Besluit van 25 april 1994, houdende uitvoering van artikel 20, aanhef en onderdeel b, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993
Besluit vrijgestelde instellingen voor publiekrechtelijke ziektekostenregelingen 1994
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 2 december 1993, no. BGW93-2097, Generale Thesaurie, Directie Binnenlands Geldwezen, Afdeling Verzekeringswezen;
Gezien de adviezen van de Verzekeringskamer en van het Verbond van Verzekeraars;
De Raad van State gehoord (advies van 24 december 1993, no. W06.93.0805);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 15 april 1994, no. BGW93/2300;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel
1
De Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 is onder de in artikel 2 gestelde voorwaarden niet van toepassing op de volgende instellingen die een publiekrechtelijke ziektekostenregeling uitvoeren:
a.
Instituut Zorgverzekering Ambtenaren Nederland, gevestigd te Nieuwegein;
b.
I.Z.R., gevestigd te Utrecht;
c.
Dienst geneeskundige verzorging politie, gevestigd te Utrecht.
Artikel
2
1
De in artikel 1 genoemde instellingen nemen geen andere risico's in dekking dan de vergoeding van kosten van geneeskundige verzorging.
2
Zonder voorafgaande toestemming van Onze Minister van Financiën wordt voor wat betreft:
a.
de in artikel 1, onderdeel a, genoemde instelling geen uitbreiding gegeven aan de categorieën deelnemers, genoemd in de artikelen 4 en 5 van de IZA Nederland-regeling;
b.
de in artikel 1, onderdeel b, genoemde instelling geen uitbreiding gegeven aan de categorieën deelnemers, genoemd in artikel 4, eerste lid, van de Interprovinciale ziektekostenregeling 1988 (IZR-regeling 1988) en hoofdstuk 3 van de Verordening IZR 1988.
3
Zonder voorafgaande toestemming van Onze Minister van Financiën wordt geen wijziging gebracht in de verplichting voor de aan de IZA Nederland-regeling deelnemende lichamen en de aan de IZR-regeling 1988 deelnemende provincies tot dekking van een eventueel tekort, zoals geregeld in artikel 14, derde en vierde lid, van de IZA Nederland-regeling onderscheidenlijk artikel 33 van de IZR-regeling 1988.
De Pensioen- & Verzekeringskamer kan het bedrag van de boete lager stellen dan in de bijlage is bepaald, indien het bedrag van de boete in een bepaald geval op grond van bijzondere omstandigheden onevenredig hoog is.
Artikel
3
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 1994.
Artikel
4
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit vrijgestelde instellingen voor publiekrechtelijke ziektekostenregelingen 1994.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
1. Indien een boete wordt opgelegd, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete de volgende categorie-indeling naar balanstotaal van toepassing, met de daarbij behorende factor:
Categorie-indeling normgeadresseerden
Categorie I: instellingen met een balanstotaal van minder dan € 4 538 000; factor 1;
Categorie II: instellingen met een balanstotaal van ten minste € 4 538 000 maar minder dan € 22 689 000; factor 2;
Categorie III: instellingen met een balanstotaal van ten minste € 22 689 000 maar minder dan € 113 445 000; factor 3;
Categorie IV: instellingen met een balanstotaal van ten minste € 113 445 000 maar minder dan € 453 780 000; factor 4;
Categorie V: instellingen met een balanstotaal van ten minste € 453 780 000; factor 6.
2. De boete wordt vastgesteld door het bedrag, genoemd in artikel 1, te vermenigvuldigen met de factor, behorende bij de categorie naar balanstotaal.
3. Indien de gegevens omtrent het balanstotaal niet aan de Pensioen- & Verzekeringskamer beschikbaar zijn gesteld, kan zij aan degene aan wie de boete wordt opgelegd verzoeken deze gegevens binnen een door haar te stellen termijn te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldoet aan dit verzoek, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete categorie V van toepassing.