen ten gevolge waarvan het instituut naar het oordeel van Onze Minister niet in staat is de in artikel 2, eerste lid, genoemde werkzaamheden te verrichten, draagt Onze Minister er zorg voor dat deze werkzaamheden naar behoren worden uitgevoerd.

Hoofdstuk

III

Rijonderricht

§

1

Bevoegdheid tot het geven van rijonderricht

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

8a

Artikel

8b

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

§

2

Afgifte van certificaten ten behoeve van het geven van rijonderricht

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

§

3

Geldigheidsduur certificaten rijinstructeur

Artikel

13

Artikel

14

Onverminderd het bepaalde in artikel 13 verliest een certificaat zijn geldigheid door:

  • a.

    afgifte van een nieuw certificaat,

  • b.

    afgifte van een vervangend certificaat,

  • c.

    het onbevoegd aanbrengen van wijzigingen in het certificaat, of

  • d.

    ongeldigverklaring, als bedoeld in de artikelen 15, 22, tweede lid, en 23, vijfde lid.

Artikel

15

Hoofdstuk

IV

Bijscholing

Artikel

16

Artikel

17

Artikel

18

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan onder daarbij te stellen voorwaarden worden bepaald dat in bepaalde uitzonderingsgevallen welke verband houden met het verkrijgen van de bekwaamheid tot het geven van bijscholing, gedurende twee jaren na het in werking treden van deze wet wordt of kan worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens artikel 17, tweede lid, onderdeel c.

Artikel

19

Ten aanzien van certificaten ten behoeve van het geven van bijscholing zijn de artikelen 10-12 en 14 en 15 van overeenkomstige toepassing.

Artikel

20

Een certificaat voor het geven van bijscholing verliest zijn geldigheid met ingang van de datum waarop het in artikel 17, tweede lid, onderdeel a, bedoelde certificaat of diploma zijn geldigheid verliest.

Hoofdstuk

V

Maatregelen vakbekwaamheid

Artikel

21

Artikel

22

Artikel

23

Hoofdstuk

VI

Toezicht en opsporing

Artikel

24

Hoofdstuk

VII

Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel

25

Artikel

26

Bij veroordeling wegens overtreding van artikel 7 of van artikel 16 kan de rechter de openbaarmaking van zijn uitspraak gelasten.

Artikel

27

Artikel

28

Artikel

29

De houder van een instructeursbewijs als bedoeld in artikel 27, eerste lid, die rijonderricht geeft, is gehouden om in de periode die aanvangt twee jaar en eindigt vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet, een toets af te leggen waaruit blijkt dat hij voldoet aan de in artikel 9, tweede lid, onderdeel b, bedoelde eisen in verband met het behoud van de vereiste mate van bekwaamheid. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot het tijdstip waarop deze gehoudenheid aanvangt.

Artikel

30

Artikel

30a

Degenen die op het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk IV van deze wet werkzaam zijn als docent cursusleider in het kader van een alcohol-verkeerscursus, zoals deze wordt gegeven door consultatiebureaus voor alcohol en drugs, en die niet voldoen aan de bij en krachtens artikel 17, tweede lid, gestelde eisen, wordt afgifte van een certificaat als bedoeld in dat artikel deswege niet geweigerd.

Artikel

30b

Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel

31

De Wet rijonderricht motorrijtuigen wordt ingetrokken.

Artikel

32

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Artikel

33

Deze wet kan worden aangehaald als "Wet rijonderricht motorrijtuigen" met vermelding van het jaartal van het Staatsblad waarin zij zal worden geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat, J. R. H. Maij-Weggen
De Minister van Justitie a.i., J. E. Andriessen