Gezien het advies van de Onderwijsraad (advies van 28 februari 1994, OR 94000023/S);
Artikel
1
Examenprogramma Arabische taal en Turkse taal m.a.v.o.-D en v.b.o.-D
1
Het examenprogramma Arabische taal en Turkse taal eindexamens m.a.v.o.-D en v.b.o.-D wordt vastgesteld zoals opgenomen in bijlage 1 behorende bij deze regeling.
2
Het examenprogramma Arabische taal en Turkse taal staatsexamen m.a.v.o.-D wordt vastgesteld zoals opgenomen in bijlage 2 behorende bij deze regeling.
Artikel
2
Vervallen oude programma's
1
Het examenprogramma Arabische taal en Turkse taal eindexamens l.b.o.-D en m.a.v.o.-D, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Regeling examenprogramma's Arabische en Turkse taal l.b.o. en m.a.v.o., vervalt.
2
Het examenprogramma Arabische taal en Turkse taal staatsexamen m.a.v.o.-D, opgenomen in de bijlage bij de regeling, genoemd in het eerste lid, vervalt.
Artikel
3
Bekendmaking
Deze regeling zal met de toelichting in Uitleg OenW-Regelingen worden geplaatst. Van deze plaatsing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling examenprogramma's Arabische taal en Turkse taal v.b.o.-D en m.a.v.o.-D
De minister van onderwijs en wetenschappen, dr. ir. J.M.M.Ritzen
Bijlage
1
Examenprogramma Arabische taal en Turkse taal eindexamen m.a.v.o.-D en v.b.o.-D
Onder Turkse taal en Arabische taal wordt verstaan de officiële taal van Turkije en de taal die in Arabische landen de officiële taal is. De culturele inhouden worden in de taalvaardigheden ingebed, opdat toegang tot het eigen culturele erfgoed kan worden verschaft.
A
Programma
A.1. De onderdelen van het examen zijn:
1.1.
De gespreksvaardigheid
1.2.
De leesvaardigheid (intensief lezen of tekstbegrip)
1.3.
De leesvaardigheid (extensief of globaal lezen)
1.4.
De schrijfvaardigheid
1.5.
De luistervaardigheid
In het centraal examen wordt onderdeel 1.2 getoetst. Duur: 2 uur.
In het schoolonderzoek worden de onderdelen 1.1, 1.3, 1.4 en 1.5 getoetst.
A.2. Vorm van het examen
2.1.
Het onderzoek naar de gespreksvaardigheid bestaat ten minste uit een voorbereid gesprek waarbij aan de kandidaat enkele situaties worden aangeboden waarop hij/zij zodanig moet reageren dat diverse taalfuncties aan de orde komen.
Voor het gesprek is het onderwerp ervan bekend bij de kandidaat.
2.2.
Het onderzoek naar de leesvaardigheid (intensief) wordt getoetst aan de hand van een tekst met vragen.
2.3.
Het onderzoek naar de leesvaardigheid (extensief) heeft betrekking op een aantal gelezen boeken, respectievelijk artikelen.
2.4.
Het onderzoek naar de schrijfvaardigheid omvat ten minste het schrijven van een brief naar aanleiding van verstrekte gegevens.
2.5.
De luistervaardigheid wordt ten minste getoetst door middel van een luistertoets.
B
Uitwerking
B.1. Het examen algemeen
1.1. De onderwerpen
De kandidaten moeten in ieder geval met enkele van de volgende onderwerpen vertrouwd zijn in de Arabische taal en Turkse taal:
Persoonlijke omstandigheden
Omgeving en wonen
Familie, traditie
Onderwijs, beroepen
Vrije tijd en ontspanning
Verkeer en reizen
Lichaam, gezondheid en welzijn
Boodschappen doen
Eten en eetgewoonten
Klimaat
Ruimtelijke ordening
Openbare diensten
Menselijke relaties
1.2. De taalfuncties
Feitelijke informatie geven en vragen
Zaken gedaan krijgen
Zaken beoordelen
In taal uitgedrukte sociale omgangsvormen juist interpreteren en zelf hanteren
Meningen geven en vragen en gegeven meningen begrijpen
Emoties uitdrukken, daarnaar vragen en in de taal uitgedrukte emoties begrijpen
1.3. De rollen
De kandidaten moeten vertrouwd zijn met de volgende rollen zoals die verbaal en niet-verbaal vervuld worden:
binnen de familie: man/vrouw, ouder/kind, grootouder/kind, kind/kind
binnen de beroepssfeer: baas/ondergeschikte
binnen de kennissenkring: buurmanschap, vriendschap
in het openbare leven: klant/verkoper, gebruiker/bediende, burger/ambtenaar, arts/patiënt
1.4. Het taalmateriaal
Het taalmateriaal dat in het examen gebruikt wordt dient aan de volgende voorwaarden te voldoen:
het moet vallen binnen de sfeer van onderwerpen die aansluiten bij de eigen belangstelling en de toekomst van de kandidaten en het eigentijds, historisch-maatschappelijk en cultureel-maatschappelijk gebeuren voor zover dat aansluit bij de eigen belevingswereld;
de hoofdzaken en belangrijke details ervan moeten door de kandidaten kunnen worden begrepen op basis van een beheersing van vocabulaire en structuren die voor de genoemde onderwerpen geëigend zijn voor deze kandidaten.
B.2. Onderdelen van het examen
2.1. Gespreksvaardigheid
In een voorbereid gesprek, dat een duur heeft van ten minste 20 minuten, worden aan de kandidaten een aantal communicatieve situaties voorgelegd. In elke situatie moet de kandidaat zich inleven en zich voorstellen dat hij/zij zelf in die situatie geraakt is. De onderwerpen van het gesprek dienen van te voren aan de kandidaat bekend te zijn (zie hiervoor B.1.1).
Door het stellen van gerichte vragen bepaalt de examinator de structuur van het gesprek; daarbij dienen verschillende taalfuncties en rollen (zie hiervoor B.1.2 respectievelijk B.1.3) aan de orde te komen. De situaties dienen zodanig gekozen te worden dat de kandidaat er zich ook gemakkelijk in kan inleven.Bij de beoordeling van de gespreksvaardigheid geldt hoofdzakelijk het criterium begrijpelijkheid.
2.2. De leesvaardigheid (intensief lezen)
Het onderdeel intensief lezen, ook wel tekstbegrip genoemd, wordt getoetst aan de hand van een aantal vragen over de tekst. De kandidaten moeten de essentiële informatie – dat wil zeggen de hoofdzaken en de belangrijkste details – kunnen begrijpen, die hun wordt aangeboden op basis van een aantal authentieke teksten.
2.3. De leesvaardigheid (extensief lezen)
De kandidaten moeten minstens vier boeken lezen. Het is de kandidaat toegestaan één of meer voorgeschreven boeken te vervangen door één of meer series artikelen en dergelijke, mits het geheel qua geleverde prestatie redelijkerwijze overeenstemt met de bedoelde boeken. Scholen die dit wensen kunnen daarnaast tevens de leesvaardigheid toetsen aan de hand van culturele, beroepsgerichte teksten. Deze scholen kunnen hiermee hun onderwijs in de Arabische taal en Turkse taal nog meer doen aansluiten bij de interesse en toekomstige behoeften van hun leerlingen. Het onderzoek naar leesvaardigheid dient vast te stellen of en in hoeverre boeken en/of artikelen gelezen zijn. Bij dit onderzoek, dat schriftelijk of mondeling kan worden uitgevoerd, moet zoveel mogelijk worden vermeden dat vormelementen van spreek- of schrijfvaardigheid bij de beoordeling van leesvaardigheid betrokken worden.
2.4. De schrijfvaardigheid
De kandidaten moeten een eenvoudige, niet-beroepsgerichte brief schrijven in antwoord op een zogenaamd aan hen gerichte, informele brief in de Arabische taal of Turkse taal of als reactie op een advertentie in die taal, of als reactie op een hun voorgelegde situatie. Deze situatie moet duidelijk in de Arabische taal of Turkse taal beschreven zijn en de kandidaten moeten er zichzelf makkelijk in kunnen verplaatsen. Een zogenaamd officiële brief kan tevens geschreven worden naar aanleiding van een geschetste formele situatie. De door de kandidaten te schrijven brief moet worden opgesteld aan de hand van in de Arabische taal of Turkse taal gestelde functionele opdrachten.
Het cijfer voor schrijfvaardigheid dient voor het belangrijkste deel door de brief bepaald te worden.
Bij de beoordeling van de brief gelden drie criteria:
Hoofdcriterium zal zijn de doeltreffendheid van de communicatie, dat wil zeggen dat de gemiddelde lezer de schrijver zonder moeite moet kunnen begrijpen.
Tweede criterium zal zijn in hoeverre de kandidaat is ingegaan op de hoofdzaken en de belangrijkste details in de te beantwoorden brief.
Het derde criterium betreft de correctheid van taalgebruik. Hierbij moet verschil gemaakt worden tussen louter formele fouten en fouten die van invloed op de betekenis kunnen zijn.
2.5. De luistervaardigheid
De luistervaardigheid wordt getoetst door na te gaan in hoeverre de kandidaat de hoofdzaken en de belangrijkste details uit een aantal fragmenten van authentieke gesproken taal – rekening houdend met de diglossie die zich voordoet in de Arabische taal – heeft begrepen. Het beroep op het geheugen blijft bij de toetsing van deze vaardigheid zoveel mogelijk beperkt.
C
Verantwoording van programma en uitwerking
C.1. Algemeen
Als hoofddoelstelling van het onderwijs in de Arabische taal en Turkse taal geldt het kunnen communiceren in deze talen. Het examenprogramma berust op deze visie op onderwijs. Het taalonderwijs in de eerste fase van het voortgezet onderwijs dient functioneel/communicatief gericht te zijn. Derhalve zal ook het examen dezelfde gerichtheid moeten vertonen. Dit betekent in de eerste plaats, dat de huidige en toekomstige behoeften van de leerlingen met betrekking tot de Arabische taal en Turkse taal het uitgangspunt vormen. Het wil verder zeggen, dat de beheersing van en de vertrouwdheid met de talen worden getoetst in zoveel mogelijk levensechte situaties waarin de kandidaten zich kunnen herkennen, respectievelijk waarmee zij zich kunnen identificeren. Deze situaties zijn beperkt voor wat betreft de rollen die de kandidaten moeten kunnen vervullen, het vocabulaire en de structuren vereist voor het vervullen van de taalfuncties die zij produktief en receptief moeten beheersen. Hoewel het aantal onderwerpen, dat aan bod komt, eveneens beperkt is, zal er in ieder geval aandacht besteed moeten worden aan levensbeschouwing, cultuur en gewoonten.
C.2. Uitwerking van de doelstelling per deelvaardigheid
2.1. De gespreksvaardigheid
De kandidaten moeten in kleine kring een informeel gesprek kunnen voeren. In zo'n gesprek moeten aan de orde komen de onderwerpen, de taalfuncties en de rollen zoals die in het examenprogramma genoemd worden (zie onderdeel B).
De kandidaten moeten in zo'n gesprek zodanig functioneren dat wat zij willen uitdrukken zonder veel moeite begrijpbaar is voor de gesprekspartners die de Arabische taal of Turkse taal beheersen als moedertaal of op een daarmee vergelijkbaar niveau. Dit impliceert een behoorlijk gebruik van woorden en structuren, een redelijk spreektempo, voldoende inhoudelijke nauwkeurigheid en een acceptabele uitspraak.
De gesprekspartners moeten zich niet gedwongen zien zich bovenmatig in te spannen door veelvuldige herhaling dan wel het aanhouden van een spreektempo dat beneden normaal/langzaam ligt.
2.2. De leesvaardigheid (intensief lezen)
De kandidaten moeten de essentiële informatie – dat wil zeggen de hoofdzaken en belangrijke details – kunnen begrijpen die hun wordt aangeboden in (nagenoeg) authentieke teksten die voldoen aan de volgende voorwaarden:
ze moeten vallen binnen de sfeer van onderwerpen die aansluiten bij de eigen belangstelling, de toekomst van de kandidaten en het eigentijds, het historisch-maatschappelijk en cultureel-maatschappelijk gebeuren, voor zover dat aansluit bij de eigen belevingswereld (zie B.1.1);
de hoofdzaken en belangrijke details moeten door de kandidaten begrepen kunnen worden op basis van een beheersing van vocabulaire en structuren die voor genoemde onderwerpen geëigend zijn voor deze kandidaten.
De teksten kunnen bestaan uit:
informatieve brieven, brochures en handleidingen
brieven van meer persoonlijke aard
teksten uit kranten, periodieken en boeken (voor de onderwerpen zie B.1.1)
openbare mededelingen en formulieren van overheidsinstellingen
menukaarten
gebruiksaanwijzingen voor o.a. medicijnen
2.3. De leesvaardigheid (extensief lezen)
De kandidaten moeten kunnen aantonen dat zij de opgegeven boeken en, voor zover van toepassing, de serie(s) artikelen gelezen hebben. Dit moet met betrekking tot de boeken, afhankelijk van het genre, o.a. blijken uit hun vertrouwdheid met de hoofdpersonen en het bekend zijn met de grote lijnen en de hoofdzaken van het verhaal. Met betrekking tot de artikelen moet dit blijken doordat de kandidaten in grote lijnen de inhoud van de artikelen kunnen aangeven en de artikelen die op een onderwerp betrekking hebben met elkaar kunnen vergelijken. De omvang en de keuze van de boeken en tijdschriften is ter beoordeling van de school. Voor het bepalen van de moeilijkheidsgraad van de te lezen boeken/artikelen is het gebruik van frequentielijsten de meest aangewezen weg. Toch kan hiermee geen volledig expliciet criterium worden aangereikt. Niet alleen zijn er verschillende frequentielijsten in zwang, die elkaar goeddeels maar niet volledig overlappen, en die elk op zich op goede gronden te verdedigen zijn, maar ook kan men natuurlijk van geen enkel boek of artikel verwachten dat alle woorden die in de frequentielijst hoog scoren erin voorkomen. Met nadruk zij gesteld dat het hier gaat over vocabulaire bij de receptieve vaardigheid lezen.
Extensief lezen is in het examenprogramma opgenomen omdat het lezen van boeken en artikelen belangrijk is vanwege het leerversterkend effect dat ervan uitgaat. Daarom dient dit onderdeel door alle scholen in het examen te worden opgenomen.
2.4. De schrijfvaardigheid
De kandidaten moeten eenvoudige, formele dan wel informele brieven kunnen schrijven:
met bijvoorbeeld verzoeken om informatie over verblijfsmogelijkheden (kampeerplaats, hotel)
verzoeken om inlichtingen omtrent prijs en voorwaarden van dit verblijf
wensen van dit verblijf (duur, voorzieningen, uitzicht)
verzoeken om inlichtingen over toeristische attracties en bezienswaardigheden
verzoeken om de nodige reserveringen te maken
waarin zij sociaal contact onderhouden met eigen familie of als gevolg van eerder gemaakte contacten in eigen land dan wel eigen kring
waarmee zij reageren op advertenties die nauw te maken hebben met één of meer van de onderwerpen genoemd onder punt B.1.1.
naar een officiële instelling met bijvoorbeeld verzoeken om inlichtingen omtrent burgerlijke zaken
De kandidaten moeten eveneens de formulieren kunnen invullen die nodig zijn in verband met overnachten, het binnenkomen en verlaten van eigen land of met andere niet te ingewikkelde burgerlijke zaken.
2.5. De luistervaardigheid
De kandidaten moeten bij een luistertoets kunnen verstaan en begrijpen:
monologen en dialogen over de behandelde thema's
een beschrijving van een situatie door derden, evenals radio- en televisie uitzendingen over algemene thema's
de meest voorkomende waarschuwingen en bekendmakingen via geluidssystemen
Zij dienen er blijk van te geven dat zij de hoofdzaken en de belangrijkste details van het beluisterde hebben verstaan en begrepen. De luistertoets dient onder goede akoestische omstandigheden afgenomen te worden. Het spreektempo dient normaal dat wil zeggen niet te snel te zijn.
In een situatie waarin de kandidaten wél participeren moeten zij verstaan en begrijpen:
de hoofdzaken van de meest waarschijnlijke reacties op door henzelf aangesneden zaken en de door henzelf gegeven antwoorden
de meest waarschijnlijke antwoorden op eigen vragen
de hoofdzaken en de belangrijkste details van de door de examinator aangesneden onderwerpen, die in het examenprogramma genoemd zijn
talige omgangsvormen.
De communicatie kan slechts als doeltreffend beschouwd worden, indien de sprekers niet gedwongen worden zich bovenmatig in te spannen door veelvuldige herhalingen dan wel door het aanhouden van een spreektempo dat beneden normaal/langzaam ligt. Zowel voor de luistertoets als voor de gesprekssituatie geldt, dat het woorden het structuurgebruik zodanig moeten zijn dat het mogelijk is de hoofdzaken en belangrijkste details te begrijpen op basis van een beheersing van vocabulaire en structuren die voor de onderwerpen genoemd in de uitwerking geëigend zijn voor de kandidaten. De bovengenoemde eisen kunnen aan de kandidaten pas worden gesteld als in de luistertoets de sprekers de Arabische taal of de Turkse taal als arabisch- of turkstaligen spreken of op een daarmee vergelijkbaar niveau. Bij een gesprekssituatie dienen de gesprekspartners van de kandidaat de Arabische taal of de Turkse taal als arabisch- of turkstaligen te spreken of op een daarmee vergelijkbaar niveau.
Bijlage
2
Examenprogramma Arabische taal en Turkse taal staatsexamen m.a.v.o.-D
1.
De onderdelen van het examen zijn:
1.1
De spreekvaardigheid
1.2
De leesvaardigheid (intensief lezen of tekstbegrip)
1.3
De leesvaardigheid (extensief of globaal lezen)
1.4
De luistervaardigheid
In het schriftelijk examen wordt onderdeel 1.2 getoetst. Duur: 2 uur. In het mondeling examen worden de onderdelen 1.1, 1.3 en 1.4 getoetst. Duur: 25 minuten met een voorbereidingstijd voor de kandidaat van 20 minuten.
2.
De examenstof is, voor zover van toepassing, dezelfde als die voor het eindexamen m.a.v.o.-D en v.b.o.-D, opgenomen in de bijlage 1.