Wet van 22 juni 1994, tot vaststelling van de Algemene wet op het binnentreden

Algemene wet op het binnentreden

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het mede in verband met de verandering van de desbetreffende bepalingen in de Grondwet wenselijk is te komen tot herziening en eenmaking van de wettelijke bepalingen inzake het binnentreden in woningen en het betreden van enkele bijzondere plaatsen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§

1

Binnentreden in woningen in het algemeen

Artikel

1

§

2

Binnentreden in woningen zonder toestemming van de bewoner

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

De machtiging kan uitsluitend worden gegeven aan degene die bij of krachtens de wet bevoegd is verklaard zonder toestemming van de bewoners in een woning binnen te treden.

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Degene die bevoegd is zonder toestemming van de bewoner binnen te treden, kan zich de toegang tot of de doorgang in de woning verschaffen, voor zover het doel van het binnentreden dit redelijkerwijs vereist. Hij kan daartoe zo nodig de hulp van de sterke arm inroepen.

Artikel

10

Artikel

11

§

3

Betreden van enkele bijzondere plaatsen

Artikel

12

In de gevallen waarin het binnentreden van plaatsen krachtens een wettelijke voorschrift is toegelaten, geschiedt dit buiten het geval van ontdekking op heterdaad niet:

  • a.

    in de vergaderruimten van de Staten-Generaal, van de staten van een provincie, van de raad van een gemeente of van enig ander algemeen vertegenwoordigend orgaan, gedurende de vergadering;

  • b.

    in de ruimte bestemd voor godsdienstoefeningen of bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, gedurende de godsdienstoefening of bezinningssamenkomst;

  • c.

    in de ruimten waarin terechtzittingen worden gehouden, gedurende de terechtzitting.

§

4

Slotbepalingen

Artikel

13

Onze Minister van Justitie zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de artikelen 1 en 2 van deze wet in de praktijk.

Artikel

14

Deze wet kan worden aangehaald als Algemene wet op het binnentreden.

Artikel

15

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Justitie, A. Kosto
De Minister van Binnenlandse Zaken, D. IJ. W. de Graaff-Nauta
De Minister van Justitie, A. Kosto