Wet van 10 mei 1994, houdende regeling inzake de adeldom

Wet op de adeldom

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat op grond van additioneel artikel XXV van de Grondwet een voorziening moet worden getroffen ter zake van de adeldom;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel

1

Adeldom wordt verleend bij koninklijk besluit. De verlening kan uitsluitend geschieden aan Nederlanders.

Artikel

2

Artikel

3

Adeldom gaat ook volgens de bestaande regelingen met betrekking tot adeldom over op buiten het huwelijk geboren kinderen.

Artikel

4

Bij de verlening van adeldom zijn taxa verschuldigd. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels omtrent de taxa gesteld.

Artikel

5

Adeldom wordt vermeld op officiële documenten waar dit vereist is, tenzij de betrokken persoon verzoekt, de vermelding achterwege te laten of te verwijderen.

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Inlijving in de Nederlandse adel kan plaatsvinden ten aanzien van personen wier geslacht behoort tot de wettelijk erkende adel van een staat met een vergelijkbaar adelsstatuut en daartoe een verzoek om inlijving hebben gedaan binnen vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet.

Artikel

9

Deze wet kan worden aangehaald als Wet op de adeldom.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Binnenlandse Zaken, E. van Thijn
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin