Besluit van 28 maart 1994, houdende bepalingen met betrekking tot de financiën van de regionale politiekorpsen
Besluit financiën regionale politiekorpsen
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 2 december 1993, nummer EA93/U3433, gedaan in overeenstemming met Onze Ministers van Justitie en van Financiën;
De Raad van State gehoord (advies van 15 februari 1994, nummer W04.93.0811);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 24 maart 1994, nummer EA94/U871, uitgebracht in overeenstemming met Onze Ministers van Justitie en van Financiën;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel
1
1
In dit besluit wordt verstaan onder:
a.
Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
b.
rijksbijdragen: de algemene bijdragen, de bijzondere bijdragen en de aanvullende bijdragen;
c.
budgetverdeeleenheid: rekeneenheid die, vermenigvuldigd met een vast bedrag, de algemene bijdrage per regio bepaalt;
d.
normbedrag: vast bedrag dat, vermenigvuldigd met het aantal budgetverdeeleenheden per regio, de algemene bijdrage per regio bepaalt.
2
Onder kosten als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Politiewet 1993 wordt verstaan: het saldo van de lasten en baten van de regio voor personele en materiële middelen en investeringen, reserveringen en desinvesteringen daaronder begrepen.
Artikel
2
1
De algemene bijdrage aan een regio bestaat uit het aantal budgetverdeeleenheden van die regio vermenigvuldigd met het normbedrag.
2
Onze Minister stelt jaarlijks voor 1 juli het aantal budgetverdeeleenheden per regio voorlopig vast voor het eerstvolgende jaar en geeft daarbij een indicatie van het aantal budgetverdeeleenheden voor de daarop volgende drie jaren.
3
Onze Minister stelt jaarlijks voor 1 juli het normbedrag per budgetverdeeleenheid en de algemene bijdrage per regio voorlopig vast voor het eerstvolgende jaar onder voorbehoud van goedkeuring van Hoofdstuk VII van de rijksbegroting. Hij geeft daarbij een indicatie van het normbedrag voor de daarop volgende drie jaren.
4
De voorlopig vastgestelde algemene bijdrage wordt betaalbaar gesteld in vier termijnen respectievelijk 15 januari, 15 april, 15 juli, 15 oktober.
5
Onze Minister kan de voorlopig vastgestelde algemene bijdrage bijstellen in verband met loon- en prijsmutaties die tot wijziging in de desbetreffende post uit Hoofdstuk VII van de rijksbegroting en de daarbij behorende meerjarenraming leiden.
6
Onze Minister kan de voorlopig vastgestelde algemene bijdrage bijstellen in verband met andere dan in het vijfde lid bedoelde wijzigingen in de desbetreffende post uit Hoofdstuk VII van de rijksbegroting en de daarbij behorende meerjarenraming.
7
Onze Minister stelt de korpsbeheerder zo spoedig mogelijk op de hoogte van een besluit tot bijstelling als bedoeld in het vijfde en zesde lid.
8
Verrekening van bijstellingen in de voorlopig vastgestelde algemene bijdrage vindt uiterlijk plaats op 1 december van het jaar waarop de voorlopige vaststelling betrekking heeft.
9
Onze Minister kan bij de voorlopige vaststelling van de algemene bijdrage voorwaarden verbinden aan de besteding van deze bijdrage.
Artikel
3
1
Onze Minister kan aan een regio een bijzondere bijdrage verlenen.
2
Een bijzondere bijdrage kan onder voorwaarden worden verleend.
Artikel
4
1
Op aanvraag van het regionale college kan Onze Minister een aanvullende bijdrage verlenen, indien in het jaar waarvoor de algemene bijdrage voorlopig is vastgesteld en in een of meer daaropvolgende jaren een begrotingstekort wordt verwacht voor zoveel groter dan een bij ministeriële regeling vastgesteld percentage van de voor het eerstbedoelde jaar voorlopig vastgestelde algemene bijdrage vermeerderd met de bijzondere bijdrage. De aanvullende bijdrage wordt voor ten hoogste vier achtereenvolgende jaren verleend en wordt jaarlijks door Onze Minister aangepast aan het voor dat jaar verwachte begrotingstekort.
2
De aanvraag wordt door de korpsbeheerder namens het regionale college bij Onze Minister ingediend voor het begin van het jaar waarvoor de aanvullende bijdrage wordt aangevraagd. Onze Minister beslist omtrent de aanvraag binnen een half jaar na indiening daarvan. Indien de beschikking niet binnen dat half jaar kan worden gegeven, stelt Onze Minister de korpsbeheerder daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. Deze termijn is niet langer dan drie maanden.
3
Onze Minister kan aan een regio waaraan een aanvullende bijdrage wordt verleend, bijzondere voorschriften geven met betrekking tot het door die regio te voeren financiële beleid. Deze voorschriften zijn van toepassing op het begrotingsjaar of de begrotingsjaren waarvoor de bijdrage wordt verleend.
4
Onverminderd artikel 7 kan Onze Minister de aanvullende bijdrage verminderen, intrekken, dan wel geheel of gedeeltelijk terugvorderen indien:
a.
de financiële positie van de regio zodanig wijzigt, dat daarmee niet langer aan de in het eerste lid, eerste volzin, bedoelde voorwaarde wordt voldaan,
b.
de door of namens het regionale college ten behoeve van de aanvraag verstrekte informatie onjuist of onvolledig blijkt te zijn en de verstrekking van juiste en volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, of
c.
de regio in strijd handelt met de voorschriften, bedoeld in het derde lid.
5
Onze Minister kan de in het eerste lid, eerste volzin, bedoelde voorwaarde geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, voor zover toepassing zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel
5
1
De korpsbeheerder verstrekt jaarlijks voor 1 juni aan Onze Minister het vastgestelde jaarverslag en de jaarrekening waarin verantwoording wordt afgelegd over de besteding van de rijksbijdragen en overige baten over het voorafgaande jaar.
2
Onze Minister kan nadere regels stellen over de inhoud en inrichting van het jaarverslag en de jaarrekening, alsmede over de wijze waarop deze aan hem worden verstrekt.
Onze Minister kan nadere regels stellen aan de inhoud en inrichting van het verslag, de reikwijdte van de controle en de inhoud van de verklaring, bedoeld in het derde lid.
5
Aan ambtenaren van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt op verzoek alle informatie verstrekt die zij noodzakelijk achten. Deze ambtenaren kunnen ook op eigen initiatief informatie inwinnen bij de deskundige die met de controle is belast.
Artikel
6
Uitbetaling van een rijksbijdrage vindt plaats door middel van voorschotten.
Artikel
7
1
Onze Minister stelt de omvang van de rijksbijdragen over het voorafgaande begrotingsjaar definitief vast binnen drie maanden nadat de regio de in artikel 5, eerste lid, bedoelde bescheiden heeft overgelegd.
2
Onze Minister kan besluiten tot gehele of gedeeltelijke terugvordering van verleende rijksbijdragen indien uit de in artikel 5, eerste en derde lid, bedoelde bescheiden blijkt dat de bijdragen niet overeenkomstig de gestelde regels zijn besteed of niet is voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de besteding van de rijksbijdragen.
3
Onze Minister kan de betaling van voorschotten geheel of gedeeltelijk opschorten indien niet is voldaan aan de bij of krachtens artikel 5 gestelde regels of aan het bepaalde op grond van artikel 45, derde lid, van de Politiewet 1993.
4
Onze Minister stelt de korpsbeheerder zo spoedig mogelijk op de hoogte van een besluit als bedoeld in het tweede en derde lid.
Artikel
8
1
De korpsbeheerder verstrekt jaarlijks voor 15 november aan Onze Minister de vastgestelde organisatie en de formatie voor het volgende jaar en eveneens de vastgestelde begroting en het beleidsplan die betrekking hebben op het volgende jaar en de daarop volgende drie jaren. De op deze documenten betrekking hebbende wijzigingen worden, zodra deze door het regionale college zijn vastgesteld, aan Onze Minister gezonden.
2
Onze Minister kan nadere regels stellen over de inrichting van de documenten, bedoeld in het eerste lid, alsmede over de wijze waarop deze aan hem worden verstrekt. Voor zover deze regels betrekking hebben op de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel op taken ten dienste van de justitie, worden zij gesteld in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.
3
Onze Minister doet jaarlijks verslag van de verkregen informatie aan Onze Minister van Justitie en aan de korpsbeheerders.
het college van burgemeester en wethouders: de korpsbeheerder;
c.
de gemeenteraad: het regionale college;
d.
de raad: het regionale college;
e.
de gemeente: de politieregio;
f.
gedeputeerde staten: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
g.
de commissaris van de Koning: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
2
In aanvulling op artikel 203 van de Gemeentewet kan Onze Minister bepalen dat de begroting voor het regionale politiekorps alsmede de daarop betrekking hebbende wijzigingen tevens zijn goedkeuring behoeven indien niet is voldaan aan de bij of krachtens artikel 8, eerste en tweede lid, gestelde regels, of indien blijkt dat niet is voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de besteding van de rijksbijdragen.
3
In afwijking van artikel 206 van de Gemeentewet kan de goedkeuring tevens worden onthouden indien niet is voldaan aan de bij of krachtens artikel 8, eerste en tweede lid, gestelde regels, of indien blijkt dat niet is voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de besteding van de rijksbijdragen.
Artikel
10
Vervallen
Artikel 11
Vervallen
Artikel 12
Vervallen
Artikel 13
Vervallen
Artikel
14
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit financiën regionale politiekorpsen.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.