Artikel
1
Voor de vaststelling van de periode of de perioden, waarover de premieplichtige ingevolge artikel 18, zesde lid, van de Wet financiering volksverzekeringen alsnog geacht wordt niet schuldig nalatig te zijn geweest in de premiebetaling, wordt een betaling, zoals bedoeld in het vierde lid van dat artikel, voorzover deze wordt toegerekend aan de ingevolge de Algemene Ouderdomswet verschuldigde premie, geacht in de eerste plaats betrekking te hebben op het oudste tijdvak of de oudste tijdvakken, waarover de termijn van vijf jaar, bedoeld in eerdergenoemd vierde lid, nog niet is verstreken.