Wet van 25 maart 1994, houdende regels ten behoeve van de openluchtrecreatie

Wet op de openluchtrecreatie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, mede ter uitvoering van artikel 22, derde lid, van de Grondwet, regels te stellen ten behoeve van de openluchtrecreatie, alsmede, in het kader van het regeringsstreven naar vermindering en vereenvoudiging van overheidsregelingen, de wettelijke regelen inzake het kamperen te herzien;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

I

Begripsbepalingen

Artikel

1

Hoofdstuk

II

Artikel

2

Vervallen

Artikel

3

Vervallen

Artikel

4

Vervallen

Artikel

5

Vervallen

Artikel

6

Vervallen

Artikel

7

Vervallen

Hoofdstuk

III

Bepalingen betreffende het kamperen

Titel

I

Bepalingen betreffende kampeerterreinen

§

1

Algemeen

Artikel

8

§

2

Vergunning, vrijstelling of ontheffing

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning als bedoeld in artikel 8, eerste lid, of een ontheffing als bedoeld in artikel 8, tweede lid, intrekken indien:

  • a.

    de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken dat, waren de juiste gegevens verstrekt, een andere beslissing zou zijn genomen of

  • b.

    blijkt dat de beperkingen of de voorschriften gesteld krachtens artikel 11 dan wel de regelen gesteld krachtens artikel 17 niet of niet behoorlijk worden nageleefd.

§

3

Bepalingen betreffende het groepskamperen

Artikel

13

Artikel

14

Provinciale staten kunnen in het belang van de natuur- en landschapsbescherming een of meer gebieden aanwijzen waarvoor geen ontheffing als bedoeld in artikel 13 kan worden verleend gedurende een daarbij te bepalen periode of waarvoor een aantal kampeermiddelen ten aanzien waarvan een ontheffing als bedoeld in artikel 13 kan worden verleend op een daarbij te bepalen maximum aantal wordt gesteld gedurende een daarbij te bepalen periode.

Titel

II

Bepalingen betreffende het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen

Artikel

15

Artikel

16

Provinciale staten kunnen in het belang van de natuur- en landschapsbescherming een of meer gebieden aanwijzen waarvoor het verbod van artikel 15 onverkort geldt of waarvoor het aantal kampeermiddelen, bedoeld in dat artikel, op een daarbij te bepalen lager aantal wordt gesteld gedurende een daarbij te bepalen periode.

Hoofdstuk

IV

Bepalingen inzake de hygiëne, de gezondheid en veiligheid

Artikel

17

Hoofdstuk

V

Bijzondere maatregelen ten aanzien van kampeerterreinen en jachthavens

Artikel

18

Artikel

19

Artikel

20

Met betrekking tot jachthavens is het bepaalde in de artikelen 18 en 19 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk

VI

Bepalingen betreffende de kampeerovereenkomsten en tarieven

Artikel

21

Artikel

22

Artikel

23

Voor zover een kampeerovereenkomst afwijkt van het reglement als bedoeld in artikel 9, ten nadele van degene die het kampeermiddel plaatst of geplaatst houdt, kan deze laatste zich rechtstreeks beroepen op het reglement.

Hoofdstuk

VII

Bepalingen betreffende het vestigen van volkstuincomplexen

Artikel

24

Het is verboden zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar van burgemeester en wethouders een volkstuincomplex te vestigen.

Artikel

25

De aanvraag voor een verklaring als bedoeld in artikel 24, gaat vergezeld van een rapport waarin wordt aangegeven of, en zo ja, in welke mate de bodem van het terrein waarop de aanvrager voornemens is een volkstuincomplex te vestigen, verontreinigd is.

Artikel

26

Burgemeester en wethouders weigeren in ieder geval een verklaring van geen bezwaar indien uit het rapport, bedoeld in artikel 25, blijkt dat vestiging van een volkstuincomplex op het desbetreffende terrein uit het oogpunt van volksgezondheid bezwaar ontmoet.

Hoofdstuk

VIII

Bepalingen betreffende de planning van de openluchtrecreatie en betreffende de rijksbijdragen ten behoeve van de openluchtrecreatie

Artikel

27

Er is een structuurschema dat in ieder geval inzicht geeft in de ruimtelijke aspecten van het rijksbeleid inzake openluchtrecreatie. Het structuurschema is een plan als bedoeld in artikel 2a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

Artikel

28

Vervallen

Artikel

29

Vervallen

Artikel

30

Vervallen

Hoofdstuk

IX

Schadevergoeding

Artikel

31

Hoofdstuk

X

Overige bepalingen

Artikel

32

Hoofdstuk

XI

Toezicht en opsporing

Artikel

33

Artikel

34

Artikel

35

De in de artikelen 33 en 34 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.

Hoofdstuk

XII

Dwang- en strafbepalingen

Artikel

38

Hoofdstuk

XIII

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

39

Artikel

40

De rechten en plichten, voortspruitende uit een kampeerovereenkomst welke van kracht is op het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen 21 tot en met 23 worden te rekenen vanaf een jaar na dat tijdstip beheerst door de bepalingen van deze wet, of zoveel eerder als partijen dat overeenkomen.

Artikel

41

De Kampeerwet wordt ingetrokken op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel

42

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

43

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

44

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Artikel

45

Deze wet kan worden aangehaald als: Wet op de openluchtrecreatie.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, P. Bukman
De Staatssecretaris van Economische Zaken, Y. C. M. T. van Rooy
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin