Besluit van 22 maart 1994, houdende regels betreffende de rechtspositie van staten- en commissieleden

Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van 4 oktober 1993, nr. BW93/U2068, directoraat-generaal Openbaar Bestuur, gedaan mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken;
De Raad van State gehoord (advies van 8 februari 1994, nr. W04.93.0653.);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van 18 maart 1994, nr. BW94/275, directoraat-generaal Openbaar Bestuur, uitgebracht mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Begripsbepalingen

Artikel

1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

  • b.

    lid van provinciale staten: een lid van provinciale staten, dat niet tevens lid van gedeputeerde staten is;

  • c.

    tijdstip van beëindiging van het lidmaatschap van provinciale staten: het tijdstip van beëindiging van het lidmaatschap, bedoeld in de artikelen X1, eerste en derde lid, X6 en X7, tweede, derde en vijfde lid, van de Kieswet.

  • d.

    lid van een commissie: een lid van een commissie als bedoeld in de artikelen 80, 81 en 82 van de Provinciewet, dat niet tevens lid van provinciale staten is of ambtenaar die als zodanig tot lid van een commissie is benoemd.

Artikel

1a

Hoofdstuk

2

Vergoeding voor werkzaamheden en tegemoetkoming in de kosten

Artikel

2

Artikel

3

Vervallen

Artikel

4

Provinciale staten kunnen bij verordening bepalen dat ten hoogste 20% van de vergoeding voor de werkzaamheden wordt uitgekeerd, berekend naar het aantal gehouden vergaderingen. In dat geval geschiedt de uitkering aan het lid van provinciale staten op basis van het aantal bijgewoonde vergaderingen.

Artikel

4a

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

6a

Artikel

7

Artikel

7a

Artikel

7b

Hoofdstuk

3

Secundaire voorzieningen

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

11a

Artikel

12

Artikel

12b

Indien gedeputeerde staten ten behoeve van een veilige woon- en werkplek van een statenlid kosten maken, die in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen zijn aangemerkt als werkgeverskosten, komen deze ten laste van de provincie.

Hoofdstuk

4

Vergoeding van leden van een commissie

Artikel

13

Aan een lid van een commissie wordt ten laste van de provincie een vergoeding voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie toegekend van € 115,84 per vergadering. De artikelen 2, tweede lid, 6a11, 12 en 12b zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel

14

Ten aanzien van:

  • a.

    een lid van een commissie die op grond van zijn bijzondere beroepsmatige deskundigheid op het taakgebied van de commissie voor deelneming aan haar werkzaamheden is aangetrokken, en

  • b.

    een lid van een commissie ten aanzien waarvan de vergoeding niet geacht kan worden in een redelijke verhouding te staan tot de zwaarte van zijn taak en de omvang van de door hem te verrichten arbeid, kunnen provinciale staten bij verordening bepalen dat de vergoeding voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie naar boven afwijkt van het bedrag, genoemd in artikel 13.

Hoofdstuk

5

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

14a

Vervallen

Artikel

16

Artikel

17

Dit besluit wordt aangehaald als: Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, D.IJ . W. de Graaff-Nauta
De Minister van Binnenlandse Zaken, E. van Thijn
De Minister van Justitie a.i., E. van Thijn