Beschikking aanwijzing opsporingsambtenaren Natuurbeschermingswet

De minister van Landbouw en Visserij,
Gelet op artikel 30 van de Vogelwet 1936 (Stb. 700), op artikel 28, eerste lid , van de Natuurbeschermingswet (Stb. 1967, 572) en op artikel 8, eerste lid, van de Wet bedreigde uitheemse diersoorten (Stb. 1975, 48),

Besluit:

Artikel

1

Onverminderd het bepaalde in de Vogelbeschikking 1937 (Controle) (Stcrt. 1937 , 232), in de Beschikking controleurs-Natuurbeschermingswet (Stcrt. 1974, 147) en in de Beschikking-Controleurs-Wet bedreigde uitheemse diersoorten (Stcrt. 1977 , 240) woerden de ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst aangewezen voor het opsporen van de feiten, strafbaar gesteld bij de Vogelwet 1936 (Stb. 700), de Natuurbeschermingswet (Stb. 1967, 572) en de Wet bedreigde uitheemse diersoorten (Stb. 1975, 48).

Artikel

2

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na die van haar bekendmaking in de Nederlandse Staatscourant.

's-Gravenhage
DeministervanLandbouw en Visserij,
Voor deze,
Desecretaris-generaal.G.J. vanDinter