Regeling van de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie van 25 maart 1994, nrs. EA94/U911 en 430256/594/GBJ, houdende regels voor de uitrusting van de politie

Uitrustingsregeling politie 1994

De Ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie,

Besluiten:

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

De korpsbeheerder kan de ambtenaar die geen deel uitmaakt van de in artikel 3, eerste lid, genoemde eenheden, uitrusten met een kogelwerend vest, een kogelwerende helm of een gasmasker van een door de Minister goedgekeurd merk en type.

Artikel

5

De uitrusting van de ambtenaar die behoort tot een aanhoudings- en ondersteuningseenheid bestaat mede uit explosieven van een door de Minister goedgekeurd merk en type.

Artikel

5a

De uitrusting van de ambtenaar die is bewapend met pepperspray, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Bewapeningsregeling politie, bestaat mede uit door de Minister en Koninkrijksrelaties aan te wijzen nazorgmiddelen van een door de Minister en Koninkrijksrelaties in het kader van een Europese aanbestedingsprocedure geselecteerd merk en type, welke voldoen aan de in de bijlage bij deze regeling opgenomen technische specificaties.

Artikel

6

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 1994.

Artikel

7

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitrustingsregeling politie 1994.

Deze regeling zal met toelichting worden geplaatst in de Staatscourant en het Algemeen Politieblad.

's-Gravenhage
De Minister van Binnenlandse Zaken, E. vanThijn.
De Minister van Justitie, E.M.H.Hirsch Ballin

Bijlage

1

bij de Uitrustingsregeling politie 1994: technische specificaties nazorgmiddelen als bedoeld in artikel 5a

1

Onderwerp

Bij het gebruik van pepperspray door de politie is een nazorgprotocol van toepassing. In deze bijlage zijn de eisen opgenomen welke van toepassing zijn op het nazorgmiddel dat na gebruik van het geweldsmiddel pepperspray toegepast dient te worden, teneinde de effecten van het gebruik van pepperspray te verlichten na aanhouding van een verdachte alsmede gedurende het transport naar het politiebureau. De werkzame componenten van de te gebruiken pepperspray zijn capsaïcine en enkele nauwverwante verbindingen. Deze stoffen veroorzaken acuut een lokaal ontstekingsproces resulterend in mogelijke effecten op een aantal doelorganen, te weten:

Ogen:

De effecten op de ogen zijn pijn, een heftige tranenvloed, een snel voorbijgaande verblinding, en een verwijding van de haarvaten van de oogleden waardoor deze sluiten en gedurende enige tijd niet meer open kunnen;

Huid:

De pepperspray veroorzaakt een sterk branderig gevoel op de huid, hetgeen gepaard gaat met roodheid en heftige pijn. Na verloop van tijd ontstaat ongevoeligheid van de aangedane huid voor pijn en temperatuurprikkels. De pijn en roodheid verdwijnen meestal binnen 30 minuten, de ongevoeligheid kan dagen duren;

Luchtwegen:

De slijmvliezen van de bovenste luchtwegen kunnen een acute ontstekingsreactie vertonen, gepaard gaand met slijmafscheiding in neus en keel. Dit kan leiden tot kuchen, maar ook tot heftige hoestbuien en soms tot vernauwing van de luchtwegen, waardoor in sommige gevallen kortademigheid kan ontstaan;

Motoriek:

Verlies van controle over de lichaamsmotoriek, het optreden van een gedwongen reflexmatig voorovergebogen houding, ernstig trillen over het gehele lichaam en gevoelens van disoriëntatie en paniek.

Uit pilot-praktijktrainingen van politiemensen die vrijwillig werden blootgesteld aan pepperspray, bleken de volgende effecten het meeste ongerief te veroorzaken: een sterk branderig gevoel en heftige pijn op de huid (vooral van het gezicht), pijn aan de ogen en het tijdelijk niet meer kunnen openen van de ogen. In dit kader worden eisen gesteld aan het nazorgmiddel met betrekking tot de werking, de bijwerkingen, de houdbaarheid bij uiteenlopende temperaturen, en de gebruiksvriendelijkheid in het gebruik van het nazorgmiddel na aanhouding van een verdachte alsmede in het gebruik van het nazorgmiddel in een rijdend politievoertuig.

2

Eisen inzake het nazorgmiddel

2.1

Eisen ter zake de werking van nazorgmiddel:

2.2

Eisen ter zake van schadelijke bijwerkingen van het nazorgmiddel:

2.3

Eisen m.b.t. de houdbaarheid van het nazorgmiddel:

2.4

Eisen m.b.t. de gebruiksvriendelijkheid van het nazorgmiddel: