Besluit van 25 april 1994, houdende uitvoering van artikel 20, aanhef en onderdeel a, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993

Besluit vrijgestelde onderlinge waarborgmaatschappijen 1994

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 2 december 1993, no. BGW93-2098, Generale Thesaurie, Directie Binnenlands Geldwezen, Afdeling Verzekeringswezen;
Gezien de adviezen van de Verzekeringskamer en van het Verbond van Verzekeraars;
De Raad van State gehoord (advies van 21 februari 1994, no. W06.93.0807);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 15 april 1994, no. BGW94-265;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Onderlinge waarborgmaatschappijen met zetel in Nederland

Artikel

1

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Indien een onderlinge waarborgmaatschappij weet of redelijkerwijze kan voorzien dat zij niet meer voldoet of zal voldoen aan een der voorwaarden op grond waarvan zij een verklaring heeft verkregen, deelt zij dit terstond aan de Pensioen- & Verzekeringskamer mee.

Artikel

9

Artikel

10

De Pensioen- & Verzekeringskamer kan een verklaring weigeren of intrekken indien een onderlinge waarborgmaatschappij deel uitmaakt of zal uitmaken van een groep en met het deel uitmaken van die groep naar het oordeel van de Pensioen- & Verzekeringskamer uitsluitend of in hoofdzaak wordt beoogd te bewerkstelligen dat een andere in die groep verbonden onderlinge waarborgmaatschappij voldoet of zal blijven voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen e en f, of artikel 3, eerste lid, onderdeel c.

Artikel

11

Artikel

12

Hoofdstuk

2

Ondernemingen of instellingen op onderlinge grondslag met zetel buiten Nederland

Artikel

13

Op een onderneming of instelling op onderlinge grondslag met zetel buiten Nederland die vanuit een vestiging buiten Nederland diensten wenst te verrichten of verricht naar Nederland en niet in het bezit is van een vergunning die overeenkomt met de in artikel 24, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 bedoelde vergunning, zijn de artikelen 111 tot en met 114 en 116 tot en met 119 van die wet niet van toepassing, indien de onderneming of instelling ten genoegen van de Pensioen- & Verzekeringskamer aantoont dat:

  • a.

    zij voldoet aan voorwaarden die overeenkomen met het bepaalde in artikel 2 of artikel 3;

  • b.

    indien de betrokken vestiging zich in een lid-staat bevindt, op deze vestiging toezicht wordt uitgeoefend dat in voldoende mate overeenkomt met het toezicht ingevolge dit besluit of, indien de betrokken vestiging zich buiten de Unie bevindt, zij in de staat van haar zetel bevoegd is tot uitoefening van het directe schadeverzekeringsbedrijf en dit bedrijf vanuit een vestiging in die staat daadwerkelijk uitoefent.

Hoofdstuk

3

Overige bepalingen

Artikel

14

Artikel

15

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 1994.

Artikel

16

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit vrijgestelde onderlinge waarborgmaatschappijen 1994.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Financiën, W. Kok
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage

bedoeld in artikel 13a, eerste lid

Artikel 1

1. Het bedrag van de boete voor overtreding van de voorschriften, gesteld bij artikel 4, eerste lid, onderdeel a, en 5, eerste lid, van dit besluit, begaan na het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk XI B van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, bedraagt € 4531In dit lid zijn bepalingen opgesomd die zich uitsluitend richten tot verzekeraars..

2. Het bedrag van de boete voor overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 4, eerste lid, onderdeel d, van dit besluit, begaan na het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk XI B van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, bedraagt € 5 4452 In dit lid is een bepaling vermeld die zich uitsluitend richt tot verzekeraars..

3. Het bedrag van de boete voor overtreding van de voorschriften, gesteld bij de artikelen 4, eerste lid, onderdelen b en c, 7, tweede lid, 8, 12, eerste en tweede lid, van dit besluit, begaan na het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk XI B van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, bedraagt € 21 7813In dit lid zijn bepalingen opgesomd die zich uitsluitend richten tot verzekeraars.

4. Het bedrag van de boete voor overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 4, tweede lid, van dit besluit, begaan na het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk XI B van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, bedraagt € 5 4454In dit lid is een bepaling vermeld die zich in beginsel tot een ieder (inclusief verzekeraars) richt.

Artikel 2

1. Indien een boete wordt opgelegd voor het overtreden van een voorschrift als bedoeld in artikel 1, eerste tot en met derde lid, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete de volgende categorie-indeling naar balanstotaal van toepassing, met de daarbij behorende factor:

Categorie-indeling normgeadresseerden

Categorie I: schadeverzekeraars met een balanstotaal van minder dan € 4 538 000; factor 1;

Categorie II: schadeverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 4 538 000 maar minder dan € 22 689 000; factor 2;

Categorie III: schadeverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 22 689 000 maar minder dan € 113 445 000; factor 3.

2. De boete wordt vastgesteld door het bedrag, genoemd in artikel 1, eerste tot en met derde lid, te vermenigvuldigen met de factor, behorende bij de categorie naar balanstotaal.

3. Indien de gegevens omtrent het balanstotaal niet aan de Pensioen- & Verzekeringskamer beschikbaar zijn gesteld, kan zij aan degene aan wie de boete wordt opgelegd verzoeken deze gegevens binnen een door haar te stellen termijn te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldoet aan dit verzoek, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete categorie III van toepassing.

4. Op grond van artikel 188f, tweede lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 behoeft de betrokkene niet in de gelegenheid te worden gesteld om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete, bedoeld in artikel 1, eerste lid, wordt opgelegd.