Besluit van 21 juni 1994, houdende regels met betrekking tot het verstrekken van subsidies en specifieke uitkeringen ten behoeve van cultuuruitingen

Bekostigingsbesluit cultuuruitingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 2 september 1993 (kenmerk DGCZ/SCB-U-935307),
Gezien de adviezen van de Raad voor de Gemeentefinanciën, de Raad voor het cultuurbeheer en de Raad voor de Kunst;
De Raad van State gehoord (advies van 28 maart 1994, no. W.13.93.0601);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 13 juni 1994, DGCZ/SCB-U-944172;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

I

Algemene bepalingen

Artikel

1

Artikel

2

Onze Minister maakt openbaar welke activiteiten voor subsidie of voor een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 40 in aanmerking komen voor zover dit niet reeds blijkt uit de cultuurnota of uit sectornota’s, alsmede voor zover hij voornemens is af te wijken van het in die nota’s gestelde.

Artikel

2a

Onze Minister kan subsidie verstrekken voor perioden van ten hoogste vier jaren, doch uitsluitend binnen de perioden waarvoor een cultuurnota geldt.

Artikel

4

Artikel

5

Onze Minister kan regels stellen met betrekking tot de wijze waarop het bedrag van een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 40 of van een subsidie wordt berekend.

Hoofdstuk

IA

Subsidieplafonds en verdelingsbepaling

Artikel

5a

Onze Minister kan ieder jaar subsidieplafonds vaststellen voor de verschillende categorieën van activiteiten waarvoor een instellings- of projectsubsidie kan worden verstrekt.

Artikel

5b

Hoofdstuk

II

Het aanvragen van subsidie

§

1

Aanvraag van een jaarlijks instellingssubsidie

Artikel

6

Artikel

7

§

2

Aanvraag van een meerjarig instellingssubsidie

Artikel

8

Vervallen

Artikel

9

Artikel

10

Vervallen

§

3

Aanvraag van een projectsubsidie

Artikel

11

Artikel

12

Hoofdstuk

III

Subsidieverlening en bevoorschotting

Artikel

13

Op een aanvraag voor een instellingssubsidie wordt beslist dertien weken voorafgaand aan het betrokken jaar. Met het oog op de onderlinge afweging van aanvragen kan Onze Minister bepalen dat op een aanvraag niet wordt beslist voor een bepaalde datum in een kalenderjaar, dan wel dat wordt beslist op of na een of meer data in een kalenderjaar.

Artikel

14

Artikel

15

Ten aanzien van de verlening en bevoorschotting van een meerjarig instellingssubsidie zijn de artikelen 13 en 14 van toepassing, met dien verstande dat Onze Minister beslist dertien weken voorafgaand aan de betrokken periode en dat in een beslissing waarbij een meerjarig instellingssubsidie wordt verleend, wordt vermeld welk bedrag elk jaar van de betrokken periode als voorschot zal worden verstrekt.

Artikel

16

Artikel

17

Vervallen

Artikel

18

Vervallen

Hoofdstuk

IV

Aan subsidieverlening verbonden verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel

19

De subsidieontvanger zorgt ervoor dat:

  • a.

    de doeleinden gesteld in het activiteitenplan en het beleidsplan dan wel het projectplan op doelmatige wijze worden nagestreefd;

  • b.

    dat de werkzaamheden op een zodanige manier worden geregeld dat een goed beleid en beheer worden gevoerd; en

  • c.

    dat de subsidie op doelmatige wijze wordt gebruikt voor de doeleinden waarvoor het wordt verleend.

Artikel

20

De subsidieontvanger zorgt er voorts voor dat:

  • a.

    de administratie op overzichtelijke en doelmatige wijze wordt gevoerd;

  • b.

    de administratie een juist, volledig en actueel beeld geeft van het functioneren van de instelling;

  • c.

    van alle ontvangsten en uitgaven deugdelijke bewijsstukken waaruit de aard en de omvang van de geleverde goederen of van de verrichte diensten duidelijk blijken, aanwezig zijn; en

  • d.

    de administratie en de daarbij behorende bewijsstukken ten minste gedurende vijf jaar na de vaststelling van de subsidie worden bewaard.

Artikel

21

Artikel

22

De subsidieontvanger doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan Onze Minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.

Artikel

23

Artikel

23a

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

27

Artikel

28

Artikel

29

De subsidieontvanger die aan derden goederen ter beschikking stelt of voor derden diensten verricht, brengt daarvoor een vergoeding in rekening die ten minste kostendekkend is, tenzij het derden betreft voor wie de gesubsidieerde activiteiten bestemd zijn. Onze Minister kan ook andere gevallen aanwijzen waarin de bepaling niet geldt.

Artikel

30

Vervallen

Artikel

31

Artikel

32

Hoofdstuk

V

Subsidievaststelling

Artikel

33

Artikel

34

De subsidiedeclaratie geeft een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent de aanwending en de besteding van de subsidie door de instelling. De subsidiedeclaratie sluit aan op de indeling van de bij de subsidieaanvraag ingediende begroting. Belangrijke verschillen tussen declaratie en begroting worden toegelicht. Verschillen van meer dan 5% worden in ieder geval belangrijk geacht. In de subsidiedeclaratie van instellingssubsidies wordt de aansluiting tussen de subsidiedeclaratie en de jaarrekening toegelicht.

Artikel

35

Artikel

36

Artikel

37

Na ontvangst van de gegevens, bedoeld in de artikelen 33 tot en met 36, stelt Onze Minister de subsidie binnen zes maanden vast.

Artikel

38

Vervallen

Artikel

39

Vervallen

Hoofdstuk

VI

Specifieke uitkeringen aan provincies en gemeenten

Artikel

40

Specifieke uitkeringen aan provincies en gemeenten ten behoeve van het door het desbetreffende openbaar lichaam te voeren cultuurbeleid worden door Onze Minister verstrekt met inachtneming van de artikelen 41 tot en met 49.

Artikel

41

Artikel

42

Met het oog op de onderlinge afweging van aanvragen kan Onze Minister bepalen dat op een aanvraag niet wordt beslist voor een bepaalde datum in een kalenderjaar, dan wel op of na een of meer data in een kalenderjaar. Op een aanvraag wordt dertien weken voorafgaande aan het betrokken jaar beslist.

Artikel

43

Artikel

44

De provincie of gemeente doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan Onze Minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging of intrekking van een specifieke uitkering. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd. Artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel

45

Binnen zes maanden na afloop van het jaar waarin een specifieke uitkering is verstrekt zendt de provincie of gemeente een schriftelijk verslag aan Onze Minister over de activiteiten waarvoor een specifieke uitkering is verstrekt.

Artikel

46

De provincie of gemeente werkt mee aan door of namens Onze Minister ingestelde onderzoekingen die erop zijn gericht Onze Minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van het beleid.

Artikel

47

Hoofdstuk

VII

Slotbepalingen

Artikel

48

Onze Minister kan nadere regels stellen ten aanzien van de inrichting van aanvragen, het beleidsplan, het activiteitenplan, het projectplan, de begroting, de liquiditeitsprognose, de administratie, de jaarrekening, de subsidiedeclaratie, de verklaring van de accountant en activiteitenverslagen.

Artikel

49

Onze Minister kan, gelet op het belang dat dit besluit beoogt te beschermen, artikelen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover strikte toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel

50

Vervallen

Artikel

51

Vervallen

Artikel

52

Dit besluit kan worden aangehaald als: Bekostigingsbesluit cultuuruitingen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, H. d’Ancona
De Minister van Justitie, A. Kosto