Besluit van 13 juni 1994, houdende uitvoering van de artikelen 66, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, en 94, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993

Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 22 februari 1994, no. BGW 94-251, Generale Thesaurie, Directie Binnenlands Geldwezen, Afdeling Verzekeringswezen;
Gezien de adviezen van de Verzekeringskamer en van het Verbond van Verzekeraars;
De Raad van State gehoord (advies van 5 april 1994, no. W06.94.0095);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 2 juni 1994, no. BGW 94-429;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

I

De berekening van de technische voorzieningen

Artikel

1

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

De voorziening voor winstdeling en kortingen, bedoeld in artikel 435, eerste lid, onderdeel d, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, omvat de bedragen die in de vorm van winstdeling bestemd zijn voor de verzekeringnemers, verzekerden of gerechtigden op uitkeringen, voor zover deze niet hebben geleid tot verhoging van de voorziening voor levensverzekering, alsmede de bedragen die een gedeeltelijke terugbetaling van premies op grond van het resultaat van de overeenkomsten vertegenwoordigen, voor zover deze niet tot verhoging van de ledenrekening hebben geleid.

Artikel

6

Artikel

7

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 1 tot en met 6 kan de Pensioen- & Verzekeringskamer nadere regels stellen omtrent de mate waarin technische voorzieningen moeten worden gevormd met betrekking tot verplichtingen en kosten en over de indeling van de technische voorzieningen. Zij kan daarbij voorschrijven naar welke grondslagen deze voorzieningen moeten worden berekend.

Hoofdstuk

II

De belegging van de technische voorzieningen

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Hoofdstuk

III

Overige bepalingen

Artikel

11

De op grond van het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1990 gegeven voorschriften en verleende ontheffingen worden beschouwd te zijn verleend ingevolge dit besluit.

Artikel

12

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 1994.

Artikel

13

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Financiën, W. Kok
De Minister van Justitie, A. Kosto

Bijlage

A

Methode voor de berekening van de egalisatievoorziening voor de branche Krediet

De egalisatievoorziening voor de branche Krediet, bedoeld in artikel 6, eerste lid, wordt als volgt berekend:

  • 1.

    Voor de branche Krediet wordt een egalisatievoorziening gevormd ter dekking van een tijdens het boekjaar in deze branche geleden technisch verlies.

  • 2.

    Het minimum bedrag van de egalisatievoorziening beloopt 134 procent van het gemiddelde van de tijdens de vijf voorgaande boekjaren jaarlijks geboekte premies na aftrek van de overdrachten uit hoofde van herverzekering en na toevoeging van de geaccepteerde herverzekeringen.

  • 3.

    Aan deze voorziening wordt in elk van de opeenvolgende boekjaren waarin in deze branche een technisch overschot werd geboekt, vijfenzeventig procent van dit technisch overschot toegevoegd, totdat de voorziening gelijk is aan of hoger dan het overeenkomstig het tweede lid berekende minimum.

Bijlage

B

Congruentieregels voor het schadeverzekeringsbedrijf

De regels, bedoeld in artikel 10, eerste lid, met betrekking tot het schadeverzekeringsbedrijf luiden als volgt:

De muntsoort waarin de verplichtingen van de verzekeraar luiden, wordt als volgt vastgesteld:

  • 1.

    Wanneer de dekking van een overeenkomst in een bepaalde muntsoort is uitgedrukt, wordt ervan uitgegaan dat de verplichtingen van de verzekeraar opeisbaar zijn in deze muntsoort.

  • 2.

    Wanneer de dekking van een overeenkomst niet in een bepaalde muntsoort is uitgedrukt, wordt ervan uitgegaan dat de verplichtingen van de verzekeraar opeisbaar zijn in de muntsoort van de staat waar het risico is gelegen. De verzekeraar kan evenwel de muntsoort kiezen waarin de premie is uitgedrukt, in gevallen waarin er goede gronden voor een dergelijke keuze aanwezig zijn. Dit kan het geval zijn indien het al bij het sluiten van de overeenkomst waarschijnlijk is dat de uitkering niet in de muntsoort van de staat waar het risico is gelegen, maar zal worden gedaan in de muntsoort waarin de premie is uitgedrukt.

  • 3.

    De Pensioen- & Verzekeringskamer kan de verzekeraar toestaan ervan uit te gaan dat de muntsoort waarin hij aan zijn verplichtingen moet voldoen, die is welke hij overeenkomstig de opgedane ervaring zal gebruiken, of, bij ontstentenis daarvan, de muntsoort van de staat waar zich de vestiging bevindt van waaruit de overeenkomst is aangegaan:

    • a.

      voor overeenkomsten ter dekking van de risico’s die zijn ingedeeld in de branches Casco rollend spoorwegmaterieel, Luchtvaartuigcasco, Casco zee- en binnenschepen, Vervoerde zaken, Aansprakelijkheid luchtvaartuigen, Aansprakelijkheid zee- en binnenschepen en Algemene aansprakelijkheid (uitsluitend producentenaansprakelijkheid); en

    • b.

      voor overeenkomsten ter dekking van de in de andere branches ingedeelde risico's, wanneer overeenkomstig de aard van de risico’s aan de verplichtingen moet worden voldaan in een andere muntsoort dan die welke zou voortvloeien uit de toepassing van de voorgaande bepalingen.

  • 4.

    Wanneer een schadegeval bij de verzekeraar is gemeld en de uitkeringen moeten plaatsvinden in een bepaalde andere muntsoort dan die welke uit de toepassing van de voorgaande bepalingen voortvloeit, wordt ervan uitgegaan dat de verplichtingen van de verzekeraar in die muntsoort opeisbaar zijn, met name de muntsoort waarin de door de verzekeraar te betalen schadevergoeding is vastgesteld bij een rechterlijke uitspraak of bij overeenkomst tussen de verzekeraar en de verzekerde.

  • 5.

    Indien een schade wordt begroot in een muntsoort die bij de verzekeraar vooraf bekend is, doch die verschilt van die welke voortvloeit uit de toepassing van de voorgaande bepalingen, mag de verzekeraar ervan uitgaan dat zijn verplichtingen opeisbaar zijn in deze muntsoort.

  • 6.

    De Pensioen- & Verzekeringskamer kan de verzekeraar toestaan om tegenover zijn technische voorzieningen geen waarden te stellen die inbaar of te gelde te maken zijn in dezelfde muntsoort als waarin de dekking van de overeenkomst luidt, indien uit de toepassing van de voorgaande bepalingen voortvloeit dat de verzekeraar om te voldoen aan het beginsel, bedoeld in de artikelen 66, zesde lid, eerste volzin, en 94, zesde lid, eerste volzin, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 over waarden in een bepaalde muntsoort moet beschikken voor een bedrag van niet meer dan zeven procent van de waarden in andere muntsoorten. In geval echter van verzekeringsuitkeringen, volgens toepassing van de voorgaande bepalingen te verrichten in:

    • a.

      Griekse drachmen, Ierse ponden of Portugese escudo's, mag dit bedrag gedurende een periode die eindigt op 31 december 1998 niet meer bedragen dan twee miljoen euro;

    • b.

      Belgische of Luxemburgse franken of Spaanse peseta's, mag dit bedrag gedurende een periode die eindigt op 31 december 1996 niet meer bedragen dan twee miljoen euro; waarbij geldt dat na afloop van de in onderdelen a en b genoemde overgangsperioden de algemene regeling op deze muntsoorten van toepassing is.

  • 7.

    De Pensioen- & Verzekeringskamer kan bepalen dat zij van de verzekeraar de toepassing van het beginsel, bedoeld in de artikelen 66, zesde lid, eerste volzin, en 94, zesde lid, eerste volzin, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 niet verlangt, indien:

    • a.

      de verplichtingen opeisbaar zijn in een andere muntsoort dan die van een van de lid-staten;

    • b.

      voor beleggingen in deze muntsoort voorschriften bestaan;

    • c.

      voor deze muntsoort transferbeperkingen gelden; of

    • d.

      deze muntsoort om soortgelijke redenen ongeschikt is om te worden gebruikt tot dekking van technische voorzieningen.

  • 8.

    De verzekeraar mag een bedrag van ten hoogste twintig procent van zijn in een bepaalde muntsoort luidende verplichtingen dekken met waarden die inbaar of te gelde te maken zijn in een andere muntsoort als waarin de dekking van de overeenkomst luidt.

  • 9.

    De Pensioen- & Verzekeringskamer kan bepalen dat, wanneer krachtens voorgaande bepalingen tegenover verplichtingen waarden moeten staan die luiden in de muntsoort van een lid-staat, aan deze voorwaarde eveneens is voldaan indien de betreffende waarden in euro luiden.

Bijlage

C

Congruentieregels voor het levensverzekeringsbedrijf

De regels, bedoeld in artikel 10, eerste lid, met betrekking tot het levensverzekeringsbedrijf luiden als volgt:

De muntsoort waarin de verplichtingen van de verzekeraar luiden, wordt als volgt vastgesteld:

  • 1.

    Wanneer de dekking van een overeenkomst in een bepaalde muntsoort is uitgedrukt, wordt ervan uitgegaan dat de verplichtingen van de verzekeraar opeisbaar zijn in deze muntsoort.

  • 2.

    De Pensioen- & Verzekeringskamer kan de verzekeraar toestaan om tegenover zijn technische voorzieningen geen waarden te stellen die inbaar of te gelde te maken zijn in dezelfde muntsoort als waarin de dekking van de overeenkomst luidt, indien uit de toepassing van de voorgaande bepaling voortvloeit dat de verzekeraar om te voldoen aan het beginsel, bedoeld in de artikelen 66, zesde lid, eerste volzin, en 94, zesde lid, eerste volzin, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 over waarden in een bepaalde muntsoort moet beschikken voor een bedrag van niet meer dan zeven procent van de waarden in andere muntsoorten.

  • 3.

    De Pensioen- & Verzekeringskamer kan bepalen dat zij van de verzekeraar de toepassing van het beginsel, bedoeld in de artikelen 66, zesde lid, eerste volzin, en 94, zesde lid, eerste volzin, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 niet verlangt, indien:

    • a.

      de verplichtingen opeisbaar zijn in een andere muntsoort dan die van een van de lid-staten;

    • b.

      voor beleggingen in deze muntsoort voorschriften bestaan;

    • c.

      voor deze muntsoort transferbeperkingen gelden; of

    • d.

      deze muntsoort om soortgelijke redenen ongeschikt is om te worden gebruikt tot dekking van technische voorzieningen.

  • 4.

    De verzekeraar mag een bedrag van ten hoogste twintig procent van zijn in een bepaalde muntsoort luidende verplichtingen dekken met waarden die inbaar of te gelde te maken zijn in een andere muntsoort als waarin de dekking van de overeenkomst luidt. De totale waarden in alle muntsoorten te zamen moeten ten minste gelijk zijn aan de totale verplichtingen in alle muntsoorten te zamen.

  • 5.

    De Pensioen- & Verzekeringskamer kan bepalen dat, wanneer krachtens de voorgaande bepalingen tegenover verplichtingen waarden moeten staan die luiden in de muntsoort van een lid-staat, aan deze voorwaarde eveneens is voldaan indien de betreffende waarden in euro luiden.

Bijlage

D

Bijlage, bedoeld in artikel 10a, eerste lid

Artikel 1

Het bedrag van de boete voor overtreding van de voorschriften, gesteld bij de artikelen 1, tweede lid, eerste volzin, 2, tweede lid, eerste volzin, 3, tweede lid, 4, tweede, derde en vierde lid, 8, eerste lid, en 9, eerste en tweede lid, van dit besluit, begaan na het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk XI B van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, bedraagt € 21 781.

Artikel 2

1. Indien een boete wordt opgelegd, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete de volgende categorie-indeling naar balanstotaal van toepassing, met de daarbij behorende factor:

Categorie-indeling normgeadresseerden

Categorie I: schadeverzekeraars met een balanstotaal van minder dan € 4 538 000 en levensverzekeraars met een balanstotaal van minder dan € 13 613 000; factor 1;

Categorie II: schadeverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 4 538 000 maar minder dan € 22 689 000 en levensverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 13 613 000 maar minder dan € 68 067 000; factor 2;

Categorie III: schadeverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 22 689 000 maar minder dan € 113 445 000 en levensverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 68 067 000 maar minder dan € 340 335 000; factor 3;

Categorie IV: schadeverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 113 445 000 maar minder dan € 453 780 000 en levensverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 340 335 000 maar minder dan € 1 361 340 000; factor 4;

Categorie V: schadeverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 453 780 000 en levensverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 1 361 340 000; factor 6.

2. De boete wordt vastgesteld door het bedrag, genoemd in artikel 1, te vermenigvuldigen met de factor, behorende bij de categorie naar balanstotaal.

3. Indien de gegevens omtrent het balanstotaal niet aan de Pensioen- & Verzekeringskamer beschikbaar zijn gesteld, kan zij aan degene aan wie de boete wordt opgelegd verzoeken deze gegevens binnen een door haar te stellen termijn te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldoet aan dit verzoek, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete categorie V van toepassing.