Besluit van 13 juni 1994, houdende uitvoering van de artikelen 42, eerste lid, onderdeel e, 68, eerste, tweede en vierde lid, en 195, derde lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993

Besluit solvabiliteitsmarge verzekeringsbedrijf 1994

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 22 februari 1994, no. BGW 94-253, Generale Thesaurie, Directie Binnenlands Geldwezen, Afdeling Verzekeringswezen;
Gezien de adviezen van de Verzekeringskamer en van het Verbond van Verzekeraars;
De Raad van State gehoord (advies van 5 april 1994, no. W06.94.0096);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 2 juni 1994, no. BGW 94-428;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

I

De vereiste solvabiliteitsmarge

Artikel

1

Artikel

2

Hoofdstuk

II

De aanwezige solvabiliteitsmarge

Artikel

3

Hoofdstuk

III

Het garantiefonds

Artikel

4

Artikel

6

Tot dekking van het in artikel 42, eerste lid, onderdeel e, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 bedoelde minimum bedrag van het garantiefonds kunnen slechts de volgende, door de verzekeraar voor eigen rekening aangehouden waarden dienen:

  • a.

    schatkistpapier ten laste van de Staat der Nederlanden;

  • b.

    aandelen, schuldbrieven, winst-, oprichtings- en optiebewijzen, warrants en soortgelijke waardepapieren;

  • c.

    bewijzen van rechten van deelgenootschap;

  • d.

    certificaten van waarden, bedoeld in de onderdelen b en c;

  • e.

    recepissen van waarden, bedoeld in de onderdelen a tot en met c;

  • f.

    schuldbekentenissen jegens de verzekeraar, niet zijnde schatkistpapier of schuldbrieven, ten laste van of rechtstreeks en onvoorwaardelijk voor rente en aflossing gewaarborgd door de Staat of andere Nederlandse openbare lichamen;

  • g.

    schuldbekentenissen jegens de verzekeraar, niet zijnde schuldbrieven, ten laste van in Nederland gevestigde naamloze vennootschappen of ten laste van een ingevolge artikel 52, tweede lid, onderdelen a, b, c of d, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 geregistreerde kredietinstelling.

Artikel

7

De waardering en de spreiding van de waarden, bedoeld in artikel 6, moeten zijn toegestaan door de Pensioen- & Verzekeringskamer.

Artikel

8

Met betrekking tot de schuldbekentenissen, bedoeld in artikel 6, onderdelen f en g, geldt dat uit deze schuldbekentenissen dan wel uit een afzonderlijke schriftelijke overeenkomst moet blijken:

  • a.

    dat ten aanzien van de schuldvordering waarvan uit de schuldbekentenis blijkt, geen overeenkomst wordt gesloten noch enige andere rechtshandeling wordt verricht zonder toestemming van de Pensioen- & Verzekeringskamer;

  • b.

    dat overeengekomen aflossingen en rentebetaling niet zonder toestemming van de Pensioen- & Verzekeringskamer geschieden, wanneer de Pensioen- & Verzekeringskamer dat aan de schuldenaar heeft verboden;

  • c.

    dat extra aflossingen en vervroegde rentebetalingen niet geschieden zonder toestemming van de Pensioen- & Verzekeringskamer;

  • d.

    dat aflossingen en rentebetalingen, verricht in strijd met de onderdelen b en c, niet in mindering komen op de schuldvordering;

  • e.

    dat de schuldenaar zich niet op verrekening zal beroepen.

Artikel

9

Hoofdstuk

IV

Overige bepalingen

Artikel

12

Artikel

12a

Wijzigt dit besluit.

Artikel

12b

Artikel

13

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 1994.

Artikel

14

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit solvabiliteitsmarge verzekeringsbedrijf 1994.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Financiën, W. Kok
De Minister van Justitie, A. Kosto

Bijlage

bedoeld in artikel 11a, eerste lid

Artikel 1

Het bedrag van de boete voor overtreding van de voorschriften, gesteld bij de artikelen 7, 8, en 9, eerste lid, van dit besluit, begaan na het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk XI B van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, bedraagt € 5 445.

Artikel 2

1. Indien een boete wordt opgelegd, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete de volgende categorie-indeling naar balanstotaal van toepassing, met de daarbij behorende factor:

Categorie-indeling normgeadresseerden

Categorie I: schadeverzekeraars met een balanstotaal van minder dan € 4 538 000 en levensverzekeraars met een balanstotaal van minder dan € 13 613 000; factor 1;

Categorie II: schadeverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 4 538 000 maar minder dan € 22 689 000 en levensverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 13 613 000 maar minder dan € 68 067 000; factor 2;

Categorie III: schadeverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 22 689 000 maar minder dan € 113 445 000 en levensverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 68 067 000 maar minder dan € 340 335 000; factor 3;

Categorie IV: schadeverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 113 445 000 maar minder dan € 453 780 000 en levensverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 340 335 000 maar minder dan € 1 361 340 000; factor 4;

Categorie V: schadeverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 453 780 000 en levensverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 1 361 340 000; factor 6.

2. De boete wordt vastgesteld door het bedrag, genoemd in artikel 1, te vermenigvuldigen met de factor, behorende bij de categorie naar balanstotaal.

3. Indien de gegevens omtrent het balanstotaal niet aan de Pensioen- & Verzekeringskamer beschikbaar zijn gesteld, kan zij aan degene aan wie de boete wordt opgelegd verzoeken deze gegevens binnen een door haar te stellen termijn te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldoet aan dit verzoek, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete categorie V van toepassing.