Besluit van 7 december 1993, houdende regels betreffende de produktie van en de handel in vleesprodukten

Besluit produktie en handel vleesprodukten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 24 mei 1993, DGVgz/VVP/V-93844, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
Gelet op richtlijn nr. 92/5/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 februari 1992 tot wijziging en bijwerking van richtlijn nr. 77/99/EEG inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vleesprodukten alsmede tot wijziging van richtlijn nr. 64/433/EEG (PbEG L 57), op richtlijn nr. 92/118/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 december 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke en de gezondheidsvoorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van produkten waarvoor ten aanzien van deze voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving geldt als bedoeld in bijlage A, hoofdstuk I, van richtlijn 89/662/EEG, en, wat ziekteverwekkers betreft, van richtlijn 90/425/EEG (PbEG L 62) en op richtlijn nr. 92/120/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 december 1992, houdende vaststelling van de voorschriften voor het toestaan van tijdelijke en beperkte afwijkingen op de specifieke communautaire gezondheidsvoorschriften voor de produktie en het in de handel brengen van bepaalde produkten van dierlijke oorsprong (PbEG L 62), alsmede op de artikelen 2, eerste lid, onder b, 19, 19a, 25 en 30a van de Vleeskeuringswet;
Gezien het advies van de Adviescommissie Vleeskeuringswet (advies van 12 maart 1993, nr. ACVW/U-93002);
De Raad van State gehoord (advies van 26 augustus 1993, No. W.13.93.0318);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 23 november 1993, DGVgz/VVP/V-931987, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel

1

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Tenzij Onze Minister anders heeft bepaald, voldoen andere kant- en klaargerechten dan die bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, die zijn verkregen van grondstoffen van dierlijke oorsprong die niet onder dit besluit vallen, aan de hygiënische voorschriften van bijlage A, hoofdstuk II, voor zover zij zijn vervaardigd in een inrichting als omschreven in artikel 1, onder t, van dit besluit; hiernaast dienen deze gerechten eveneens te voldoen aan de specifieke eisen van bijlage B, hoofdstuk IX, en te worden gekeurd overeenkomstig artikel 6.

Artikel

5

Andere produkten van dierlijke oorsprong

  • -

    zijn verkregen uit inrichtingen, welke voldoen aan de eisen van artikel 6, die een vergunning hebben verkregen en voorkomen in het register overeenkomstig artikel 9 die voldoen aan de normen van bijlage A en worden gecontroleerd overeenkomstig artikel 7,

  • -

    worden vervaardigd overeenkomstig de specifieke voorwaarden van bijlage C,

  • -

    worden onderworpen aan de controles van bijlage B, hoofdstuk IV,

  • -

    zijn vergezeld van een handelsdocument overeenkomstig artikel 2, eerste lid, onder I, waarin de oorsprong van genoemde produkten wordt aangegeven.

Artikel

5a

Gelatine

  • is verkregen uit inrichtingen die voldoen aan de bijlage, hoofdstuk 4, onder I, van beschikking 99/724/EG,

  • wordt vervaardigd van grondstoffen die voldoen aan de bijlage, hoofdstuk 4, onder II, van beschikking 99/724/EG, met uitzondering van het tweede lid,

  • wordt vervaardigd van grondstoffen die zijn vervoerd en opgeslagen overeenkomstig de bijlage, hoofdstuk 4, onder III, van beschikking 99/724/EG,

  • wordt vervaardigd overeenkomstig de bijlage, hoofdstuk 4, onder IV, van beschikking 99/724/EG, met uitzondering van het eerste lid, eerste gedachtestreepje,

  • voldoet aan eisen inzake de eindproducten in de bijlage, hoofdstuk 4, onder V, van beschikking 99/724/EG,

  • is verpakt en wordt opgeslagen en vervoerd overeenkomstig de bijlage, hoofdstuk 4, onder VI, van beschikking 99/724/EG.

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Onze Minister kan ter uitvoering van krachtens artikel 20 van de richtlijn vastgestelde maatregelen:

  • a.

    met betrekking tot artikel 2, eerste lid, onder B, punt 2, de lijst van de onder a tot en met f genoemde produkten aanvullen, dan wel beperken;

  • b.

    met betrekking tot artikel 2, eerste lid, onder G, een aanvullend merk vaststellen;

  • c.

    met betrekking tot artikel 2, eerste lid, punt I, nadere regelen stellen inzake de toekenning van de codenummers aan de hand waarvan de bevoegde autoriteit kan worden geïdentificeerd;

  • d.

    met betrekking tot de in artikel 2 gestelde voorwaarden besluiten dat sommige bepalingen van dit besluit, voor zover het betreft:

    • -

      de voorwaarden inzake erkenning van de inrichtingen als bedoeld in bijlage A, hoofdstuk I en in bijlage B, hoofdstuk I;

    • -

      de voorwaarden inzake inspectie als bedoeld in bijlage B, hoofdstuk IV;

    • -

      de eisen betreffende het keurmerk als bedoeld in bijlage B, hoofdstuk VI, niet van toepassing zijn op vleesprodukten die andere levensmiddelen bevatten en die voor een gering percentage uit vlees, vleesprodukten of vleesbereidingen bestaan.

  • e.

    met betrekking tot artikel 5 ter bescherming van de volksgezondheid, aanvullende eisen voor andere produkten van dierlijke oorsprong;

  • f.

    met betrekking tot de in artikel 6, tweede lid, bedoelde produkten, micro-biologische normen met schema's voor monsterneming en analysemethoden vaststellen;

  • g.

    met betrekking tot artikel 6, eerste lid, de aard en frequentie van de daar bedoelde controles, alsmede de methoden voor microbiologisch onderzoek vaststellen;

  • h.

    met betrekking tot artikel 7, eerste lid, tot 1 januari 1996 een ontheffing verlenen van bijlage Bhoofdstuk I, punt 1, onder a, mits de uit de betrokken inrichting afkomstige vleesprodukten van het nationale keurmerk zijn voorzien;

  • i.

    met betrekking tot artikel 7 uitvoeringsbepalingen vaststellen;

  • j.

    met betrekking tot artikel 7 bijzondere voorwaarden voor de erkenning van inrichtingen in groothandelsmarkten en herverpakkingscentra vaststellen;

  • k.

    met betrekking tot artikel 7 de voorschriften vaststellen voor het merken van produkten die van een herverpakkingscentrum afkomstig zijn, alsmede de controlemethoden waarmee kan worden nagegaan van welke inrichting de grondstoffen afkomstig zijn;

  • l.

    met betrekking tot artikel 8 nadere criteria vaststellen om te kunnen beoordelen of een inrichting of een categorie inrichtingen onder de bepalingen van dit artikel valt;

  • m.

    met betrekking tot artikel 9, eerste lid, tot 1 januari 1996 een afwijking toestaan van de inrichtingseisen van bijlage A, hoofdstuk 1 en van de inrichtingseisen van bijlage C, hoofdstuk II, punt A en hoofdstuk III, mits de uit een dergelijke inrichting afkomstige produkten van het nationale keurmerk zijn voorzien;

  • n.

    met betrekking tot artikel 9 referentiemethoden vaststellen voor de op dit artikel betrekking hebbende analyses en tests;

  • o.

    met betrekking tot bijlage B, hoofdstuk VIII, punt 1, onder f, methoden aangeven om te controleren of hier bedoelde recipiënten waterdicht zijn.

Artikel

12

Artikel

13

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit produktie en handel vleesprodukten.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende bijlagen en nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, H. J. Simons
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage

A

Algemene voorwaarden

Hoofdstuk I

Algemene voorwaarden voor de erkenning van inrichtingen

De inrichtingen moeten ten minste voorzien zijn van:

1. werkplaatsen die groot genoeg zijn om de beroepsactiviteiten in behoorlijke hygiënische omstandigheden te laten verlopen. Deze plaatsen moeten zo zijn ontworpen en ingericht dat besmetting van de grondstoffen en de in dit besluit bedoelde produkten wordt voorkomen;

2. op plaatsen waar de grondstoffen worden gehanteerd, bereid en verwerkt en de in dit besluit bedoelde produkten worden vervaardigd:

  • a).

    vloeren uit ondoordringbaar, duurzaam, gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten materiaal, die zo zijn aangelegd dat het water gemakkelijk kan wegvloeien en die zijn uitgerust met een voorziening voor de afvoer van water;

  • b).

    gemakkelijk te reinigen, duurzame en ondoordringbare wanden met gladde oppervlakken, die van een heldere, afwasbare bekleding zijn voorzien tot een hoogte van ten minste twee meter, en in koel- of opslagruimten ten minste tot de hoogte waarop de produkten worden opgeslagen;

  • c).

    een gemakkelijk te reinigen plafond;

  • d).

    deuren van bestendig, gemakkelijk te reinigen materiaal;

  • e).

    voldoende luchtverversing en, indien nodig, een goede dampafvoer om condensatie op wanden en plafonds zoveel mogelijk tegen te gaan;

  • f).

    voldoende verlichting, door daglicht of door kunstlicht;

  • g).

    voldoende voorzieningen met koud en warm stromend water of met vooraf op een passende temperatuur gemengd water voor het wassen en ontsmetten van de handen. In de werklokalen en in de toiletten mogen de kranen niet met de hand kunnen worden bediend. De voorzieningen moeten zijn toegerust met was en ontsmettingsmiddelen alsmede met hygiënische middelen voor het drogen van de handen;

  • h).

    voorzieningen voor het reinigen van de werktuigen, het materieel en de installaties;

3. voor lokalen waar grondstoffen en in dit besluit bedoelde produkten worden opgeslagen, gelden dezelfde voorwaarden als in punt 2, tenzij:

  • -

    voor lokalen voor gekoelde opslag, waar kan worden volstaan met een gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten vloer die zo is aangelegd dat het water gemakkelijk kan wegvloeien;

  • -

    voor lokalen waar wordt ingevroren of diepgevroren, waar kan worden volstaan met vloeren uit ondoordringbaar, gemakkelijk te reinigen materiaal dat niet kan rotten. In dat geval moet een installatie met voldoende koelcapaciteit beschikbaar zijn om te garanderen dat de grondstoffen en de produkten onder de bij dit besluit voorgeschreven temperatuuromstandigheden worden bewaard.

Het gebruik van houten wanden in de in het tweede streepje bedoelde lokalen die vóór 1 januari 1983 zijn gebouwd, is geen reden voor intrekking van de erkenning.

De capaciteit van de opslagruimten moet toereikend zijn voor de opslag van de gebruikte grondstoffen en van de in dit besluit bedoelde produkten;

4. voorzieningen voor hygiënisch intern transport en ter bescherming van de grondstoffen en de eindprodukten zonder onmiddellijke of eindverpakking tijdens het laden en lossen;

5. passende voorzieningen ter bescherming tegen ongewenste dieren, zoals insekten, knaagdieren, vogels, enz.;

6. voorzieningen en werktuigen, zoals voor direct contact met de grondstoffen en de produkten bestemde tafels voor het uitsnijden, recipiënten, transportbanden, zagen en messen van corrosiebestendig materiaal, die gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten zijn;

7. speciale waterdichte recipiënten van bestendig materiaal, met een deksel en een sluiting om te verhinderen dat onbevoegden er iets uit kunnen nemen, voor niet voor menselijke consumptie bestemde grondstoffen of produkten, of een afsluitbaar lokaal hiervoor, indien daarvan zulke grote hoeveelheden bestaan dat een dergelijk lokaal noodzakelijk is of indien zij niet aan het einde van iedere arbeidsfase worden opgehaald of vernietigd. Wanneer deze grondstoffen of produkten door leidingen worden afgevoerd, moeten deze zodanig zijn gebouwd en geplaatst dat geen gevaar ontstaat voor besmetting van de andere grondstoffen of produkten;

8. passende installaties voor het reinigen en het ontsmetten van het materieel en de gereedschappen. Het materieel en de gereedschappen moeten worden ontsmet met water dat een temperatuur heeft van ten minste 82°C, of met een andere door de bevoegde autoriteit goedgekeurde ontsmettingsmethode;

9. een hygiënische voorziening voor de afvoer van afvalwater;

10. apparatuur die uitsluitend drinkwater levert in de zin van richtlijn 80/778/EEG van de Raad van 15 juli 1980. Bij wijze van uitzondering is gebruik van niet-drinkbaar water evenwel toegelaten voor de produktie van stoom, voor brandbestrijding of voor het koelen, op voorwaarde dat de daartoe aangebrachte leidingen het gebruik van dit water voor andere doeleinden onmogelijk maken en geen direct of indirect gevaar voor besmetting van het produkt opleveren. De leidingen voor nietdrinkbaar water moeten goed kunnen worden onderscheiden van de drinkwaterleidingen;

11. een voldoende aantal kleedlokalen, met gladde, ondoordringbare en afwasbare wanden en vloeren, wasgelegenheden, alsmede toiletten met waterspoeling. De toiletten mogen geen rechtstreekse toegang tot de werklokalen geven. De wasgelegenheid moet voorzien zijn van middelen voor het wassen van de handen en hygiënische voorzieningen voor het drogen van de handen. De kranen van de wasgelegenheden mogen niet met de hand kunnen worden bediend;

12. indien de hoeveelheid behandelde produkten de regelmatige of permanente aanwezigheid van de inspectiedienst vergt, een adequaat ingericht afsluitbaar lokaal dat uitsluitend ter beschikking van die dienst staat, indien de permanente aanwezigheid van de bevoegde autoriteit niet vereist is, is een afsluitbaar meubel dat groot genoeg is voor het opslaan van de benodigdheden en gereedschap, voldoende;

13. een lokaal of een voorziening voor het opslaan van reinigings- en ontsmettingsmiddelen of andere dergelijke stoffen;

14. een lokaal of een kast voor het opbergen van reinigings- en onderhoudsmateriaal;

15. passende apparatuur voor het reinigen en ontsmetten van de vervoermiddelen, tenzij er met instemming van de bevoegde autoriteit gebruik gemaakt mag worden van installaties die zich niet in de richting bevinden;

16. wanneer bij de toegepaste behandeling geen water mag worden gebruikt voor de bereiding van de producten, kunnen bepaalde, en met name de in punt 2, onder a en g, van dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden worden aangepast. Indien van deze afwijking gebruik wordt gemaakt, kunnen met instemming van de bevoegde autoriteit, in de betrokken delen van de inrichting reinigings- en ontsmettingsprocédés worden toegepast waarbij geen water wordt gebruikt.

Hoofdstuk II

Algemene hygiënische voorwaarden

A

Algemene hygiënische voorwaarden voor lokalen, materieel en werktuigen

1. Materieel en werktuigen die bij de be- en verwerking van grondstoffen en produkten worden gebruikt, vloeren, wanden, plafonds en scheidswanden, moeten goed schoon worden gehouden en goed worden onderhouden, zodat zij geen oorzaak kunnen zijn van besmetting van deze grondstoffen of produkten. Reinigen en ontsmetten moeten plaatsvinden met een frequentie en volgens procédés die in overeenstemming zijn met de in artikel 7 van de richtlijn bedoelde beginselen.

2. Geen enkel dier mag de inrichtingen binnenkomen. In de lokalen en op het materieel moeten knaagdieren, insekten en ander ongedierte systematisch worden verdelgd. Rattenverdelgingsmiddelen, insecticiden, ontsmettingsmiddelen en andere enigszins giftige stoffen moeten worden opgeslagen in lokalen of kasten die kunnen worden afgesloten. Het gebruik ervan mag geen gevaar opleveren voor besmetting van de produkten.

3. Werkplaatsen, werktuigen en materieel mogen uitsluitend worden gebruikt voor de vervaardiging van produkten waarvoor de erkenning is verleend. Zij mogen evenwel, als Onze Minister daarvoor toestemming heeft verleend, gelijktijdig of op andere tijdstippen worden gebruikt voor de vervaardiging van andere voor menselijke consumptie geschikte levensmiddelen. Deze beperking is niet van toepassing op materieel voor het vervoer dat gebruikt wordt in lokalen waar geen grondstoffen of in dit besluit bedoelde produkten worden be- of verwerkt.

4. Voor alle gebruik moet drinkwater in de zin van richtlijn 80/778/EEG worden aangewend. Bij wijze van uitzondering kan evenwel worden toegestaan dat niet-drinkbaar water wordt gebruikt voor het koelen van machines, het produceren van stoom of voor brandbestrijding, mits de daartoe aangebrachte leidingen het gebruik van dit water voor andere doeleinden onmogelijk maken en geen gevaar voor besmetting van grondstoffen en produkten opleveren.

5. Reinigingsmiddelen, ontsmettingsmiddelen en soortgelijke stoffen moeten worden gebruikt overeenkomstig de instructies van de fabrikant en op zodanige wijze dat zij geen invloed hebben op apparatuur, materieel, grondstoffen en producten. Na gebruik van die middelen moeten apparatuur en werkinstrumenten grondig met drinkwater worden afgespoeld, tenzij zulks op grond van de gebruiksaanwijzing voor bovenbedoelde middelen en stoffen niet nodig is. Onderhouds- en reinigingsproducten moeten worden opgeslagen in het lokaal of op de plaats, bedoeld in hoofdstuk I, punt 14, van deze bijlage.

6. Het is verboden zaagsel of enig ander soortgelijk middel te strooien over de vloer van de werklokalen en de opslagruimten voor grondstoffen en in dit besluit bedoelde produkten.

B

Algemene hygiënische voorwaarden voor het personeel

1. De grootst mogelijke zindelijkheid wordt geëist van het personeel. In het bijzonder gelden de volgende regels:

  • a).

    het personeel dient geschikte en schone werkkleding en een schoon hoofddeksel te dragen dat de haren volledig bedekt. Dit geldt met name voor de personen die betrokken zijn bij het hanteren van de grondstoffen en de produkten zonder eindverpakking die besmet kunnen raken;

  • b).

    het personeel dat is betrokken bij het hanteren en de bereiding van de grondstoffen en de produkten dient ten minste telkens voordat de werkzaamheden worden hervat en/of in geval van besmetting, zijn handen te wassen; wonden aan de handen moeten worden afgedekt met waterdicht wondverband;

  • c).

    in de lokalen voor be- en verwerking en opslag van grondstoffen en produkten mag niet worden gerookt, gespuwd, gedronken en gegeten.

2. De werkgever dient de nodige maatregelen te nemen om te voorkomen dat personen die een bron van besmetting zouden kunnen zijn, bij het hanteren van grondstoffen en produkten worden betrokken, totdat is aangetoond dat die personen dat werk kunnen verrichten zonder gevaar voor besmetting.

Bij aanwerving dienen personen die betrokken zijn bij de be- en verwerking en het hanteren van grondstoffen en produkten door middel van een medisch attest te bewijzen dat niets hun tewerkstelling in de weg staat. Onze Minister kan nadere regels stellen met betrekking tot de medische begeleiding van voornoemde produkten.

Bijlage

B

Bijzondere voorwaarden voor vleesprodukten

Hoofdstuk I

Bijzondere voorwaarden voor de erkenning van inrichtingen waar vleesprodukten worden bereid

1. Onverminderd de algemene voorwaarden van bijlage A, hoofdstuk 1, moeten inrichtingen waar vleesprodukten worden vervaardigd, gehanteerd en van een onmiddellijke verpakking voorzien ten minste beschikken over:

  • a).

    geschikte lokalen van voldoende grootte voor de gescheiden opslag:

    • i).

      in koelruimten, van grondstoffen enerzijds, en

    • ii).

      bij kamertemperatuur of, in voorkomend geval naar gelang van hun aard, in koelruimten, van vleesprodukten anderzijds,

      met dien verstande dat grondstoffen, vleesprodukten of andere produkten van dierlijke oorsprong die niet van een eindverpakking zijn voorzien, niet samen mogen worden opgeslagen met grondstoffen en produkten die wel van een eindverpakking zijn voorzien;

  • b).

    één of meer geschikte lokalen van voldoende grootte voor de vervaardiging en onmiddellijke verpakking van vleesprodukten. Mits deze werkzaamheden één enkele produktiecyclus vormen waarmee de naleving van de voorschriften van dit besluit en de hygiënische kwaliteit van grondstoffen en eindprodukten worden gegarandeerd, en mits ontwerp en afmetingen van het lokaal voor de vervaardiging zulks toelaten, mogen deze werkzaamheden in hetzelfde lokaal plaatsvinden;

  • c).

    een lokaal of voorziening voor de opslag van bepaalde ingrediënten zoals levensmiddelenadditieven;

  • d).

    een lokaal voor het aanbrengen van de eindverpakking, tenzij is voldaan aan de voorwaarden ter zake van hoofdstuk V, punt 3, en voor de verzending;

  • e).

    een lokaal voor het opslaan van het materiaal voor de onmiddellijke en de eindverpakking;

  • f).

    een lokaal voor het reinigen van apparatuur en materieel, zoals haken en recipiënten.

2. Afhankelijk van het soort betrokken produkten moet de inrichting beschikken over:

  • a).

    een lokaal of, indien er geen gevaar voor besmetting bestaat, een plaats voor het verwijderen van de eindverpakking;

  • b).

    een lokaal of, indien er geen gevaar voor besmetting bestaat, een plaats voor het ontdooien van de grondstoffen;

  • c).

    een lokaal voor het uitsnijden;

  • d).

    een lokaal of een installatie voor het drogen en het rijpen;

  • e).

    een lokaal of een installatie voor het roken;

  • f).

    een lokaal voor het ontzouten, het weken en het anderszins behandelen van met name natuurlijke darmen, indien deze grondstoffen die behandelingen niet in de inrichting van oorsprong hebben ondergaan;

  • g).

    een lokaal voor het voorafgaand reinigen van de grondstoffen die nodig zijn voor de vervaardiging van de vleesprodukten;

  • h).

    een lokaal voor het doorzouten, zo nodig voorzien van een klimaatregelingsinstallatie om het lokaal op de in hoofdstuk II, punt 4, vastgestelde temperatuur te houden;

  • i).

    een lokaal voor het voorafgaand reinigen, indien nodig, van vleesprodukten die in plakken gesneden of uitgesneden moeten worden en van een onmiddellijke verpakking moeten worden voorzien;

  • j).

    een lokaal, zo nodig met een klimaatregelingsinstallatie, voor het in plakken snijden of het uitsnijden en voor de onmiddellijke verpakking van vleesprodukten die bestemd zijn om voorverpakt in de handel te worden gebracht;

  • k).

    de in bijlage C bedoelde specifieke lokalen, voor zover de aldaar bedoelde produkten worden vervaardigd in de in het onderhavige hoofdstuk bedoelde inrichtingen;

  • l).

    wanneer is voldaan aan de voorwaarden van punt 1, onder b, kan na instemming van de Hoofdinspecteur worden besloten dat bepaalde van deze werkzaamheden in een gemeenschappelijk lokaal kunnen plaatsvinden. Wanneer niet is voldaan aan de voorwaarden van punt 1, onder b, moeten de werkzaamheden die een gezondheidsrisico kunnen inhouden voor sommige gelijktijdig vervaardigde produkten en de werkzaamheden die gepaard gaan met een zeer hoge warmteontwikkeling, in een afzonderlijk lokaal worden verricht.

Hoofdstuk II

Bijzondere hygiënische voorwaarden voor inrichtingen waar vleesprodukten worden bereid

1. De lokalen voor de opslag of be- en verwerking van andere levensmiddelen dan vlees of vleesprodukten, die kunnen worden verwerkt in vleesprodukten, moeten voldoen aan de algemene hygiënische voorschriften van dit besluit.

2. Grondstoffen en ingrediënten die worden verwerkt in vleesprodukten, alsmede deze produkten en de produkten van dierlijke oorsprong en de recipiënten waarin zij zich bevinden, mogen niet rechtstreeks met de vloer in aanraking komen en moeten worden gehanteerd op een wijze die geen gevaar voor besmetting inhoudt. Men dient erop toe te zien dat grondstoffen op geen enkele wijze in contact komen met eindprodukten.

3. Het gebruik van hout is toegestaan in de lokalen voor het roken, doorzouten, rijpen, pekelen en opslaan van vleesprodukten, alsook in het verzendingslokaal, wanneer dit om technologische redenen nodig is, voor zover er geen gevaar bestaat voor besmetting van deze produkten. Houten laadborden mogen slechts voor vervoer van vlees of vleesprodukten in eindverpakking en uitsluitend voor dat gebruik in deze lokalen worden toegelaten. Voorts kan het gebruik van gegalvaniseerd metaal voor het drogen van ham en worst worden toegestaan, op voorwaarde dat dit metaal niet gecorrodeerd is en het niet in contact komt met de vleesprodukten.

4. De temperatuur in de lokalen of in gedeelten van de lokalen waar vlees, als grondstof gebruikt gehakt, vleesprodukten en vleesbereidingen worden be- en verwerkt, moet een hygiënische produktie garanderen; zo nodig moeten deze lokalen of gedeelten van lokalen van een klimaatregelingsinstallatie zijn voorzien. Op het ogenblik van het uitsnijden en het doorzouten mag de temperatuur in de daarvoor bestemde lokalen niet meer dan 12°C bedragen, behoudens voor de in artikel 8 bedoelde inrichtingen. Voor de andere inrichtingen kan Onze Minister evenwel de mogelijkheid toestaan van deze eis inzake temperatuur af te wijken, wanneer hij zulks gerechtvaardigd acht om rekening te houden met de technologie voor de bereiding van het vleesprodukt.

Hoofdstuk III

Voorschriften voor grondstoffen die gebruikt worden bij de vervaardiging van vleesprodukten

1. Om gebruikt te mogen worden voor de vervaardiging van vleesprodukten, moet het vlees:

  • -

    afkomstig zijn uit een overeenkomstig de in artikel 1, lid 1, onder h, bedoelde en erkende inrichtingen en vervoerd zijn onder bevredigende hygiënische omstandigheden overeenkomstig genoemde richtlijnen;

  • -

    vanaf de aankomst in de inrichting van verwerking en tot het tijdstip van gebruik bewaard worden overeenkomstig de in artikel 1, lid 1, onder h, bedoelde richtlijnen.

Tot en met 31 december 1995 mag vlees dat is verkregen in inrichtingen waarvoor de afwijkingen van richtlijn 91/498/EEG gelden, evenwel toch in erkende inrichtingen aanwezig zijn. Tot die datum mag vlees dat niet voldoet aan de eisen van de in artikel 1, lid 1, onder h bedoelde richtlijnen, zich alleen dan in erkende inrichtingen bevinden wanneer het op afzonderlijke plaatsen is opgeslagen; het moet op andere plaatsen of op andere tijdstippen worden gebruikt dan vlees dat wel aan deze eisen voldoet. Vleesprodukten die van dit vlees verkregen zijn moet voorzien worden van het nationale stempel.

2. Gehakt en vleesbereidingen, voor zover niet vervaardigd in het in hoofdstuk 1, punt 1, onder b, bedoelde fabricagelokaal, moeten:

  • -

    afkomstig zijn van een overeenkomstig richtlijn 94/65/EG erkende inrichting en vervoerd zijn onder bevredigende hygiënische omstandigheden overeenkomstig genoemde;

  • -

    vanaf de aankomst in de inrichting van verwerking en tot het tijdstip van gebruik bewaard worden overeenkomstig richtlijn 94/65/EG.

3. Producten van dierlijke oorsprong, andere dan het in artikel 1, eerste lid, onder h, bedoelde vlees, die worden gebruikt bij de bereiding van vleesproducten mogen slechts aanwezig zijn indien zij voldoen aan de in de relevante communautaire wetgeving vastgestelde eisen.

Hoofdstuk IV

Controle op de produktie

1. De inrichtingen staan onder controle van de door Onze Minister aan te wijzen autoriteit, die erop moet toezien dat wordt voldaan aan de eisen van dit besluit en die in het bijzonder:

  • a).

    controle moet uitoefenen op:

    • i).

      de reinheid van de lokalen, installaties en werktuigen en de hygiëne van het personeel;

    • ii).

      de doeltreffendheid van de door de inrichting overeenkomstig artikel 6 verrichte controles, met name door onderzoek van de resultaten en door monsterneming;

    • iii).

      de microbiologische en hygiënische kwaliteit van de andere produkten van dierlijke oorsprong;

    • iv).

      de doeltreffendheid van de behandeling van vleesprodukten;

    • v).

      de hermetisch gesloten recipiënten door middel van a- selecte steekproeven;

    • vi).

      het aanbrengen van het passende keurmerk op de vleesprodukten en de identificatie van voor menselijke consumptie ongeschikt verklaarde produkten alsmede de bestemming van die laatste produkten;

    • vii).

      de voorwaarden voor opslag en vervoer;

  • b).

    monsters moet nemen die nodig zijn voor het laboratoriumonderzoek;

  • c).

    elke andere controle moet verrichten die zij nodig acht voor de naleving van dit besluit;

  • d).

    moet nagaan of een vleesprodukt is vervaardigd van vlees waaraan andere levensmiddelen, levensmiddelenadditieven of kruiderijen zijn toegevoegd, door het aan een adequate keuring te onderwerpen en door te controleren of het voldoet aan de door de producent opgestelde produktiecriteria, en met name of de samenstelling van het produkt inderdaad overeenstemt met de vermeldingen op het etiket, in het bijzonder bij gebruik van de verkoopbenaming als bedoeld in hoofdstuk V, punt 4.

2. De in het eerste lid genoemde autoriteit moet te allen tijde vrije toegang hebben tot de koel- of vrieshuizen en tot alle werklokalen teneinde na te gaan of deze bepalingen stipt worden nageleefd.

Hoofdstuk V

Onmiddellijke verpakking, eindverpakking en etikettering

1. Onmiddellijke verpakking en eindverpakking moeten plaatsvinden in de daarvoor bedoelde lokalen en onder bevredigende hygiënische omstandigheden. Onverminderd richtlijn 89/109/EEG moeten de onmiddellijke verpakking en de eindverpakking aan alle hygiënische voorschriften voldoen en voldoende stevig zijn om de vleesprodukten doeltreffende bescherming te bieden.

2. De onmiddellijke of de eindverpakking mag geen tweede maal voor vleesprodukten worden gebruikt, met uitzondering van bepaalde bijzondere verpakkingsmiddelen, zoals aardewerk, glas of plastic, die na reiniging en doeltreffende ontsmetting opnieuw mogen worden gebruikt.

3. Vervaardiging van vleesprodukten en aanbrengen van de eindverpakking mogen in een zelfde lokaal plaatsvinden indien de eindverpakking de in punt 2 bedoelde kenmerken vertoont of indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a).

    het lokaal moet voldoende groot zijn en zo ingericht dat de werkzaamheden hygiënisch kunnen worden uitgevoerd;

  • b).

    het materiaal voor onmiddellijke en eindverpakking moet dadelijk na de fabricage verpakt worden in een hermetisch omhulsel dat gedurende het vervoer naar de inrichting tegen beschadiging beschermd wordt en in hygiënische omstandigheden in een daartoe bestemd lokaal opgeslagen wordt;

  • c).

    de opslagruimte voor eindverpakkingsmateriaal moet vrij zijn van stof en ongedierte en mag geen luchtverbinding hebben met lokalen waarin zich stoffen bevinden die het vlees, het gehakt, de vleesbereidingen of de vleesprodukten kunnen besmetten.

    Eindverpakkingsmateriaal mag niet rechtstreeks op de vloer worden opgeslagen;

  • d).

    het materiaal voor de eindverpakking moet in hygiënische omstandigheden gereed gemaakt worden voordat het in het lokaal wordt binnengebracht; mits er geen gevaar voor besmetting van de vleesprodukten bestaat, kan van dit voorschrift worden afgeweken indien het materiaal voor de eindverpakking automatisch gereed wordt gemaakt;

  • e).

    de eindverpakkingen moeten op hygiënische wijze in het lokaal worden binnengebracht en onverwijld worden gebruikt. Zij mogen niet worden gehanteerd door personeel dat vlees, gehakt, vleesbereidingen en vleesprodukten zonder onmiddellijke verpakking hanteert;

  • f).

    meteen na het aanbrengen van de eindverpakking moeten de vleesprodukten in de daartoe bestemde opslagruimten worden opgeslagen.

4. Onverminderd het terzake bepaalde in het Vlees- en vleeswarenbesluit (Warenwet) 1987, het Warenwetbesluit Etikettering van levensmiddelen en het Hoeveelheidsaanduidingenbesluit (Warenwet), dient de verpakking van de vleesproducten, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, van het Warenwetbesluit Etikettering van levensmiddelen op duidelijk zichtbare en leesbare wijze te zijn voorzien van een vermelding, aangevende de datum van de bereiding van de desbetreffende partij. Tenzij Onze Minister anders bepaalt, is dit besluit voor wat betreft de vermelding van de verkoopbenaming op vleesprodukten niet van toepassing op produkten met een benaming van oorsprong of typische produkten;

Hoofdstuk VI

Keurmerk

1. Vleesproducten moeten worden voorzien van een keurmerk. Het keurmerk moet, bij of onmiddellijk na de bereiding van de vleesproducten in de inrichting of in het herverpakkingscentrum, goed leesbaar, onuitwisbaar en in duidelijke lettertekens worden aangebracht op een opvallende plaats. Het keurmerk mag worden aangebracht op het product zelf, of op de onmiddellijke verpakking, indien het vleesproduct individueel is verpakt, of op een op de onmiddellijke verpakking aangebracht etiket, overeenkomstig punt 4, onder b. Wanneer een vleesproduct evenwel een individuele onmiddellijke verpakking en eindverpakking heeft, is het voldoende dat het keurmerk wordt aangebracht op de eindverpakking.

2. Wanneer vleesproducten die overeenkomstig punt 1 zijn voorzien van een keurmerk vervolgens in een eindverpakking worden geplaatst, dient het keurmerk ook op die eindverpakking te worden aangebracht.

3. In afwijking van het bepaalde in de punten 1 en 2 is het aanbrengen van het keurmerk op elk vleesproduct niet noodzakelijk:

  • a.

    indien het keurmerk overeenkomstig punt 4 is aangebracht op de buitenkant van elke voor de kleinhandel bestemde verkoopeenheid die de vleesproducten bevat;

  • b.

    indien, voor vleesproducten in vervoerseenheden die bestemd zijn om verder te worden verwerkt of verpakt in een erkende inrichting:

    • het keurmerk van de erkende inrichting van verzending op een opvallende plaats is aangebracht op de buitenkant van die vervoerseenheden en als ook de geplande plaats van bestemming duidelijk is aangegeven;

    • de inrichting van bestemming over de in artikel 7, eerste lid, tweede alinea, vierde streepje bedoelde periode een register bijhoudt met de hoeveelheden, de soort en de herkomst van de overeenkomstig dit punt ontvangen vleesproducten. Vleesproducten in grote eindverpakkingen die bestemd zijn om onmiddellijk te worden verkocht zonder verdere verwerking of verpakking, moeten evenwel zijn voorzien van een keurmerk overeenkomstig de punten 1, 2 of 3, onder a;

  • c.

    indien, voor vleesproducten die niet zijn voorzien van een onmiddellijke of eindverpakking, maar die onverpakt rechtstreeks aan een kleinhandelaar worden verkocht:

    • het keurmerk overeenkomstig punt 1 is aangebracht op de recipiënt waarin de vleesproducten zich bevinden;

    • de fabrikant over de in artikel 7, eerste lid, tweede alinea, vierde streepje, bedoelde periode een register bijhoudt met de hoeveelheden en de soort van de overeenkomstig dit punt verzonden vleesproducten, alsmede met de naam van degene voor wie de zending bestemd is.

4.

  • a.

    Het keurmerk moet in een ovale omranding de volgende aanduidingen omvatten:

    • i)

      hetzij:

      • in het bovenste gedeelte het kenteken NL, gevolgd door het toelatingsnummer van de inrichting of, overeenkomstig de met toepassing van artikel 10, onder k, vast te stellen regels, van het herverpakkingscentrum, eventueel met een codenummer waaruit blijkt voor welke soort producten de inrichting is erkend,

      • in het onderste gedeelte de volgende afkorting: EEG;

    • ii)

      hetzij:

      • in het bovenste gedeelte, de naam HOLLAND in hoofdletters,

      • in het midden, het toelatingsnummer van de inrichting of, overeenkomstig de met toepassing van artikel 10, onder k, vast te stellen regels, van het herverpakkingscentrum, eventueel met een codenummer waaruit blijkt voor welke soort producten de inrichting is erkend,

      • in het onderste gedeelte de volgende afkorting: EEG;

  • b.

    het keurmerk mag worden aangebracht op het product zelf, met toegestane middelen, of voorgedrukt op de onmiddellijke verpakking of op de eindverpakking, dan wel op een etiket dat wordt aangebracht op het product, op de onmiddellijke verpakking of op de eindverpakking. Voor zover het keurmerk is aangebracht op de eindverpakking, dient het bij opening daarvan te worden vernietigd. Het niet-vernietigen van dit keurmerk is alleen toegestaan wanneer de vernietiging automatisch gebeurt bij het openen van de eindverpakking. Voor producten in hermetisch gesloten recipiënten moet het keurmerk worden aangebracht op het deksel of op het blik;

  • c.

    het keurmerk mag ook een plaatsje van duurzaam materiaal zijn dat niet verwijderd kan worden, voldoet aan alle eisen inzake hygiëne en de in punt a bedoelde vermeldingen draagt.

5. Wanneer een vleesproduct ook andere grondstoffen van dierlijke oorsprong bevat, zoals visserijproducten, zuivelproducten of eiproducten, hoeft slechts één keurmerk te worden aangebracht.

Hoofdstuk VII

Opslag en vervoer

1. Vleesproducten dienen te worden opgeslagen in de in bijlage B, hoofdstuk I, punt 1, onder a, bedoelde lokalen.

Vleesproducten kunnen evenwel onder de volgende voorwaarden ook buiten de in het voorgaande punt bedoelde lokalen worden opgeslagen:

  • a.

    vleesproducten die niet bij kamertemperatuur kunnen worden bewaard, mogen worden opgeslagen in koel- en vrieshuizen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, paragraaf H, of in die welke overeenkomstig de andere relevante richtlijnen erkend zijn;

  • b.

    vleesproducten die bij kamertemperatuur kunnen worden bewaard, mogen worden opgeslagen in opslaglokalen die in stevig materiaal zijn gebouwd, gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten zijn en door de bevoegde autoriteit zijn erkend.

2. Vleesprodukten waarvoor overeenkomstig artikel 6, lid 2, bepaalde opslagtemperaturen zijn aangegeven, moeten op die temperatuur bewaard blijven.

3. Vleesprodukten moeten zo worden verzonden dat zij gedurende het vervoer tegen eventuele besmetting of aantasting zijn beschermd. Hierbij dient te worden gelet op de duur van het vervoer, alsmede op de hiervoor gebruikte vervoermiddelen en op de weersomstandigheden.

4. De voor het vervoer van vleesprodukten gebruikte vervoermiddelen dienen, indien de produkten zulks vereisen, zodanig te zijn ingericht dat de produkten bij de vereiste temperatuur kunnen worden vervoerd en dat met name de overeenkomstig artikel 6, lid 2, aangegeven temperaturen niet worden overschreden.

5. Het in artikel 2, eerste lid, onderdeel I, bedoelde handelsdocument moet de vleesproducten begeleiden tijdens de eerst fase van de handel. Bij het vervoer en tijdens latere fasen van de handel moeten de producten vergezeld gaan van een handelsdocument waarop het erkenningsnummer van de verzendende inrichting staat vermeld, samen met het codenummer aan de hand waarvan kan worden nagegaan welke gevoegde autoriteit belast is met de controle ervan.

Hoofdstuk VIII

Bijzondere voorwaarden voor gepasteuriseerde of gesteriliseerde produkten in hermetisch gesloten recipiënten

A. Onverminderd de voorwaarden van bijlage A moeten de inrichtingen voor de vervaardiging van gepasteuriseerde of gesteriliseerde produkten in hermetisch gesloten recipiënten

  • 1.

    beschikken over:

    • a).

      een voorziening die het mogelijk maakt conservenblikken op een hygiënische manier naar de werkruimte te transporteren;

    • b).

      een voorziening waarmee de conservenblikken onmiddellijk vóór het vullen op doeltreffende wijze gereinigd kunnen worden;

    • c).

      een voorziening om de recipiënten na hermetische sluiting en vóór autoclaafbehandeling te wassen met drinkwater dat voldoende warm is om vet te verwijderen;

    • d).

      een lokaal, plaats of installatie geschikt voor het koelen en drogen van de recipiënten na de hittebehandeling;

    • e).

      voorzieningen voor het broeden van als monsters genomen vleesprodukten in hermetisch gesloten recipiënten;

    • f).

      geschikte apparatuur waarmee kan worden nagegaan of de recipiënten waterdicht zijn en of ze ongeschonden zijn;

  • 2.

    erop toezien dat:

    • a).

      de hermetisch gesloten recipiënten uit de verhittingstoestellen worden gehaald bij een temperatuur die hoog genoeg is om te waarborgen dat het vocht snel verdampt, en niet met de hand worden aangeraakt voordat zij volledig droog zijn;

    • b).

      recipiënten waarin zich gas vormt, aan een aanvullend onderzoek worden onderworpen;

    • c).

      de thermometers van het verhittingstoestel aan geijkte thermometers worden getoetst;

    • d).

      de recipiënten:

      • -

        van gebruik worden uitgesloten indien zij beschadigd of ondeugdelijk zijn,

      • -

        van gebruik worden uitgesloten of worden gereinigd indien zij niet schoon zijn en, wanneer het blikken betreft, doeltreffend worden gereinigd, onmiddellijk vóór het vullen, met de in punt 1, onder b, bedoelde reinigingsinstallatie, waarbij gebruik van stilstaand water niet is toegestaan,

      • -

        zo nodig lang genoeg na reiniging en vóór vulling kunnen uitdruipen,

      • -

        zo nodig, na hermetische sluiting en vóór autoclaafbehandeling, door middel van de in punt 1, onder c, bedoelde installatie worden gewassen met drinkwater dat, indien van toepassing, warm genoeg moet zijn om vet te verwijderen,

      • -

        na verhitting worden gekoeld in water dat voldoet aan de eisen van punt B, vijfde streepje,

      • -

        zowel vóór als na de hittebehandeling zo worden gehanteerd dat beschadiging of besmetting wordt voorkomen.

B. De exploitant of de beheerder van een inrichting waar vleesproducten in hermetisch gesloten recipiënten worden vervaardigd, moet zich er voorts door middel van een steekproefcontrole van vergewissen:

  • 1.

    dat op vleesproducten die bestemd zijn om bij kamertemperatuur te worden opgeslagen, een warmtebehandeling wordt toegepast waardoor de patogene micro-organismen worden vernietigd of geïnactiveerd. Van de bereidingsparameters, zoals de duur van de opwarming, de temperatuur, de vulling, de omvang van de recipiënten, enz., moet een register worden bijgehouden.

    De apparatuur waarmee de warmtebehandeling wordt uitgevoerd, moet uitgerust zijn met de nodige controlevoorzieningen om na te gaan of de recipiënten een doeltreffende warmtebehandeling hebben ondergaan;

  • 2.

    dat het voor de recipiënten gebruikte materiaal voldoet aan de communautaire voorschriften inzake materialen die met levensmiddelen in aanraking komen;

  • 3.

    dat de dagproductie met vooraf vastgestelde tussenpozen wordt gecontroleerd om de deugdelijkheid van de sluiting te garanderen. Daartoe moet geschikte apparatuur beschikbaar zijn voor het onderzoek van de perpendiculaire snijvlakken en van de felsen van de gesloten recipiënten;

  • 4.

    dat door de fabrikant extra steekproefcontroles worden verricht om erop toe te zien dat:

    • a.

      de gesteriliseerde producten een doeltreffende behandeling hebben ondergaan; de controles worden verricht aan de hand van:

      • incubatieproeven, namelijk incubatie bij ten minste 37°C gedurende zeven dagen of bij ten minste 35°C gedurende tien dagen, of elke andere «tijd/temperatuur»-combinatie die door de bevoegde autoriteit als gelijkwaardig wordt erkend;

      • microbiologisch onderzoek van de inhoud en van de recipiënten in het laboratorium van de inrichting of in een ander erkend laboratorium;

    • b.

      de gepasteuriseerde produkten in hermetisch gesloten recipiënten voldoen aan door de bevoegde autoriteit erkende criteria;

  • 5.

    dat de nodige controles worden verricht om te garanderen dat het koelwater na gebruik een restgehalte chloor bevat. De Lid-Staten mogen evenwel een afwijking van deze eis toestaan indien het water voldoet aan de eisen van Richtlijn 70/778/EEB.

C. Onze Minister kan toestaan dat aan het autoclaafwater bepaalde stoffen worden toegevoegd om corrosie van conservenblikken tegen te gaan en om het water te verzachten en te ontsmetten. Een lijst van deze stoffen wordt volgens de procedure van artikel 10 opgesteld.

Onze Minister kan toestaan dat teruggewonnen water wordt gebruikt voor de koeling van recipiënten die een hittebehandeling hebben ondergaan. Dit water moet worden gezuiverd en een chloorbehandeling dan wel een andere volgens de procedure van artikel 10 goedgekeurde behandeling ondergaan. De bedoeling van die behandeling is te bewerkstelligen dat het teruggewonnen water voldoet aan de normen van bijlage 1, deel E, van richtlijn 80/778/EEG, zodat dit water de produkten niet kan besmetten en geen risico voor de gezondheid van de mens oplevert.

Het teruggewonnen water moet in een gesloten leidingnet circuleren zodat het niet voor andere doeleinden kan worden aangewend.

Indien er geen gevaar voor besmetting bestaat, mag de vloer evenwel aan het einde van de werkperiode worden gereinigd met water dat voor de koeling van de recipiënten is gebruikt of met autoclaafwater.

Hoofdstuk IX

Bijzondere voorwaarden voor kant-en-klaargerechten op basis van vlees

Onverminderd de algemene voorwaarden van bijlage A en de hoofdstukken I, II en III van onderhavige bijlage:

  • 1.

    moeten de inrichtingen voor de vervaardiging van kant-en-klaargerechten beschikken over een afzonderlijk lokaal voor de vervaardiging en de onmiddellijke verpakking van kant-en-klaargerechten; dit afzonderlijke lokaal is niet noodzakelijk indien de vleesprodukten en het vlees op afzonderlijke tijdstippen worden gehanteerd voor zover de lokalen voor deze werkzaamheden tussen het gebruik voor de verschillende produktietypen worden gereinigd en ontsmet;

  • 2.
    • a.

      moeten vleesproducten die worden gebruik in kant-en-klaargerechten, onmiddellijk na het koken:

      • i)

        hetzij met de andere ingrediënten worden gemengd, zodra dat praktisch uitvoerbaar is; in dat geval moet de tijd gedurende welke de temperatuur van het vleesproduct tussen 10°C en 60°C ligt, tot maximaal twee uur worden beperkt;

      • ii)

        hetzij worden gekoeld tot een temperatuur van 10°C of minder, voordat zij met de andere ingrediënten worden gemengd.

      Indien andere bereidingsmethoden worden gebruikt, moeten die erkend zijn door de bevoegde autoriteit die de Commissie daarvan in kennis stelt.

    • b).

      moeten de vleesprodukten en de kant-en-klaargerechten na het einde van het kookproces binnen een tijdspanne van niet meer dan twee uur tot een inwendige temperatuur van 10°C of minder en zo spoedig mogelijk tot de opslagtemperatuur worden gekoeld. Onze Minister kan evenwel toestaan dat de inrichting afwijkt van de tijdspanne van twee uur wanneer een langere termijn vanwege de toegepaste produktietechniek gerechtvaardigd is mits de hygiënische kwaliteit van het eindprodukt gewaarborgd wordt;

    • c).

      moeten kant-en-klaargerechten, zo nodig, onmiddellijk na de koeling worden bevroren of diepgevroren;

  • 3.

    moeten kant-en-klaargerechten worden geëtiketteerd overeenkomstig richtlijn 79/112/EEG. De lijst van ingrediënten moet ten behoeve van deze ook de diersoorten vermelden. Op een van de buitenkanten van de onmiddellijke verpakking van kant-en-klaargerechten moet naast de reeds voorgeschreven vermeldingen ook de datum van vervaardiging zeer duidelijk voorkomen;

  • 4.

    moeten de resultaten van de diverse door de exploitant of de beheerder te verrichten controles tijdens een door Onze Minister naar gelang van de houdbaarheid van het produkt vast te stellen minimumperiode worden bewaard opdat zij desgevraagd aan de bevoegde autoriteit kunnen worden voorgelegd.

Bijlage

C

Specifieke hygiënische voorschriften voor de vervaardiging van andere produkten van dierlijke oorsprong

Hoofdstuk I

Algemene voorwaarden

De werkplaatsen mogen slechts voor de vervaardiging van niet voor menselijke consumptie bestemde produkten worden gebruikt indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a).

    niet voor menselijke consumptie geschikte grondstoffen moeten worden opgeslagen in een volledig afgezonderd lokaal of op een volledig afgezonderde ontvangstplaats;

  • b).

    deze grondstoffen moeten be- en verwerkt worden in afzonderlijke lokalen met behulp van andere installaties en apparatuur, tenzij de vervaardiging plaatsvindt in volledig gesloten installaties en apparatuur die uitsluitend voor dat doel worden gebruikt;

  • c).

    met deze grondstoffen verkregen eindprodukten moeten worden opgeslagen in een afzonderlijk lokaal of in afzonderlijke containers; zij moeten op passende wijze worden geëtiketteerd en mogen niet worden bestemd voor menselijke consumptie.

Hoofdstuk II

Bijzondere voorwaarden voor gesmolten dierlijke vetten, kanen en bijprodukten van het smeltproces

Onverminderd de voorwaarden van bijlage A gelden de volgende voorschriften:

A

Voorschriften voor inrichtingen die grondstoffen verzamelen en verwerken

1. Centra voor het verzamelen van grondstoffen en het verdere transport ervan naar verwerkingsinrichtingen moeten beschikken over een koel- of vrieshuis om de grondstoffen bij een temperatuur van 7°C of minder op te slaan, tenzij de grondstoffen worden verzameld en gesmolten binnen de in punt B.3, onder b en c, vastgestelde termijnen.

2. Verwerkingsinrichtingen moeten ten minste beschikken over:

  • a.

    een koel- of vrieshuis, tenzij de grondstoffen worden verzameld en gesmolten binnen de in punt B.3, onder b en c, vastgestelde termijnen;

  • b).

    een lokaal of een plaats voor de ontvangst van de grondstoffen;

  • c).

    een installatie om het visuele onderzoek van de grondstoffen te vergemakkelijken;

  • d).

    indien nodig, een installatie om de grondstoffen te verkleinen;

  • e).

    apparatuur om de grondstoffen door middel van hitte, druk of een andere adequate methode te smelten;

  • f).

    recipiënten of tanks waarin het vet in vloeibare toestand kan worden bewaard;

  • g).

    een toestel voor de plastificering of de kristallisatie van het vet om de onmiddellijke en eindverpakking ervan te vergemakkelijken, tenzij de inrichting alleen vloeibare gesmolten dierlijke vetten levert;

  • h).

    een verzendingslokaal, tenzij de inrichting alleen gesmolten dierlijke vetten als stortgoed verzendt;

  • i).

    waterdichte recipiënten voor het verwijderen van de niet voor menselijke consumptie geschikte grondstoffen;

  • j).

    indien nodig geschikte apparatuur, voor de bereiding van produkten bestaande uit gesmolten dierlijke vetten, gemengd met andere levensmiddelen en/of kruiderijen;

  • k).

    ingeval de kanen voor menselijke consumptie zijn bestemd, adequate installaties om de kanen te verzamelen en van een onmiddellijke en eindverpakking te voorzien in goede hygiënische omstandigheden en op te slaan overeenkomstig de voorwaarden van punt B.9.

B

Aanvullende hygiënische voorschriften voor de bereiding van gesmolten dierlijke vetten, kanen en bijprodukten

1. De grondstoffen moeten afkomstig zijn van dieren die bij de keuring voor en na het slachten geschikt zijn bevonden voor menselijke consumptie.

2. De grondstoffen moeten bestaan uit vetweefsels of beenderen die geschikt zijn bevonden voor menselijke consumptie en zo weinig mogelijk bloed en onzuiverheden bevatten. Zij mogen geen tekenen van bederf vertonen en moeten in goede hygiënische omstandigheden zijn verkregen.

3.

  • a).

    Voor de vervaardiging van gesmolten dierlijke vetten mogen alleen vetweefsels of beenderen worden gebruikt die afkomstig zijn van slachthuizen, uitsnijderijen of vleesverwerkingsinrichtingen. De grondstoffen moeten in goede hygiënische omstandigheden en bij een inwendige temperatuur van 7°C of minder zijn vervoerd en opgeslagen tot met het smelten wordt begonnen.

  • b).

    In afwijking van het bepaalde onder a mogen de grondstoffen ongekoeld worden opgeslagen en vervoerd voor zover zij uiterlijk twaalf uur na de dag van verkrijgen worden gesmolten.

  • c).

    In afwijking van het bepaalde onder a mogen de grondstoffen die worden opgehaald in detailhandelszaken of in lokalen die aan verkooppunten grenzen waar vlees of vlees van pluimvee uitsluitend met het oog op de rechtstreekse voorziening van de eindconsument wordt uitgesneden en opgeslagen, voor de vervaardiging van gesmolten dierlijke vetten worden gebruikt voor zover zij aan bevredigende hygiënische voorwaarden voldoen en van een deugdelijke eindverpakking zijn voorzien. Bij dagelijkse ophaling moeten de onder a en b vastgestelde voorschriften inzake temperatuur in acht worden genomen. Als de grondstoffen niet dagelijks worden opgehaald, moeten zij onmiddellijk na verkrijgen worden gekoeld.

4. De voertuigen en containers voor het verzamelen en het vervoeren van de grondstoffen moeten gladde binnenwanden hebben, die gemakkelijk kunnen worden gewassen, gereinigd en ontsmet. De voertuigen moeten van een behoorlijke bedekking zijn voorzien. Voertuigen voor koeltransport moeten zo zijn ontworpen dat de vereiste temperatuur tijdens de volledige duur van het vervoer kan worden behouden.

5. Voor het smelten moeten de grondstoffen worden gekeurd om na te gaan of geen voor menselijke consumptie ongeschikte grondstoffen of geen vreemde bestanddelen aanwezig zijn. Als dat wel het geval is, moeten deze worden verwijderd.

6. De grondstoffen moeten worden gesmolten door middel van hitte, druk of een andere adequate methode, waarna het vet moet worden afgescheiden door decanteren, centrifugeren, filtreren of een andere adequate methode. Het gebruik van oplosmiddelen is verboden.

7. Gesmolten dierlijke vetten die overeenkomstig de punten 1, 2, 3, 5 en 6 zijn bereid, mogen in dezelfde of in een andere inrichting worden geraffineerd om de fysisch-chemische kwaliteit ervan te verbeteren, op voorwaarde dat de te raffineren vetten beantwoorden aan de in punt 8 bedoelde normen.

8. Gesmolten dierlijke vetten moeten, naar gelang van het type, voldoen aan de volgende normen:

FFA (m/m % oliezuur)

0,75

1,25

3,0

0,75

1,25

2,0

1,25

3,0

maximaal Peroxydegetal maximaal

4 meq/kg

4 meq/kg

6 meq/kg

4 meq/kg

6 meq/kg

6 meq/kg

4 meq/kg

10 meq/kg

Vocht en onzuiverheden

maximaal 0,5%

Geur, smaak, kleur

normaal

9. Voor menselijke consumptie bestemde kanen moeten worden opgeslagen:

  • i).

    wanneer zij zijn verkregen bij een temperatuur van 70°C of minder: bij een temperatuur van minder dan 7°C voor een periode van niet meer dan 24 uur of bij -18°C of minder;

  • ii).

    wanneer zij zijn verkregen bij een temperatuur van meer dan 70°C en ten minste 10% (m/m) vocht bevatten:

    • -

      bij een temperatuur van minder dan 7°C voor een periode van niet meer dan 48 uur of bij een verhouding tijd/temperatuur die een gelijkwaardige garantie biedt,

    • -

      bij een temperatuur van -18°C of minder;

  • iii).

    wanneer zij zijn verkregen bij een temperatuur van meer dan 70°C en minder dan 10% (m/m) vocht bevatten: geen specifiek vereiste.

Hoofdstuk III

Voorwaarden voor de productie, het in de handel brengen en de invoer van gereinigde magen, blazen en darmen, gezouten, gedroogd of verhit

Onverminderd de voorwaarden van bijlage A en van bijlage B, hoofdstuk II, voldoen inrichtingen die magen, blazen en darmen behandelen aan de volgende voorwaarden:

1. de grondstoffen zijn afkomstig van dieren die op grond van de keuring voor en na het slachten geschikt voor menselijke consumptie zijn bevonden;

2. producten die niet bij kamertemperatuur kunnen worden bewaard, worden tot het ogenblik van verzending opgeslagen in daartoe bestemde lokalen. In het bijzonder worden niet-gezouten of niet-gedroogde producten bij een temperatuur van minder dan 3° C bewaard;

3. de grondstoffen worden onder bevredigende hygiënische omstandigheden en, eventueel, afhankelijk van de termijn tussen slachten en verzamelen van de grondstoffen, gekoeld van het slachthuis van oorsprong naar de inrichting vervoerd. De voertuigen en de containers voor het vervoer hebben gladde binnenwanden die gemakkelijk kunnen worden gewassen, gereinigd en ontsmet. Voertuigen voor koeltransport zijn zo ontworpen dat de vereiste temperatuur tijdens de volledige duur van het vervoer kan worden behouden;

4. voor opslag van materiaal voor onmiddellijke en eindverpakking is een lokaal beschikbaar;

5. de onmiddellijke en de eindverpakking worden op hygiënische wijze aangebracht in een daartoe bestemd lokaal of op een daartoe bestemde plaats;

6. het gebruik van hout is verboden; houten laadborden mogen evenwel worden gebruikt voor het vervoer van de recipiënten.