Besluit van 13 april 1994, houdende regels over de non-activiteitswedde van rijksambtenaren die lid zijn van de Staten-Generaal of het Europees Parlement en wijziging van enkele rechtspositieregelingen, alsmede inwerkingtreding van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement
Besluit houdende regels non-activiteitswedde rijksambtenaren lid van de Staten-Generaal of het Europees Parlement
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 22 februari 1994, Stafafdeling Constitutionele Zaken en Wetgeving, nr. CW94/U217;
bezoldiging: laatstelijk in zijn ambt genoten bezoldiging, bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de wet;
c.
non-actiiteitswedde: non-activiteitswedde, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet.
Artikel
2
Indien de bezoldiging niet in een vast bedrag per maand kan worden uitgedrukt, wordt gerekend met het bedrag dat gemiddeld per maand is toegekend in de drie kalendermaanden voorafgaande aan het tijdstip waarop betrokkene op non-activiteit is gesteld. Voor zover betrokkene op dat tijdstip nog geen drie kalendermaanden in dienst is geweest, wordt gerekend met het bedrag dat hem gemiddeld aan bezoldiging per maand is toegekend over het tijdvak waarin hij voor het ontstaan van non-activiteit in dienst is geweest.
De non-activiteitswedde, over een maand berekend, wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald.
Artikel
5
Met betrekking tot de uitvoering van artikel 5, eerste lid, van de wet is artikel 9 van het Rijkswachtgeldbesluit 1959, met uitzondering van het vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.