Besluit van 15 september 1994, houdende het van kracht zijn voor de Rijn in Nederland van het Reglement van politie voor de Rijnvaart

Rijnvaartpolitiereglement 1995

I

Bepalingen van toepassing op de gehele Rijn

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Artikel

1.01

Betekenis van enige uitdrukkingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • a.

    schip: een binnenschip met inbegrip van een klein schip en een veerpont, zomede een drijvend werktuig en een zeeschip;

  • b.

    motorschip: een schip dat gebruik maakt van zijn eigen mechanische middelen tot voortbeweging, met uitzondering van een schip waarvan de motor slechts wordt gebruikt voor het zich verplaatsen over een kleine afstand (bijvoorbeeld in havens of op laad- en losplaatsen) of ter verbetering van zijn bestuurbaarheid wanneer het wordt gesleept of geduwd;

  • c.

    samenstel: een sleep, een duwstel of een gekoppeld samenstel;

  • d.

    sleep: een samenstel van één of meer schepen, drijvende inrichtingen of drijvende voorwerpen, dat door één of meer motorschepen wordt gesleept; deze laatsten maken deel uit van het samenstel;

  • e.

    duwstel: een hecht samenstel van schepen, waarvan er ten minste één is geplaatst vóór het motorschip, dat dient voor het voortbewegen van het samenstel, dan wel vóór de beide motorschepen, die dienen voor het voortbewegen van het samenstel, en die worden aangeduid als "duwboot" of "duwboten". Hieronder wordt ook verstaan een duwstel dat is samengesteld uit een duwend en een geduwd schip waarvan de koppelingen een beheerst knikken mogelijk maken;

  • f.

    duwbak: een schip dat is gebouwd of in het bijzonder geschikt is om te worden geduwd;

  • g.

    zeeschipbak: een duwbak die is gebouwd om aan boord van een zeeschip te kunnen worden vervoerd en om de binnenwateren te bevaren;

  • h.

    gekoppeld samenstel: een samenstel van langszijde van elkaar vastgemaakte schepen, waarvan er geen is geplaatst vóór het motorschip dat dient voor het voortbewegen van het samenstel;

  • i.

    drijvend werktuig: een drijvend bouwsel, met mechanische werktuigen, dat is bestemd om op vaarwegen of in havens te worden gebruikt, zoals een baggermolen, een elevator, een bok, een kraan;

  • j.

    drijvende inrichting: een drijvend bouwsel dat vanwege zijn bestemming in de regel niet wordt verplaatst, zoals een badinrichting, een dok, een steiger, een botenhuis;

  • k.

    drijvend voorwerp: een vlot, alsmede een ander voorwerp of samenstel van voorwerpen, dat geschikt is gemaakt om te varen en dat geen schip of drijvende inrichting is;

  • l.

    veerpont: een schip dat een veerdienst onderhoudt, waarbij de vaarweg wordt overgestoken, en dat door de bevoegde autoriteit als veerpont wordt aangemerkt;

  • m.

    Klein schip: een schip waarvan de maximale lengte van de romp, zonder het roer en de boegspriet, minder is dan 20 m met uitzondering van:

    • een schip dat andere dan kleine schepen mag slepen, mag duwen of langszijde vastgemaakt mag medevoeren;

    • een schip dat meer dan 12 passagiers mag vervoeren;

    • een veerpont;

    • een duwbak;

  • n.

    zeilschip: een schip dat uitsluitend onder zeil vaart. Een schip dat onder zeil vaart en tegelijkertijd zijn mechanische middelen tot voortbeweging gebruikt is een motorschip;

  • o.

    stilliggend schip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting: een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting dat direct of indirect hetzij ten anker, hetzij aan de oever gemeerd ligt;

  • p.

    varend schip, drijvend voorwerp of drijvende inrichting: een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting dat noch direct of indirect ten anker of gemeerd ligt noch is vastgevaren;

  • q.

    op radar varend schip: een schip dat gebruik maakt van radar voor het varen bij slecht zicht;

  • r.

    des nachts: de tijd tussen zonsondergang en zonsopgang;

  • s.

    des daags: de tijd tussen zonsopgang en zonsondergang;

  • t.

    wit licht, rood licht, groen licht, geel licht en blauw licht: een licht waarvan de kleur voldoet aan de eisen van tabel 2 van de Europese norm EN 14744 : 2005;

  • u.

    krachtig licht, helder licht en gewoon licht: een licht waarvan de sterkte voldoet aan de eisen van tabel 1 van de Europese norm EN 14744 : 2005;

  • v.

    flikkerlicht, snel flikkerlicht: een periodelicht waarvan het aantal regelmatige lichtverschijningen als flikkerlicht voldoet aan de eisen van regel 1 en als snel licht aan de eisen van regel 2 of regel 3 van tabel 3 van de Europese norm EN 14744 : 2005;

  • w.

    korte stoot: een geluidssein, durende ongeveer 1 seconde; lange stoot: een geluidssein, durende ongeveer 4 seconden en waarbij de tijdruimte tussen de opeenvolgende stoten ongeveer 1 seconde bedraagt;

  • x.

    reeks zeer korte stoten: een reeks van ten minste 6 stoten, elk durende ongeveer 1/4 seconde en waarbij de tijdruimte tussen de opeenvolgende stoten ongeveer 1/4 seconde bedraagt;

  • y.

    linker- en rechteroever: de zijden van de vaarweg gezien in de richting van de bron naar de monding;

  • z.

    stroomopwaarts: de richting naar de bronnen van de Rijn, met inbegrip van die riviergedeelten waar de stroomrichting met het getij verandert;

  • aa.

    ADN: het in de bijlage bij het Europees Verdrag inzake het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over binnenwateren opgenomen Reglement (ADN);

  • ab.

    snel schip: een motorschip, met uitzondering van een klein schip, dat met een snelheid van meer dan 40 km per uur ten opzichte van het water kan varen (bijvoorbeeld een draagvleugelboot, een luchtkussenvaartuig of een motorschip met meervoudige romp), terwijl dit in het certificaat van onderzoek is aangetekend;

  • ac.

    Inland AIS-apparaat: een apparaat dat op een schip is ingebouwd en in de zin van de bepalingen van deel II van ES-RIS wordt gebruikt;

  • ad.

    LNG-installatie: alle elementen van het schip die vloeibaar aardgas (LNG) of aardgas kunnen bevatten, zoals motoren, brandstoftanks, buffertanks en bunkerleidingen;

  • ae.

    bunkerzone: de zone die in een omtrek van 20 m van de aansluiting voor het bunkeren ligt;

  • af.

    vloeibaar aardgas (LNG): aardgas dat vloeibaar is gemaakt door afkoeling tot een temperatuur van – 161 °C;

  • ag.

    vaste tank: een met het schip verbonden tank, waarbij de tankwanden kunnen worden gevormd ofwel door de scheepsromp zelf ofwel door wanden die onafhankelijk zijn van de scheepsromp;

  • ah.

    ES-TRIN: krachtens artikel 8 van de Binnenvaartwet als bijlage 1.1a van de Binnenvaartregeling opgenomen Europese standaard tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen. Voor de toepassing van ES-TRIN moet het begrip «lidstaat» worden opgevat als één van de Rijnoeverstaten of België;

  • ai.

    ES-RIS: Europese standaard voor de rivierinformatiediensten, in de editie 2023/1. Voor de toepassing van ES-RIS, moet het begrip «lidstaat» worden opgevat als een van de Rijnoeverstaten of België.

Artikel

1.02

Schipper

Artikel

1.03

Verplichtingen van de bemanning en van andere personen aan boord

Artikel

1.04

Algemene plicht tot waakzaamheid

De schipper moet, ook bij ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften in dit reglement, alle voorzorgsmaatregelen nemen die door de algemene plicht tot waakzaamheid en door goede zeemanschap worden gevorderd, teneinde met name te voorkomen dat:

  • a.

    het leven van personen in gevaar wordt gebracht;

  • b.

    schade wordt veroorzaakt aan andere schepen of aan drijvende voorwerpen, aan oevers of aan werken en inrichtingen van welke aard ook die zich in de vaarweg of op de oevers daarvan bevinden;

  • c.

    hinder voor de scheepvaart ontstaat;

  • d.

    het milieu in ernstige mate kan worden beïnvloed.

Artikel

1.05

Gedrag onder bijzondere omstandigheden

De schipper moet bij dreigend gevaar alle maatregelen nemen die de omstandigheden vorderen, zelfs indien deze ertoe zouden nopen af te wijken van dit reglement.

Artikel

1.06

Gebruik van de vaarweg

Onverminderd de artikelen 8.08, 9.02, tiende lid, 10.01, 10.02, 11.01 en 11.02 moeten de lengte, de breedte, de hoogte boven water, de diepgang en de snelheid van een schip of een samenstel verenigbaar zijn met de karakteristiek en de afmetingen van de vaarweg en van de kunstwerken.

Artikel

1.07

Eisen met betrekking tot de belading, het uitzicht en het ten hoogste toegelaten aantal passagiers

Artikel

1.08

Bouw, uitrusting en bemanning van een schip

Artikel

1.09

Bediening van het roer

Artikel

1.10

Scheepsbescheiden en andere documenten aan boord

Artikel

1.10a

Uitzonderingen voor bepaalde vaartuigen met betrekking tot scheepsbescheiden en andere documenten aan boord

Artikel

1.11

Rijnvaartpolitiereglement 1995 en het Handboek voor de radiocommunicatie in de binnenvaart aan boord

Artikel

1.12

Gevaren verbonden aan het zich aan boord bevinden van voorwerpen; verlies van voorwerpen; hindernissen

Artikel

1.13

Bescherming van verkeerstekens

Artikel

1.14

Beschadiging van kunstwerken

Indien een schip of een drijvend voorwerp een kunstwerk (sluis, brug, krib, enz.) heeft beschadigd, moet de schipper daarvan onverwijld kennis geven aan de dichtstbijzijnde bevoegde autoriteit.

Artikel

1.15

Verbod tot het te water doen geraken van voorwerpen of vloeistoffen

Artikel

1.16

Redding en bijstand

Artikel

1.17

Vastgevaren of gezonken schepen; aangifte van ongevallen

Artikel

1.18

Verplichting tot vrijmaking van het vaarwater

Artikel

1.19

Verkeersaanwijzingen

Een schipper is verplicht aan een verkeersaanwijzing gevolg te geven die hem door de ambtenaren van de bevoegde autoriteit ter verzekering van de veiligheid en de goede orde van de scheepvaart wordt gegeven. Dit geldt ook in geval van een grensoverschrijdende achtervolging.

Artikel

1.20

Toezicht

De schipper moet de ambtenaren van de bevoegde autoriteit de nodige medewerking verlenen, in het bijzonder het onmiddellijk aan boord komen van hen vergemakkelijken, teneinde hen in staat te stellen zich er van te vergewissen dat de bepalingen van dit reglement worden nageleefd.

Artikel

1.21

Bijzondere transporten; amfibievoertuigen

Artikel

1.22

Voorschriften van tijdelijke aard van de bevoegde autoriteit

Artikel

1.22a

Voorschriften van tijdelijke aard van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart

De Centrale Commissie voor de Rijnvaart kan voorschriften van tijdelijke aard vaststellen met een geldigheidsduur van ten hoogste drie jaren, wanneer het noodzakelijk wordt geacht om:

  • a.

    in dringende gevallen afwijkingen van dit reglement toe te laten dan wel;

  • b.

    proefnemingen mogelijk te maken, waarbij de veiligheid en de vlotte afwikkeling van het scheepvaartverkeer niet worden aangetast.

Artikel

1.23

Toestemming voor evenementen

Voor het houden van sportevenementen, festiviteiten te water en andere evenementen, die de veiligheid en de vlotte afwikkeling van het scheepvaartverkeer in gevaar kunnen brengen, is toestemming van de bevoegde autoriteit vereist.

Artikel

1.24

Toepasselijkheid in havens en op laad- en losplaatsen

Dit reglement is eveneens van toepassing op wateroppervlakten die deel uit maken van havens en van laad- en losplaatsen, onverminderd de bijzondere voorschriften voor de scheepvaart die voor deze havens en laad- en losplaatsen zijn vastgesteld in verband met de plaatselijke omstandigheden en de eisen van het laden en het lossen.

Artikel

1.25

Voorschriften, toestemmingen en vergunningen

Voorschriften, toestemmingen en vergunningen kunnen door de bevoegde autoriteiten van voorwaarden en voorbehouden worden voorzien.

Artikel

1.26

Ontheffing van dit reglement voor een schip waarop taken van de bemanning worden geautomatiseerd of een schip dat op afstand wordt bestuurd

Hoofdstuk

2

Kentekens en diepgangsschalen van schepen; meting

Artikel

2.01

Kentekens van schepen, met uitzondering van kleine schepen en zeeschepen

Artikel

2.02

Kentekens van kleine schepen

Artikel

2.03

Meting

Een binnenschip dat is bestemd voor het vervoer van goederen, met uitzondering van een klein schip, moet zijn gemeten.

Artikel

2.04

Inzinkingsmerken en diepgangsschalen

Artikel

2.05

Artikel

2.06

Kenteken van schepen die vloeibaar aardgas (LNG) als brandstof gebruiken (bijlage 3: schets 66)

Hoofdstuk

3

Optische tekens van schepen

I

Algemene bepalingen

Artikel

3.01

Begripsbepalingen en toepassing ( Bijlage 3: schets 1)

Artikel

3.02

Lichten

Artikel

3.03

Vlaggen, borden en wimpels

Artikel

3.04

Cylinders, bollen, kegels en ruiten

Artikel

3.05

Verboden of bij uitzondering toegelaten tekens

Artikel

3.06

(vervallen)

Artikel

3.07

Verboden verlichting, zoeklichten, vlaggen, borden, wimpels enz.

II

Nacht- en dagtekens

II.A

Tekens tijdens het varen

Artikel

3.08

Tekens van alleenvarende motorschepen (Bijlage 3: schetsen 2, 3 en 64)

Artikel

3.09

Tekens van varende slepen ( Bijlage 3: schetsen 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10)

De lichten en de bollen van de gesleepte schepen moeten, voor zover mogelijk, op gelijke hoogte boven het wateroppervlak worden gevoerd.

Artikel

3.10

Tekens van varende duwstellen ( Bijlage 3: schetsen 11, 12, 13 en 14)

Artikel

3.11

Tekens van varende gekoppelde samenstellen ( Bijlage 3: schetsen 15, 16)

Artikel

3.13

Tekens van varende kleine schepen ( Bijlage 3: schetsen 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26)

Artikel

3.14

Bijkomende tekens van varende schepen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren ( Bijlage 3: schetsen 27a, 27b, 28a, 28b, 29, 30, 31, 32)

Artikel

3.15

Teken van varende schepen die meer dan 12 passagiers mogen vervoeren en waarvan de maximale lengte van de romp minder is dan 20 m ( Bijlage 3: schets 33)

Een varend schip dat meer dan 12 passagiers mag vervoeren en waarvan de maximale lengte van de romp minder is dan 20 m moet des daags voeren:

een gele ruit, op een geschikte plaats en op een zodanige hoogte dat hij van alle zijden zichtbaar is.

Artikel

3.16

Tekens van varende veerponten ( Bijlage 3: schetsen 34, 35, 36)

Artikel

3.17

Bijkomend teken van varende schepen die recht van voorrang hebben ( Bijlage 3: schets 37)

Een schip waaraan de bevoegde autoriteit het recht van voorrang heeft verleend voor de doorvaart op plaatsen waar de volgorde van doorvaren is geregeld moet, behalve de overige tekens voorgeschreven bij dit reglement, des daags voeren:

een rode wimpel op het voorschip op een voldoende hoogte om goed zichtbaar te zijn.

Artikel

3.18

Bijkomende tekens van varende schepen die onmanoeuvreerbaar zijn ( Bijlage 3: schets 38)

Een varend schip dat onmanoeuvreerbaar is moet, behalve de overige tekens voorgeschreven bij dit reglement, zo nodig:

  • -.

    des nachts:

    een rood licht tonen waarmee heen en weer wordt gezwaaid;

  • -.

    des daags:

    een rode vlag tonen waarmee heen en weer wordt gezwaaid,

    of het bij dit reglement voorgeschreven geluidssein geven, dan wel zowel het een als het ander tegelijkertijd verrichten.

De vlag mag worden vervangen door een bord van dezelfde kleur.

Artikel

3.19

Tekens van varende drijvende voorwerpen en drijvende inrichtingen ( Bijlage 3: schets 39)

Onverminderd de bijzondere voorwaarden die ingevolge artikel 1.21 kunnen worden gesteld, moeten varende drijvende voorwerpen en drijvende inrichtingen des nachts voeren:

witte heldere rondom schijnende lichten, in voldoend aantal om hun omtrek aan te duiden.

II .B

Tekens tijdens het stilliggen

Artikel

3.20

Tekens van stilliggende schepen ( Bijlage 3: schetsen 40, 41)

Artikel

3.21

Bijkomende tekens van stilliggende schepen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren ( Bijlage 3: schetsen 42, 43, 44)

Artikel 3.14 is eveneens van toepassing op het in dat artikel bedoelde schip, duwstel en gekoppeld samenstel, wanneer deze stilliggen.

Artikel

3.22

Tekens van op hun aanlegplaats stilliggende veerponten ( Bijlage 3: schets 45, 46)

Artikel

3.23

Tekens van drijvende voorwerpen en drijvende inrichtingen bij het stilliggen (Bijlage 3: schets 47)

Onverminderd de bijzondere voorwaarden die overeenkomstig artikel 1.21 kunnen worden opgelegd, moeten drijvende voorwerpen en drijvende inrichtingen bij het stilliggen des nachts van alle zijden zichtbare witte gewone lichten voeren, in voldoende aantal om hun omtrekken van de zijde van het vaarwater herkenbaar te maken.

De in de eerste volzin voorgeschreven lichten hoeven niet te worden gevoerd, wanneer aan de voorwaarden van artikel 3.20, derde lid, onderdeel b of c, is voldaan.

Artikel

3.24

Tekens van bepaalde stilliggende vissersschepen en van hun netten of uitleggers ( Bijlage 3: schets 48)

Een vissersschip, met inbegrip van een klein schip, dat een net of een uitlegger in of in de nabijheid van het vaarwater heeft uitstaan en dat stilligt, moet des nachts voeren:

het bij artikel 3.20, eerste lid, voorgeschreven licht.

Bovendien moet het net of de uitlegger zijn aangeduid door:

  • -.

    des nachts:

    witte gewone rondom schijnende lichten, in voldoend aantal om de plaats daarvan aan te geven;

  • -.

    des daags:

    gele drijvers, in voldoend aantal om de plaats daarvan aan te geven.

Artikel

3.25

Tekens van in bedrijf zijnde drijvende werktuigen en van vastgevaren of gezonken schepen (Bijlage 3: schetsen 49a, 49b, 50a, 50b, 51, 52)

Artikel

3.26

Bijkomende tekens van schepen, drijvende voorwerpen en drijvende inrichtingen waarvan de ankers een gevaar voor de scheepvaart kunnen vormen en van hun ankers ( Bijlage 3: schetsen 53, 54, 55)

III

Bijzondere optische tekens

Artikel

3.27

Teken van schepen van toezichthoudende ambtenaren ( Bijlage 3: schets 56)

Een schip van toezichthoudende ambtenaren mag om zich kenbaar te maken zowel des nachts als des daags een blauw flikkerlicht tonen. Hetzelfde geldt voor een brandweerboot die hulp biedt of daartoe op weg is en voor een reddingsvaartuig bij een reddingsoperatie met toestemming van de bevoegde autoriteit.

Artikel

3.28

Bijkomend teken van varende schepen die werkzaamheden in het vaarwater uitvoeren (Bijlage 3, schets 57)

Een varend schip dat in of nabij het vaarwater werkzaamheden, peilingen of metingen uitvoert mag, behalve de overige tekens voorgeschreven bij dit reglement, met toestemming van de bevoegde autoriteit, zowel des nachts als des daags, tonen:

een geel helder of gewoon rondom schijnend flikkerlicht.

Artikel

3.29

Bescherming tegen hinderlijke waterbeweging ( Bijlage 3: schets 58)

Artikel

3.30

Noodtekens ( Bijlage 3: schets 59)

Artikel

3.31

Teken van het verbod van toegang aan boord ( Bijlage 3: schets 60)

Artikel

3.32

Teken van het verbod te roken, onbeschermd licht of vuur te gebruiken ( Bijlage 3: schets 61)

Artikel

3.33

Teken van het verbod evenwijdig aan een schip ligplaats te nemen ( Bijlage 3: schets 62)

Artikel

3.34

Bijkomende tekens van schepen die bij het duiken worden gebruikt (Bijlage 3: schets 65)

Een schip dat gebruikt wordt bij het duiken, voert, naast de door de andere bepalingen van dit reglement voorgeschreven tekens, als bijkomend teken:

een ten minste 1 m hoge van niet buigzaam materiaal vervaardigde replica van de seinvlag «A» van de Internationale Code voor tekens, op een geschikte plaats en op een zodanige hoogte dat het dag en nacht van alle zijden zichtbaar is.

Hoofdstuk

4

Geluidsseinen van schepen; marifoon; informatie- en navigatieapparatuur

I

Geluidsseinen ( Bijlage 6)

Artikel

4.01

Algemene bepalingen

Artikel

4.02

Geven van geluidsseinen

Artikel

4.03

Verboden geluidsseinen

Artikel

4.04

Noodseinen

II

Marifoon

Artikel

4.05

Marifoon

III

Informatie- en navigatieapparatuur

Artikel

4.06

Radar

Artikel

4.07

Inland AIS en Inland ECDIS

Hoofdstuk

5

Verkeerstekens van de vaarweg

Artikel

5.01

Verkeerstekens

Artikel

5.02

Verkeerstekens ter markering van de vaarweg

Hoofdstuk

6

Vaarregels

I

Algemene bepalingen

Artikel

6.01

Snelle schepen

Een snel schip moet voor elk ander schip uitwijken.

Artikel

6.02

Gedrag tussen kleine schepen en andere schepen

Artikel

6.02a

Vaarregels voor kleine schepen onderling

II

Ontmoeten en voorbijlopen

Artikel

6.03

Algemene beginselen

Artikel

6.04

Ontmoeten: Hoofdregels ( Bijlage 3: schets 63)

Artikel

6.05

Ontmoeten: Afwijking van de hoofdregels

Artikel

6.06

Ontmoeten van snelle schepen en andere schepen en van snelle schepen onder elkaar

De artikelen 6.04 en 6.05 zijn niet van toepassing op het ontmoeten van een snel schip en een ander schip, noch op het ontmoeten van snelle schepen onderling. Snelle schepen moeten onderling echter via marifoon het voorbijvaren afspreken.

Artikel

6.07

Ontmoeten in een engte

Artikel

6.08

Verbod tot ontmoeten door tekens langs de vaarweg

Artikel

6.09

Voorbijlopen: Algemene bepalingen

Artikel

6.10

Voorbijlopen: Gedrag en seinen der schepen

Artikel

6.11

Verbod tot voorbijlopen door tekens langs de vaarweg

Onverminderd artikel 6.08, eerste lid, is voorbijlopen verboden:

  • a.

    in een vak van de vaarweg aangeduid door het teken A.2 ( bijlage 7);

  • b.

    tussen samenstellen onderling, in een vak van de vaarweg aangeduid door het teken A.3 ( bijlage 7).

Het verbod geldt evenwel niet ingeval het een duwstel betreft, waarvan de grootste lengte en de grootste breedte niet meer dan 110 m respectievelijk 12 m bedragen.

III

Andere vaarregels

Artikel

6.12

Varen in vakken waar de te volgen weg wordt voorgeschreven

In een vak van de vaarweg aangeduid door één der tekens B.1, B.2a, B.2b, B.3a, B.3b, B.4a of B.4b ( bijlage 7) moet een schip de weg volgen die door dat teken wordt kenbaar gemaakt.

Artikel

6.13

Keren

Artikel

6.14

Gedrag bij vertrek

Artikel 6.13 is eveneens van toepassing op een schip, met uitzondering van een veerpont, dat zijn ankerplaats of zijn ligplaats verlaat zonder te keren. In plaats van de bij het tweede lid van dat artikel vermelde seinen moet dit schip evenwel geven:

  • -.

    "één korte stoot", zo het stuurboord uitgaat, of

  • -.

    "twee korte stoten", zo het bakboord uitgaat.

Artikel

6.15

Verbod zich in de tussenruimten tussen de lengten van een sleep te begeven

Een schip mag zich niet in de tussenruimten tussen de lengten van een sleep begeven.

Artikel

6.16

In- en uitvaren van havens en van nevenvaarwegen

Artikel

6.17

Op gelijke hoogte varen; verbod een schip te naderen

Artikel

6.18

Verbod om ankers, kabels of kettingen te laten slepen

Artikel

6.19

Zich laten drijven

Artikel

6.20

Hinderlijke waterbeweging

Artikel

6.21

Samenstelling van samenstellen

Artikel

6.22

Stremming van de scheepvaart en buiten gebruik gestelde gedeelten

IV

veerponten

Artikel

6.23

Vaarregels voor veerponten

V

Doorvaren van bruggen, stuwen en sluizen

Artikel

6.24

Doorvaren van bruggen en stuwen; algemene bepalingen

Artikel

6.25

Doorvaren van vaste bruggen

Artikel

6.26

Doorvaren van schipbruggen

Onverminderd de artikelen 6.07, 6.08 en 6.24 gelden voor het doorvaren van een schipbrug de volgende bepalingen:

  • a.

    een alleenvarend motorschip in afvaart, met uitzondering van een klein schip, mag een alleenvarend motorschip binnen een afstand van 1 km boven de schipbrug niet voorbijlopen. Alle andere schepen mogen elkaar binnen een afstand van 2 km boven de schipbrug niet voorbijlopen;

  • b.

    een schip mag bij het doorvaren van de schipbrug niet sneller varen dan voor een veilige besturing noodzakelijk is en het moet zoveel mogelijk het midden van de doorvaartopening houden;

  • c.

    een opvarend schip mag binnen een afstand van 100 m beneden de schipbrug niet stilhouden;

  • d.

    een schip mag geen ankers uitzetten, kettingen laten slepen, trossen laten vieren, aan de oever meren of door welke andere handeling ook schade veroorzaken aan de verankeringen van de schipbrug.

Artikel

6.27

Doorvaren van stuwen

Artikel

6.28

Doorvaren van sluizen

Artikel

6.28a

In- en uitvaren van sluizen

Artikel

6.29

Schutting bij voorrang

In afwijking van artikel 6.28, derde lid, hebben recht op schutting bij voorrang:

  • a.

    schepen van de bevoegde autoriteit, alsmede brandweer-, politie- en douaneboten van de Oeverstaten, die in verband met spoedeisende redenen van dienstvervulling onderweg zijn;

  • b.

    schepen waaraan de bevoegde autoriteit dat recht uitdrukkelijk heeft verleend.

VI

Slecht zicht; gebruik van radar

Artikel

6.30

Alle varende schepen bij slecht zicht

Artikel

6.31

Stilliggende schepen

Artikel

6.32

Op radar varende schepen

Artikel

6.33

Niet op radar varende schepen

Een schip en een samenstel, die geen gebruik van radar kunnen maken en die een ligplaats moeten opzoeken, moeten tijdens de vaart naar deze ligplaats de volgende bepalingen in acht nemen:

  • a.

    zij moeten zoveel mogelijk de zijde van de vaargeul aanhouden;

  • b.

    een alleenvarend schip en een schip aan boord waarvan zich de schipper van een samenstel bevindt, moeten als mistsein «één lange stoot» geven. Dit sein moet worden herhaald met tussenpozen van ten hoogste een minuut. Het moet voorop een uitkijk hebben, die zich of binnen gezichts- of gehoorsafstand van de schipper bevindt of een spreekverbinding met hem heeft. Bij een samenstel behoeft alleen het voorste schip een uitkijk te hebben;

  • c.

    zodra het schip via marifoon door een ander schip wordt aangeroepen, moet het per marifoon antwoorden en zijn categorie, zijn naam, zijn vaarrichting en zijn positie opgeven en aangeven dat het niet op radar vaart en op weg is naar een ligplaats. Het moet daarna met het andere schip het voorbijvaren afspreken;

  • d.

    zodra het schip het mistsein van een ander schip hoort, waarmee geen marifooncontact tot stand komt, moet het:

    • indien het zich in de nabijheid van een oever bevindt, deze oever aanhouden en daar, zo nodig, gaan stilliggen, totdat het voorbijvaren heeft plaatsgevonden;

    • indien het zich niet in de nabijheid van een oever bevindt, de vaargeul zoveel mogelijk en zo snel mogelijk vrijmaken.

Artikel

6.34

Bepalingen voor niet op radar varende schepen die het drietonige sein horen

Vervallen

Hoofdstuk

7

Regels voor het ligplaats nemen

Artikel

7.01

Algemene beginselen voor het ligplaats nemen

Artikel

7.02

Ligplaats nemen

Artikel

7.03

Ankeren en het gebruik van spudpalen

Artikel

7.04

Meren

Artikel

7.05

Ligplaatsen

Artikel

7.06

Gereserveerde ligplaatsen

Artikel

7.07

Minimum afstanden bij vervoer van gevaarlijke stoffen tijdens het stilliggen

Artikel

7.08

Bewaking en toezicht

Hoofdstuk

8

Aanvullende bepalingen

Artikel

8.01

Slepen van en door een duwstel

Artikel

8.02

Duwstellen met andere schepen dan duwbakken

Een duwstel mag geen andere schepen dan duwbakken bevatten, tenzij in het certificaat van onderzoek van de duwboot en het schip dat wordt geduwd uitdrukkelijk anders is vermeld.

Artikel

8.03

Duwstellen met zeeschipbakken

Artikel

8.04

Verplaatsen van duwbakken buiten het verband van een duwstel

Het verplaatsen van een duwbak buiten het verband van een duwstel mag slechts geschieden:

  • a.

    langszijde vastgemaakt en gesleept voorzover dit is vermeld in het certificaat van onderzoek van de duwbak en van het schip dat voor de voortbeweging zorgt;

  • b.

    over korte afstanden bij het samenstellen of het ontbinden van een duwstel, overeenkomstig de door de bevoegde autoriteit gegeven voorschriften dan wel met haar toestemming.

Artikel

8.05

Koppelingen van duwstellen

Artikel

8.06

Telefoonverbinding aan boord van samenstellen

Artikel

8.07

Verplaatsing van personen aan boord van duwstellen

Personen aan boord van een duwstel moeten zich gemakkelijk en zonder gevaar kunnen verplaatsen. Bovendien moeten openingen die zouden kunnen ontstaan tussen de schepen van een duwstel zijn voorzien van geschikte beschermingsinrichtingen.

Artikel

8.08

Samenstellen van slepen

Artikel

8.09

"Blijf weg"-sein

Artikel

8.10

Veiligheid aan boord van schepen die meer dan 12 passagiers mogen vervoeren

Voor schepen die meer dan 12 passagiers mogen vervoeren en laten overnachten geldt:

  • a.

    Aan boord moet zich een veiligheidsrol bevinden, waarin de instructies voor de bemanning en het personeel staan ingeval van nood. Bovendien moeten gedragsregels voor de passagiers ingeval van lek raken, brand en het verlaten van het schip aanwezig zijn. De veiligheidsrol en de gedragsregels moeten op verscheidene zich daartoe lenende plaatsen worden opgehangen;

  • b.

    de bemanning en het personeel moeten op de hoogte zijn van de inhoud van de onder a genoemde veiligheidsrol en regelmatig over hun taken geïnstrueerd worden;

  • c.

    gedurende de aanwezigheid van passagiers aan boord moeten alle nooduitgangen volledig vrij van hindernissen zijn. De deuren en nooduitgangen van de vluchtwegen moeten van beide zijden gemakkelijk te openen zijn;

  • d.

    bij het begin van iedere vaartocht die langer duurt dan één dag moeten de passagiers veiligheidsinstructies krijgen;

  • e.

    zolang er zich passagiers aan boord bevinden moet des nachts ieder uur een ronde worden gelopen. Het lopen van deze ronde moet op een geschikte manier aantoonbaar zijn.

Artikel

8.11

Veiligheid aan boord van schepen die vloeibaar aardgas (LNG) als brandstof gebruiken

II

Bijzondere bepalingen van toepassing op bepaalde riviergedeelten

Hoofdstuk

9

Bijzondere vaarregels en bijzondere regels voor het ligplaats nemen

Artikel

9.01

Beperkingen van de scheepvaart in Basel

Artikel

9.02

Het Grand Canal d’Alsace en de gekanaliseerde Rijn

Artikel

9.03

Voorbijvaren van de veerpont Seltz-Plittersdorf

Voor het voorbijvaren van de veerpont Seltz-Plittersdorf (km 340,35) is artikel 6.26 van toepassing.

Artikel

9.04

Ontmoeten: Afwijking van de hoofdregels

Artikel

9.05

Varen op gelijke hoogte door schepen en samenstellen

Artikel

9.06

Varen op de oude Rijnarmen tussen Mannheim en Mainz

Artikel

9.07

Beperkingen van de scheepvaart

Artikel

9.08

Nachtvaart op het riviergedeelte Bingen – St. Goar

Tussen Bingen (km 530,00) en St. Goar (km 556,00) mag des nachts een schip slechts varen indien het gebruik maakt van marifoon op kanaal 10 (schip-schip) en kanaal 18 respectievelijk 24, en moet een afvarend schip gebruik maken van radar.

Artikel

9.09

Beperking van de scheepvaart tussen Bad Salzig (km 564,30) en Gorinchem (km 952,50)

Artikel

9.10

Optische tekens en vaarregels voor multifunctionele schepen van het Franse en Duitse leger

Artikel

9.11

Varen bij slecht zicht benedenstrooms van het Spijksche Veer

Een schip dat bij slecht zicht benedenstrooms van het Spijksche Veer (km. 857,40) vaart, moet zoveel mogelijk zijn stuurboordswal houden. De artikelen 6.04 en 6.05 zijn niet van toepassing.

Artikel

9.12

Boven-Rijn en Waal

Artikel

9.13

Pannerdensch Kanaal, Neder-Rijn en Lek

Hoofdstuk

10

Beperking van de scheepvaart bij hoogwater en laagwater

Artikel

10.01

Beperking van de scheepvaart bij hoogwater bovenstrooms van het Spijksche Veer

Artikel

10.02

Beperking van de scheepvaart bij laagwater tussen Bingen en St. Goar

Tussen St. Goar en Bingen is het stroomopwaarts slepen van een half uur na zonsondergang tot een half uur voor zonsopgang verboden, zodra de waterstand aan de peilschaal te Kaub minder dan 1,00 m bedraagt. Dit verbod geldt echter niet voor een sleep die uit niet meer dan twee schepen bestaat of voor een gesleept duwstel.

Een sleep die uit niet meer dan twee schepen bestaat mag tussen Bingen (km 529,10) en Trechtinghausen (km 535,40) door nog een ander motorschip worden gesleept.

Hoofdstuk

11

Ten hoogste toegelaten afmetingen van schepen, duwstellen en andere samenstellen

Artikel

11.01

Ten hoogste toegelaten afmetingen van schepen

Artikel

11.02

Ten hoogste toegelaten afmetingen van duwstellen en gekoppelde samenstellen

Artikel

11.03

Ten hoogste toegelaten afmetingen van duwstellen onder bepaalde voorwaarden

Vervallen

Artikel

11.04

Ten hoogste toegelaten afmetingen van duwstellen op de kruising van de Lek en het Amsterdam-Rijnkanaal bij Wijk bij Duurstede

Vervallen

Artikel

11.05

Ten hoogste toegelaten afmetingen van andere samenstellen

Vervallen

Hoofdstuk

12

Riviergedeelten waar een meldplicht geldt dan wel waar de scheepvaart door waarschuwingsposten wordt geregeld

Artikel

12.01

Meldplicht

Artikel

12.02

Functie van de waarschuwingsposten op het riviergedeelte Oberwesel – St. Goar

Artikel

12.03

Bijzondere vaarregels voor het riviergedeelte met waarschuwingsposten

Hoofdstuk

13

Bijzondere voorschriften met betrekking tot de vaart met kanaalspitsen op het riviergedeelte Basel tot de sluizen te Iffezheim

Artikel

13.01

Toepassingsgebied

Artikel

13.02

Kentekens van schepen

De bij artikel 2.01 voorgeschreven kentekens kunnen worden vervangen door die welke zijn voorgeschreven of toegestaan op het Rijn-Rhônekanaal.

Artikel

13.03

Inzinkingsmerken

Artikel

13.06

Samenstelling van samenstellen

De in artikel 6.21, tweede lid, bedoelde aantekening in het certificaat van onderzoek kan worden vervangen door een getuigschrift, afgegeven door de bevoegde autoriteit.

Hoofdstuk

14

Voorschriften betreffende de reden op de Rijn

Artikel

14.01

Algemene bepalingen

Artikel

14.02

Basel

Artikel

14.03

Mannheim-Ludwigshafen

Artikel

14.04

Mainz

Artikel

14.05

Artikel

14.06

Bad Salzig

Artikel

14.07

Koblenz

Artikel

14.08

Andernach

Artikel

14.09

Wesseling

Artikel

14.10

Duisburg-Ruhrort

Artikel

14.11

Overnachtingshavens Boven-Rijn, Waal en Lek

Artikel

14.12

Vluchthaven te Emmerich

Artikel

14.13

IJzendoorn en Haaften

Vervallen

III

Milieubepalingen

Hoofdstuk

15

Bescherming van het water tegen verontreiniging en verwijdering van scheepsafvalstoffen

Artikel

15.01

Begripsbepalingen en toepassing

Artikel

15.02

Algemene plicht tot waakzaamheid

De schipper, de overige bemanning en andere personen aan boord moeten de door de omstandigheden vereiste waakzaamheid betonen om verontreiniging van de vaarweg te vermijden, de hoeveelheid afvalstoffen en afvalwater die aan boord ontstaan zo veel mogelijk te beperken en vermenging van verschillende afvalsoorten zo veel mogelijk te voorkomen.

Artikel

15.03

Verbod te lozen of te water te doen geraken

Artikel

15.04

Inzamelen en behandelen aan boord

Artikel

15.05

Olie-afgifteboekje, afgifte aan inrichtingen voor het ontvangen van afval

Artikel

15.06

Plicht tot waakzaamheid tijdens het bunkeren

Artikel

15.07

Plicht tot waakzaamheid bij het bunkeren van vloeibaar aardgas (LNG)

Artikel

15.08

Verzameling, afgifte en inname van afval van de lading

Artikel

15.09

Behandelen van de buitenkant van schepen

Het is verboden de scheepshuid te oliën of met middelen, die niet in het water mogen komen, te reinigen.

Bijlage

1

Letter of lettercombinatie ter onderscheiding van het land waar de thuishaven of de plaats van teboekstelling van een schip is gelegen

(indicatieve lijst)

A

:

OOSTENRIJK

B

:

BELGIË

BG

:

BULGARIJE

BIH

:

BOSNIË-HERZEGOVINA

BY

:

WIT-RUSLAND

CH

:

ZWITSERLAND

CZ

:

TSJECHISCHE REPUBLIEK

D

:

DUITSLAND

F

:

FRANKRIJK

FI

:

FINLAND

HR

:

CROATIË

HU

:

HONGARIJE

I

:

ITALIË

L

:

LUXEMBURG

LT

:

LITOUWEN

MD

:

REPUBLIEK MOLDOVA

MLT

:

MALTA

N

:

NEDERLAND

NO

:

NOORWEGEN

P

:

PORTUGAL

PL

:

POLEN

R

:

ROEMENIË

RUS

:

RUSSISCHE FEDERATIE

SE

:

ZWEDEN

SI

:

SLOVENIË

SRB

:

SERVIË

SK

:

SLOWAKIJE

UA

:

OEKRAÏNE

Bijlage

2

(niet overgenomen)

Bijlage

3

Optische tekens van schepen

I

Algemeen

1. De in deze bijlage opgenomen schetsen hebben slechts een verduidelijkend karakter. Men dient zich te houden aan de tekst van het reglement die uitsluitend rechtsgeldigheid bezit.

2. Een duwstel, waarvan de grootste lengte en de grootste breedte niet meer dan 110 m respectievelijk 12 m bedraagt, wordt beschouwd als een alleen varend motorschip van dezelfde lengte.

3. Verklaringen:

vast licht dat rondom schijnend is

vast licht dat schijnt over een beperkte boog van de horizon

flikkerlicht

vlag of bord

bol

cilinder

kegel

ruit

Een voor de waarnemer niet zichtbaar licht is met een punt in het midden aangeduid.

De schetsen op zwarte ondergrond stellen de lichten voor.

Lichten

Schets

Dagtekens

1

Artikel 3.01 Begripsbepalingen en toepassing

Lid 1: De sektoren waarover het toplicht, de boordlichten en het heklicht zichtbaar zijn.

2

Artikel 3.08 Alleenvarende motorschepen

Lid 1: Lengte tot 110 m.

3

Artikel 3.08 Alleenvarende motorschepen

Lid 2: Lengte meer dan 110 m.

Lichten

Schets

Dagtekens

4

Artikel 3.09 Varende Slepen

Lid 1: Motorschip aan de kop van een varende sleep.

5

Artikel 3.09 Varende Slepen

Lid 2: Sleep aan de kop waarvan verscheidene motorschepen naast elkaar varen.

6

Artikel 3.09 Slepen

Lid 3: Gesleepte schepen.

Lichten

Schets

Dagtekens

7

Artikel 3.09 slepen

Lid 3 onder a: Lengte in een sleep langer dan 110 m.

8

Artikel 3.09 slepen

Lid 3 onder b: Lengte in een sleep bestaande uit meer dan twee langszijde van elkaar vastgemaakte schepen.

9

Artikel 3.09 slepen

Lid 4: Schip als laatste lengte van een sleep.

Lichten

Schets

Dagtekens

10

Artikel 3.09 Slepen

Lid 4: Meerdere schepen als laatste lengte van een sleep.

11

Artikel 3.10 Duwstellen

Lid 1: Duwstel

12

Artikel 3.10 Duwstellen

Lid 1 onder c: behalve de duwboot twee of meer andere schepen van achteren over de volle breedte inzetbaar.

Lichten

Schets

Dagtekens

13

Artikel 3.10 Duwstellen

Lid 2: Twee duwboten

14

Artikel 3.10 Duwstellen

Leden 3 en 4: Gesleept duwstel.

15

Artikel 3.11 Gekoppelde samenstellen

Lid 1: Twee motorschepen

Lichten

Schets

Dagtekens

16

Artikel 3.11 Gekoppelde samenstellen

Lid 1: Een motorschip en een schip dat geen motorschip is.

17

Artikel 3.12 Zeilschepen

18

Artikel 3.13 Kleine schepen

Lid 1 onder a, b en c: Klein motorschip.

Lichten

Schets

Dagtekens

19

Artikel 3.13 Kleine schepen

Lid 1 onder d, e, en f: Klein motorschip met de boordlichten onmiddellijk naast elkaar of in één lantaarn verenigd.

20

Artikel 3.13 Kleine schepen

Lid 1 onder f: klein motorschip met een rondom schijnend licht.

21

Artikel 3.13 Kleine schepen

Lid 3: Gesleept of langszijde vastgemaakt voorbewogen klein schip.

Lichten

Schets

Dagtekens

22

Artikel 3.13 Kleine schepen

Lid 4: Klein zeilschip.

23

Artikel 3.13 Kleine schepen

Lid 4: Klein zeilschip waarbij de boordlichten en het heklicht in één lantaarn aan de top van de mast verenigd zijn.

24

Artikel 3.13 Kleine schepen

Lid 4: Klein zeilschip met een rondom schijnend licht dat tevens bij het naderen van een ander schip een tweede licht toont.

Lichten

Schets

Dagtekens

25

Artikel 3.13 Kleine schepen

Lid 5: Klein schip dat noch door middel van een motor noch door middel van zeilen wordt voortbewogen.

26

Artikel 3.13 Kleine schepen

Leden 1 en 6: Klein schip dat gelijktijdig door middel van zeilen en door een motor wordt voortbewogen.

27a

Artikel 3.14 Schepen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren

Lid 1: Bepaalde brandbare stoffen, bedoeld in het ADN

Lichten

Schets

Dagtekens

27b

Artikel 3.14 Schepen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren

Lid 1: Bepaalde brandbare stoffen, bedoeld in het ADN

28a

Artikel 3.14 Schepen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren

Lid 2: Bepaalde voor de gezondheid schadelijke stoffen, bedoeld in het ADN

28b

Artikel 3.14 Schepen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren

Lid 2: Bepaalde voor de gezondheid schadelijke stoffen, bedoeld in het ADN

Lichten

Schets

Dagtekens

29

Artikel 3.14 Schepen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren

Lid 3: Bepaalde ontplofbare stoffen, bedoeld in het ADN

30

Artikel 3.14 Schepen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren

Lid 4: Duwstel.

31

Artikel 3.14 Schepen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren

Lid 4: Gekoppeld samenstel.

Lichten

Schets

Dagtekens

32

Artikel 3.14 Schepen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren

Lid 5: Duwstel met 2 duwboten.

33

Artikel 3.15 Schepen die meer dan 12 passagiers mogen vervoeren en warvan de maximale lengte van de romp minder dan 20 m is

34

Artikel 3.16 Veerponten

Lid 1: Niet-vrijvarende veerpont.

Lichten

Schets

Dagtekens

35

Artikel 3.16 Veerponten

Lid 2: Meest bovenstrooms gelegen ankerschuit of drijver van een veerpont aan een langskabel.

36

Artikel 3.16 Veerponten

Lid 3: Vrijvarende veerpont.

37

Artikel 3.17 Schepen die recht van voorrang hebben

Lichten

Schets

Dagtekens

38

Artikel 3.18 Onmanoeuvreerbare schepen

39

Artikel 3.19 Drijvende voorwerpen en drijvende inrichtingen

40

Artikel 3.20 Stilligende schepen

Lid 1: Schip met uitzondering van een klein schip, een veerpont en een drijvend werktuig in bedrijf.

Lichten

Schets

Dagtekens

41

Artikel 3.20 Stilliggende schepen

Lid 2: Klein schip met uitzondering van een bijboot.

42

Artikel 3.21 Stilliggende schepen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren

43

Artikel 3.21 Stilliggende schepen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren:

Duwstellen.

Lichten

Schets

Dagtekens

44

Artikel 3.21 Stilliggende schepen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren:

Gekoppeld samenstel.

45

Artikel 3.22 Op hun aanlegplaats stilliggende veerponten

Lid 1: Niet-vrijvarende veerpont.

46

Artikel 3.22 Op hun aanlegplaats stilliggende veerponten

Lid 2: Vrijvarende veerpont.

Lichten

Schets

Dagtekens

47

Artikel 3.23 Drijvende voorwerpen en drijvende inrichtingen

48

Artikel 3.24 Visserschepen met netten of uitleggers

49a

Lichten

Schets

Dagtekens

49b

Artikel 3.25 Drijvende werktuigen in bedrijf en vastgevaren of gezonken schepen

Lid 1 onder a: doorvaart aan beide zijden vrij.

50a

50b

Artikel 3.25 Drijvende werktuigen in bedrijf en vastgevaren of gezonken schepen

Lid 1 onder a en b: doorvaart aan één zijde vrij.

Lichten

Schets

Dagtekens

51

Artikel 3.25 Drijvende werktuigen in bedrijf en vastgevaren of gezonken schepen

Lid 1 onder c: bescherming tegen hinderlijke waterbeweging; doorvaart aan beide zijden vrij.

52

Artikel 3.25 Drijvende werktuigen in bedrijf en vastgevaren of gezonken schepen

Lid 2: Vastgevaren of gezonken schepen; doorvaart aan één zijde vrij.

53

Artikel 3.26 Schepen, drijvende voorwerpen en drijvende inrichtingen waarvan de ankers een gevaar voor de scheepvaart kunnen vormen

Lid 1 en 3: Schip met anker.

Lichten

Schets

Dagtekens

54

Artikel 3.26 Schepen, drijvende voorwerpen en drijvende inrichtingen waarvan de ankers een gevaar voor de scheepvaart kunnen vormen

Leden 2 en 3: Drijvend voorwerp of drijvende inrichting met ankers.

55

Artikel 3.26 Schepen, drijvende voorwerpen en drijvende inrichtingen waarvan de ankers een gevaar voor de scheepvaart kunnen vormen

Lid 4: Anker van een drijvend werktuig.

56

Artikel 3.27 Schepen van toezichthoudende ambtenaren.

Lichten

Schets

Dagtekens

57

Artikel 3.28 Schepen die werkzaamheden in de vaarweg uitvoeren.

58

Artikel 3.29 Bescherming tegen hinderlijke waterbeweging.

59

Artikel 3.30 Noodtekens.

Lichten

Schets

Dagtekens

62

Art 3.33 Verbod evenwijdig aan een schip ligplaats te nemen

Art. 15.07, achtste lid, onderdeel a, plicht tot waakzaamheid bij het bunkeren van vloeibaar aardgas (LNG).

Lichten

Schets

Dagtekens

63

Artikel 6.04 Ontmoeten

Lid 3: Ontmoeten stuurboord op stuurboord.

64

Artikel 3.08 Alleenvarende motorschepen

Lid 3: Snel schip

Artikel 2.06 Kenteken van schepen die vloeibaar aardgas (LNG) als brandstof gebruiken

Bijlage

4

(Niet overgenomen)

Bijlage

5

(Niet overgenomen)

Bijlage

6

Geluidsseinen

Opmerking vooraf:

Met uitzondering van klokslagen en van reeksen van klokslagen en van het sein, bestaande uit drie zonder onderbreking op elkaar volgende tonen van verschillende toonhoogte, worden de geluidsseinen gevormd door het geven van één of meer opeenvolgende stoten met de volgende kenmerken:

  • -

    korte stoot: stoot, durende ongeveer één seconde;

  • -

    lange stoot: stoot, durende ongeveer vier seconden.

De tijdruimte tussen twee opeenvolgende stoten bedraagt ongeveer één seconde.

Het sein "een reeks zeer korte stoten" wordt evenwel gevormd door een reeks van ten minste zes stoten, elk durende een kwart seconde, waarbij de tijdruimte tussen opeenvolgende stoten ongeveer een kwart seconde bedraagt.

Een reeks klokslagen moet ongeveer vier seconden duren. In plaats daarvan kunnen ook reeksen slagen van metaal op metaal worden gegeven.

Bijlage

7

Verkeerstekens van de vaarweg

Opmerking vooraf:

1. De tekens vermeld in afdeling I kunnen worden aangevuld of verduidelijkt zoals aangegeven in afdeling II.

2. De borden kunnen, ter verduidelijking van de zichtbaarheid, langs hun omtrek van een smalle witte streep worden voorzien.

AFDELING

I

HOOFDTEKENS

A

VERBODSTEKENS

A.1

In-, uit- of doorvaren verboden (algemeen teken) ( artikelen 3.25, lid 1, onder b, 6.08, lid 2, 6.16, lid 4, 6.22, lid 1, 6.22a, 6.25, lid 1, 6.27, lid 1, 6.28a, 9.02, leden 5 en 6, en 10.01, lid 4 onder c)

óf borden

óf rode lichten

óf rode vlaggen

Het gebruik van twee boven elkaar geplaatste lichten of vlaggen duidt een verbod van langere duur aan.

A.1a

Buiten gebruik gestelde gedeelten van de vaarweg; vaarverbod, niet geldend voor een klein schip dat geen motorschip is. (artikel 6.22, lid 2, onder a)

A.2

Voorbijlopen verboden.

(artikel 6.11)

A.3

Voorbijlopen verboden voor samenstellen onderling. Het verbod geldt niet, wanneer ten minste één van beide betrokken samenstellen een duwstel is waarvan de lengte en de breedte niet meer bedragen dan 110 m respectievelijk 12 m.

(artikel 6.11)

A.4

Ontmoeten en voorbijlopen verboden.

(artikel 6.08, lid 1)

A.5

Verboden ligplaats te nemen aan de zijde van de vaarweg waar het bord is aangebracht.

(artikel 7.02, lid 1 onder c)

A.5.1

Verboden ligplaats te nemen binnen de in meters aangegeven breedte te rekenen vanaf het bord.

(artikel 7.02, lid 1 onder I)

A.6

Verboden te ankeren en ankers, kabels en kettingen te laten slepen aan de zijde van de vaarweg waar het bord is aangebracht.

(artikelen 6.18, lid 2, en 7.03, lid 1 onder b)

A.7

Verboden te meren aan de zijde van de vaarweg waar het bord is aangebracht.

(artikel 7.04, lid 1 onder b)

A.8

Verboden te keren.

(artikel 6.13, lid 4)

A.9

Verboden hinderlijke waterbeweging te veroorzaken.

artikelen 6.20, eerste lid, onderdeel e, en 15.07, achtste lid, onderdeel b

A.10

Verboden buiten de aangegeven begrenzing te varen.

(artikel 6.24, lid 2 onder a)

A.11

In-, uit-, of doorvaren verboden, wordt aanstonds toegestaan.

(artikel 6.28a, lid 1 onder c)

A.12

A.12 Verboden voor motorschepen (artikel 6.22, tweede lid, onder b)

A.13

niet overgenomen

A.14

Verboden te waterskiën.

A.15

Verboden voor zeilschepen.

A.16

Verboden voor door spierkracht voortbewogen schepen.

A.17

Verboden voor zeilplanken.

A.18

Verboden voor waterscooters.

B

GEBODSTEKENS

B.1

Verplichting te varen in de richting aangegeven door de pijl.

(artikel 6.12)

B.2

a. Verplichting zich naar de bakboordszijde van de vaargeul te begeven.

(artikel 6.12)

b. Verplichting zich naar de stuurboordszijde van de vaargeul te begeven.

(artikel 6.12)

B.3

a. Verplichting de bakboordszijde van de vaargeul te houden.

(artikel 6.12)

b. Verplichting de stuurboordszijde van de vaargeul te houden.

(artikel 6.12)

B.4

a. Verplichting de vaargeul over te steken naar bakboord.

(artikel 6.12)

b. Verplichting de vaargeul over te steken naar stuurboord.

(artikel 6.12)

B.5

Verplichting vóór het bord stil te houden onder bepaalde omstandigheden.

(artikel 6.28, lid 1)

B.6

Verplichting de vaarsnelheid te beperken, zoals is aangegeven (in km/u).

B.7

Verplichting een geluidssein te geven.

B.8

Verplichting bijzonder op te letten.

(artikel 6.08, lid 2)

B.9

a. Verplichting niet de hoofdvaarweg op te varen of over te steken, indien daardoor schepen op de hoofdvaarweg zouden worden genoodzaakt hun koers of snelheid te wijzigen.

(artikel 6.16, lid 3)

b. idem.

B.10

niet overgenomen

B.11

a. Verplichting gebruik te maken van marifoon.

(artikel 4.05, lid 6)

b. Verplichting gebruik te maken van marifoon op het aangegeven kanaal

(artikel 4.05, lid 6).

Voorbeeld: kanaal 11.

B.12

Verplichting tot het gebruik van Walstroomaansluitingen

(zie artikel 7.06, derde lid)

C

BEPERKINGSTEKENS

C.1

Beperkte waterdiepte.

C.2

Beperkte doorvaarthoogte.

C.3

Beperkte breedte van doorvaart of vaargeul.

C.4

Vaartbeperkingen; deze worden nader onder het teken aangegeven.

C.5

De vaargeul bevindt zich op enige afstand van de rechter- (linker)oever; het op het bord voorkomende getal geeft in meters de afstand aan die de schepen uit de oever dienen te blijven, gerekend vanaf het bord.

D

AANBEVELINGSTEKENS

D.1

Aanbevolen doorvaartopening.

a. Doorvaart uit de tegengestelde richting toegestaan.

(artikel 6.25, lid 2 onder a)

b. Voor verkeer uitsluitend in de richting waarin de tekens zichtbaar zijn (Doorvaart uit de tegengestelde richting verboden) (artikel 6.25, lid 2, onder b)

D.2

Aanbeveling binnen de aangegeven begrenzing te varen. (artikel 6.24, lid 2 onder b)

D.3

Aanbeveling te varen in de richting aangegeven door:

a. de pijl.

b. het isofase licht.

E

AANWIJZINGSTEKENS

E.1

In-, uit- of doorvaren toegestaan (algemeen teken).(artikelen 3.25, lid 1, onder a, 6.08, lid 2, 6.27, lid 2, en 6.28a)

E.2

Hoogspanningslijn.

E.3

Stuw

E.4a

Niet-vrijvarende veerpont.

E.4b

Vrijvarende veerpont

E.5

Toestemming ligplaats te nemen aan de zijde van de vaarweg waar het bord is aangebracht.

(artikel 7.05, lid 1)

E.5.1

Toestemming ligplaats te nemen tot ten hoogste de aangegeven breedte, in meters gerekend vanaf het bord.

(artikel 7.05, lid 2)

E.5.2

Toestemming ligplaats te nemen tussen de aangegeven afstanden, in meters gerekend vanaf het bord.

(artikel 7.05, lid 3)

E.5.3

Toestemming ligplaats te nemen met ten hoogste het aangegeven aantal schepen langszijde van elkaar, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is aangebracht.

(artikel 7.05, lid 4)

E.5.4

Toestemming ligplaats te nemen uitsluitend voor duwvaart die geen tekens bedoeld in artikel 3.14 behoeft te voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is aangebracht.

(artikel 7.06, lid 1)

E.5.5

Toestemming ligplaats te nemen uitsluitend voor duwvaart die een teken bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, moet voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is aangebracht.

(artikel 7.06, lid 1)

E.5.6

Toestemming ligplaats te nemen uitsluitend voor duwvaart die de tekens bedoeld in artikel 3.14, tweede lid, moet voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is aangebracht.

(artikel 7.06, lid 1)

E.5.7

Toestemming ligplaats te nemen uitsluitend voor duwvaart die de tekens bedoeld in artikel 3.14, derde lid, moet voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is aangebracht. (artikel 7.06, lid 1)

E.5.8

Toestemming ligplaats te nemen uitsluitend voor andere schepen dan duwvaart die geen tekens bedoeld in artikel 3.14 behoeven te voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is aangebracht.

(artikel 7.06, lid 1)

E.5.9

Toestemming ligplaats te nemen uitsluitend voor andere schepen dan duwvaart die een teken bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, moeten voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is aangebracht.

(artikel 7.06, lid 1)

E.5.10

Toestemming ligplaats te nemen uitsluitend voor andere schepen dan duwvaart die de tekens bedoeld in artikel 3.14, tweede lid, moeten voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is aangebracht.

(artikel 7.06, lid 1)

E.5.11

Toestemming ligplaats te nemen uitsluitend voor andere schepen dan duwvaart die de tekens bedoeld in artikel 3.14, derde lid, moeten voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is aangebracht.

(Artikel 7.06, lid 1)

E.5.12

Toestemming ligplaats te nemen uitsluitend voor schepen - zowel duwvaart als andere schepen dan duwvaart - die geen tekens bedoeld in artikel 3.14 behoeven te voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is aangebracht.

(artikel 7.06, lid 1)

E.5.13

Toestemming ligplaats te nemen uitsluitend voor schepen - zowel duwvaart als andere schepen dan duwvaart - die een teken bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, moeten voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is aangebracht.

(artikel 7.06, lid 1)

E.5.14

Toestemming ligplaats te nemen uitsluitend voor schepen - zowel duwvaart als andere schepen dan duwvaart - die de tekens bedoeld in artikel 3.14, tweede lid, moeten voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is aangebracht.

(artikel 7.06, lid 1)

E.5.15

Toestemming ligplaats te nemen uitsluitend voor schepen - zowel duwvaart als andere schepen dan duwvaart - die de tekens bedoeld in artikel 3.14, derde lid, moeten voeren, aan de zijde van de vaarweg waar het bord is aangebracht.

(artikel 7.06, lid 1)

E.6

Toestemming te ankeren aan de zijde van de vaarweg waar het bord is aangebracht.

(artikel 7.03, lid 2)

E.6.1

Toestemming gebruik te maken van spudpalen aan de zijde van de vaarweg waar het bord is aangebracht. (artikel 7.03 lid 3)

E.7

Toestemming te meren aan de zijde van de vaarweg waar het bord is aangebracht.

(artikel 7.04, lid 2)

E.7.1

Toestemming te meren voor het onmiddellijk van of aan boord zetten van een auto.

(artikel 7.04, lid 2)

E.8

Plaats om te keren. (artikelen 6.13 en 7.02, lid 1, onder i)

E.9

a. De gevolgde vaarweg geldt als hoofdvaarweg ten opzichte van de vaarweg die daarin uitmondt.

(artikel 6.16, lid 1)

b. idem.

c. idem.

E.10

a. De gevolgde vaarweg geldt als nevenvaarweg ten opzichte van de vaarweg waarin hij uitmondt.

(artikel 6.16, lid 1)

b. idem.

E.11

Einde van een verbod of een gebod geldend voor één richting of einde van een beperking.

E.12

niet overgenomen

E.13

Drinkwater voor schepen.

E.14

Telefoon.

E.15

niet overgenomen

E.16

niet overgenomen

E.17

Waterskiën toegestaan.

E.18

Zeilschepen toegestaan.

E.19

Door spierkracht voortbewogen schepen toegestaan.

E.20

Zeilplanken toegestaan.

E.21

Marifoonkanaal voor nautische informatie. Voorbeeld: kanaal 18

E.22

Waterscooters toegestaan.

E.23

Hoogwaterpeilen.

(artikel 10.01)

Peil I

Maatgevende waterstand

Peil II

Maatgevende waterstand

De aanduidingen zijn in lichte kleur op donkere ondergrond of in donkere kleur op lichte ondergrond aangebracht.

E.24

niet overgenomen

E.25

aansluiting voor walstroom beschikbaar

AFDELING

II

Toegevoegde borden of opschriften

De tekens van afdeling I kunnen worden aangevuld door toegevoegde borden of opschriften:

1.

Borden, vermeldende de afstand na welke het voorschrift of de bijzonderheid, aangeduid door het hoofdteken, van belang is. De borden worden boven het hoofdteken aangebracht.

Voorbeelden:

Maximum snelheid 7 km/u ingaande na 800 m

Niet-vrijvarende veerpont na 600 m

2.

Pijlen die het riviervak aanduiden waarop het hoofdteken betrekking heeft.

Voorbeelden:

a. Ligplaats nemen toegestaan.

b. Ligplaats nemen verboden (over 2000 m).

c. Invaren van een haven of nevenvaarweg gelegen in de richting van het rode licht A.1 en de verlichte pijl is verboden (Artikel 6.16 lid 4).

3.

Borden met aanvullende verklaringen of aanwijzingen. Deze borden worden onder het hoofdteken aangebracht.

Voorbeelden:

Halt! Douane

Opletten: veerpont.

Geef één lange stoot.

Rede.

(artikel 14.01, lid 1)

Aansluiting voor 400 V~ beschikbaar

Bijlage

8

Verkeerstekens ter markering van de vaarweg

I

Algemeen

1. Markeren

Op de Rijn worden de vaarweg, de vaargeul, alsmede de gevaarlijke punten en obstakels niet voortdurend gemarkeerd.

De drijvende tekens worden ongeveer 5 m buiten de grenzen die zijn aangegeven verankerd.

De kribben en strekdammen worden met behulp van drijvende of vaste tekens gemarkeerd, die in het algemeen vóór of op de koppen van de kribben of aan de uiteinden van de strekdammen worden geplaatst.

Een schip moet op voldoende afstand van de tekens blijven, daar anders het gevaar van raken of vastvaren bestaat.

2. Definities

Vaargeul:

gedeelte van de vaarweg waarin voor de doorgaande scheepvaart zoveel mogelijk een vastgestelde breedte en diepte in stand gehouden worden.

Vaarwater:

Gedeelte van de vaarweg dat, al naargelang de lokale omstandigheden, door de doorgaande scheepvaart wordt gebruikt.

Rechter-/Linkerzijde:

de aanduiding «rechterzijde» en «linkerzijde» van de vaarweg/ de vaargeul heeft betrekking op de richting «afvaart».

Licht:

een licht met een bepaald karakter gebruikt als verkeersteken ter markering.

Vast licht:

een licht van gelijkmatige kleur en sterkte dat een ononderbroken schijnsel toont.

Periodelicht:

een licht van gelijkmatige kleur en sterkte dat regelmatig onderbroken wordt.

De volgende periodelichten worden gebruikt:

-

onderbroken licht

of een groep onderbroken lichten

-

isofase licht

-

flikkerlicht

II

Markering van de vaargeul

1 Rechterzijde

(fig. 1)

Kleur:

rood

Vorm:

stompe boei of ton (eveneens een lcihtboei), drijf- of kopbaken

Topteken:

(indien aanwezig) rode cylincer

Licht:

(indien aanwezig) rood periodelicht (in het algemeen voorzien van een radarreflector)

2 Linkerzijde

(fig. 2)

Kleur:

groen

Vorm:

spitse boei of ton (eveneens een lcihtboei), drijf- of kopbaken

Topteken:

(indien aanwezig) groene kegel met de punt naar boven

Licht:

(indien aanwezig) groen periodelicht (in het algemeen voorzien van een radarreflector)

3 Splitsing

(fig. 3)

Kleur:

rode en groene horizontale banen

Vorm:

bolvormige boei of ton (eveneens een lcihtboei), drijf- of kopbaken

Topteken:

(indien aanwezig) bol met rode en groene horizontale banen

Licht:

(indien aanwezig) een flikker- of isofaselicht (in het algemeen voorzien van een radarreflector)

4 Voorbeeld van de toepassing van de figuren 1 t/m 3

(fig. 4)

III

Markering van de vaarweg en van obstakels

A

Vaste tekens

1. Rechterzijde

Kleur

Vorm:

Topteken:

Licht:

rood

paal met topteken

rode kegel met de punt naar beneden

(indien aanwezig) rood periodelicht

(fig. 5)

2. Linkerzijde

Kleur

Vorm:

Topteken:

Licht:

groen

paal met topteken

groene kegel met de punt naar boven

(indien aanwezig) groen periodelicht

(fig. 6)

3. Splitsing

Kleur

Vorm:

Topteken:

Licht:

rood-groen

paal met topteken

rode kegel met de punt naar beneden boven groene kegel met de punt boven

(indien aanwezig) wit flikker- of isofaselicht

(fig. 7)

4. Aftakkingen, uitmondingen en haveningangen

In de nabijheid van aftakkingen, uitmondingen en haveningangen kunnen de oeververdedigingen aan beide zijden gemarkeerd worden tot aan het splitsingspunt door de vaste tekens bedoeld in 1 en 2 (figuren 5 en 6). Een schip dat een haven binnen vaart wordt beschouwd als een opvarend schip.

B

Drijvende tekens

1. Rechterzijde

(fig. 8)

Kleur:

rode en witte horizontale banen

Vorm:

sparboei (eveneens een lichtboei), drijf- of kopbaken

Topteken:

rode cylinder

Licht:

(indien aanwezig) rood periodelicht

(in het algemeen voorzien van een radarreflector)

2. Linkerzijde

(fig. 9)

Kleur:

groene en witte horizontale banen

Vorm:

sparboei (eveneens een lichtboei), drijf- of kopbaken

Topteken:

groene kegel met de punt naar boven

Licht:

(indien aanwezig) groen periodelicht

(in het algemeen voorzien van een radarreflector)

C

Voorbeeld van de toepassing van de figuren 5 t/m 9 voor een vaarweg met uitmonding en haveningang

(fig. 10)

IV

Andere mogelijkheden om gevaarlijke punten en obstakels in de vaarweg te markeren

1 Voorbijvaren aan de vrije zijde toegestaan zonder snelheidsvermindering

des nachts

des daags

niet vrije zijde

niet vrije zijde

een rood licht

Verbodsteken A.1

of

een rode bol

vrije zijde

vrije zijde

twee groene

lichten

boven elkaar

Aanwijzingsteken E.1

of

twee groene ruiten

boven elkaar

(fig. 11)

2 Voorbijvaren aan de vrije zijde toegestaan met verminderde snelheid (vermijden van hinderlijke waterbeweging)

des nachts

des daags

niet vrije zijde

niet vrije zijde

een rood licht

een rode vlag

of een rood bord

vrije zijde

vrije zijde

een rood licht

boven

een wit licht

een rode vlag

of een rood bord

boven een witte

vlag of een wit bord

(fig 13.)

Bijvoorbeeld:

(fig. 14)

V

Aanvullende markering voor het varen op radar (indien nodig)

A

Markering van brugpijlers

1. Gele drijvers met radarreflector (boven- en benedenstrooms van de pijler).

(fig. 15)

2. Uithouders met radarreflector (boven- en benedenstrooms van de pijler).

(fig. 16)

B

Markering van bovengrondse lijnen

1. Radarreflectoren bevestigd aan de bovengrondse lijn (geeft op het radarbeeld een aantal punten waardoor de bovengrondse lijn te herkennen is).

(fig. 17)

2. Radarreflectoren geplaatst op gele drijvers die paarsgewijs dicht bij elkaar bij elke oever liggen (ieder paar drijvers geeft op het radarbeeld 2 punten naast elkaar waardoor de bovengrondse lijn te herkennen is).

(fig. 18)

Bijlage

9

WAARSCHUWINGSPOST OBERWESEL – ST. GOAR KM 548,50 – 555,43

Annexe/Anlage/Bijlage

10

Modele de carnet de controle des huiles usees

MODELE DE CARNET DE CONTROLE DES HUILES USEES (Article 15.05 RPNR ; annexe 2, appendice I CDNI1)

MUSTER FÜR DAS ÖLKONTROLLBUCH (§ 15.05 RheinSchPV; Anlage 2, Anhang I CDNI1)

MODEL VOOR HET OLIE-AFGIFTEBOEKJE (Artikel 15.05 RPR; bijlage 2, aanhangsel I CDNI1)

CARNET DE CONTROLE DES HUILES USEES

ÖLKONTROLLBUCH

OLIE-AFGIFTEBOEKJE

1 Convention relative à la collecte, au dépôt et à la réception des déchets survenant en navigation rhénane et intérieure (CDNI)

Übereinkommen über die Sammlung, Abgabe und Annahme von Abfällen in der Rhein- und Binnenschifffahrt (CDNI)

Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart (CDNI)

Page/Seite/Bladzijde 1

No. d’ordre:

Laufende Nr.:

Volgnummer:

.........................................

................................................................

Type du bâtiment

Art des Fahrzeugs

Aard van het schip

Nom du bâtiment

Name des Fahrzeugs

Naam van het schip

Numéro européen unique d’identification des bateaux:

Einheitliche europäische Schiffsnummer:

......................................................

Uniek Europees scheepsidentificatienummer:

Lieu de délivrance:

Ort der Ausstellung:

................................................................

Plaats van afgifte:

Date de délivrance:

Datum der Ausstellung:

................................................................

Datum van afgifte:

Le présent carnet comprend .......... pages.

Dieses Buch enthält .......... Seiten.

Dit boekje telt .......... bladzijden.

Cachet et signature de l’autorité qui a délivré le présent carnet

Stempel und Unterschrift der Behörde, die dieses Ölkontrollbuch ausgestellt hat

Stempel en ondertekening van de autoriteit die het boekje heeft afgegeven

...................................................

Page/Seite/Bladzijde 2

Etablissement des carnets de contrôle des huiles usées

Le premier carnet de contrôle des huiles usées, muni sur la page 1 du numéro d’ordre 1, est délivré par une autorité compétente sur présentation du certificat de visite en cours de validité ou d’un autre certificat reconnu comme étant équivalent. Cette autorité appose également les indications prévues sur la page 1.

Tous les carnets suivants seront établis et numérotés dans l’ordre par une autorité compétente. Toutefois, ils ne doivent être remis que sur présentation du carnet précédent. Le carnet précédent doit recevoir la mention indélébile «non valable». Après son renouvellement, le carnet précédent doit être conservé à bord durant au moins six mois à compter de la dernière inscription.

Ausstellung der Ölkontrollbücher

Das erste Ölkontrollbuch, versehen auf Seite 1 mit der laufenden Nummer 1, wird von einer zuständigen Behörde gegen Vorlage des gültigen Schiffsattestes oder eines als gleichwertig anerkannten Zeugnisses ausgestellt. Sie trägt auch die auf Seite 1 vorgesehenen Angaben ein.

Alle nachfolgenden Kontrollbücher werden von einer zuständigen Behörde mit der Folgenummer nummeriert und ausgegeben. Sie dürfen jedoch nur gegen Vorlage des vorhergehenden Kontrollbuches ausgehändigt werden. Das vorhergehende Kontrollbuch wird unaustilgbar «ungültig» gekennzeichnet. Nach seiner Erneuerung muss das vorhergehende mindestens sechs Monate nach der letzten Eintragung an Bord aufbewahrt werden.

Afgifte van het olie-afgifteboekje

Het eerste olie-afgifteboekje, daartoe op bladzijde 1 voorzien van het volgnummer 1, wordt door een bevoegde autoriteit op vertoon van het geldige certificaat van onderzoek of van een gelijkwaardig erkend bewijs afgegeven. Deze autoriteit vult tevens de gegevens op bladzijde 1 in.

Alle volgende olie-afgifteboekjes worden door een bevoegde autoriteit afgegeven nadat deze daarop het aansluitende volgnummer heeft aangebracht. Ieder volgend olieafgifteboekje mag echter slechts na overleggen van het vorige boekje worden afgegeven. Het vorige boekje wordt op onuitwisbare wijze als «ongeldig» gemerkt. Na het verkrijgen van een nieuw olie-afgifteboekje moet het voorgaande boekje gedurende ten minste zes maanden na de laatste daarin vermelde datum van afgifte aan boord worden bewaard.

Page 3 et suivantes/Seite 3 und folgende/Bladzijde 3 en volgende

1.

Déchets huileux et graisseux survenant lors de l’exploitation du bâtiment acceptés/

Akzeptierte öl und fetthaltige Schiffsbetriebsabfälle/

Geaccepteerde olie- en vethoudende scheepsbedrijfsafvalstoffen:

1.1

Huiles usées/Altöl/afgewerkte olie

............................ l

1.2

Eau de fond de cale de/Bilgenwasser aus/Bilgewater van

Salle des machines arrière/Maschinenraum hinten/

machinekamer achter

............................ l

Salle des machines avant/Maschinenraum vorne/

machinekamer voor

............................ l

Autres locaux/Andere Räumen/andere ruimten

............................ l

1.3

Autres déchets huileux ou graisseux/

Andere öl- oder fetthaltige Abfälle/

Overige olie- of vethoudende afvalstoffen:

Chiffons usés/Altlappen/gebruikte poetslappen

.......................... kg

Graisses usées/Altfett/afgewerkt vet

.......................... kg

Filtres usés/Altfilter/gebruikte filter

.......................... pièces/Stück/stuk

Récipients/Gebinde/verpakkingen

.......................... pièces/Stück/stuk

2.

Notes/Bemerkungen/Opmerkingen:

2.1

Déchets refusés/Nicht akzeptierte Abfälle/

niet geaccepteerd afval

...........................................................................

...........................................................................

...........................................................................

2.2

Autres remarques/Andere Bemerkungen/overige opmerkingen:

...........................................................................

...........................................................................

Lieu

Date

Ort .......................................

Datum ..................................

Plaats

Datum

Cachet et signature de la station de réception

Stempel und Unterschrift der Annahmestelle

Ondertekening en stempel van de ontvangstinrichting

Bijlage

11

Gegevens die in het Inland AIS-apparaat moeten worden ingevoerd: verklaring van de navigatiestatus en van het referentiepunt voor de positie-informatie op het schip

1

Navigatiestatus

0

under way using engine

is onderweg op de motor

1

at anchor

ligt voor anker

2

not under command

is niet manoeuvreerbaar

3

restricted manoeuvrability

is beperkt manoeuvreerbaar

4

constrained by her draught

is beperkt door de diepgang

5

moored

ligt afgemeerd

6

aground

zit aan de grond

7

engaged in fishing

is bezig met vissen

8

under way sailing

vaart onder zeil

9 to 13

reserved for future uses

gereserveerd voor toekomstig gebruik

14

AIS-SART (active)

AIS-SART (actief)

15

not defined

niet gedefinieerd

2

Referentiepunt voor de positie-informatie op het vaartuig

  • 2.1.

    Als het Inland AIS-apparaat voor 1 december 2015 aan boord is ingebouwd:

    • a)

      In geval van een vaartuig

      De schipper moet de aan de antenne gerelateerde waarden A, B, C en D met een nauwkeurigheid van 1 m invoeren.

      Waarde A wordt in de richting van de boeg gemeten.

      Verklaring van de waarden W, L, A, B, C en D voor een vaartuig

    • b)

      In geval van een samenstel

      De schipper moet de aan de antenne gerelateerde waarden A, B, C en D met een nauwkeurigheid van 1 m en de waarden W en L met een nauwkeurigheid van 0,1 m invoeren.

      Waarde A wordt in de richting van de boeg gemeten.

      Verklaring van de waarden W, L, A, B, C en D voor een samenstel

  • 2.2.

    Als het Inland AIS-apparaat vanaf 1 december 2015 aan boord is ingebouwd:

    • a)

      In geval van een vaartuig

      De schipper moet de aan de antenne gerelateerde waarden A, B, C en D met een nauwkeurigheid van 0,1 m invoeren.

      Waarde A wordt in de richting van de boeg gemeten.

      Verklaring van de waarden W, L, A, B, C en D voor een vaartuig

    • b)

      In geval van een samenstel

      De schipper moet de aan de antenne gerelateerde waarden EA, EB, EC en ED met een nauwkeurigheid van 0,1 m invoeren.

      Waarde EA wordt in de richting van de boeg gemeten.

      Verklaring van de waarden EA, EB, EC en ED voor een samenstel

Bijlage

12

als bedoeld in artikel 12.01, tweede lid, onderdeel c

Lijst van de soorten vaartuigen en samenstellen

Naam:

  • motortankschip

  • motorvrachtschip

  • kanaalspits

  • sleepboot

  • duwboot

  • sleeptankschip

  • sleepvrachtschip

  • tankduwbak

  • vrachtduwbak

  • zeeschipbak

  • schip voor dagtochten

  • hotelschip

  • snel schip

  • drijvend werktuig

  • schip bestemd voor bouwwerkzaamheden

  • bijboot

  • duwstel

  • gekoppeld samenstel

  • sleep

  • vaartuig, type onbekend.

Bijlage

13

Lijst van scheepsbescheiden en andere documenten die overeenkomstig artikel 1.10 aan boord aanwezig moeten zijn

In de kolom «Rechtsgrondslag» in de volgende tabel wordt naar de volgende voorschriften, overeenkomsten en administratieve overeenkomst verwezen:

In de voorlaatste kolom van de navolgende tabel staat of het toegestaan is dat de scheepsbescheiden en andere documenten aan boord in elektronisch formaat overgelegd mogen worden of niet.

In de laatste kolom, «elektronisch formaat» van de navolgende tabel staat in welk elektronisch formaat de scheepsbescheiden en andere documenten overgelegd mogen worden. Het elektronische formaat PDF in de navolgende tabel komt overeen met het PDF-formaat dat is vastgelegd in de internationale norm ISO 32000-1: 2008. Het elektronische PDF/A-formaat in het onderstaande overzicht komt overeen met het formaat dat is gedefinieerd in de internationale norm ISO 19005­1: 2005.

1. Vaartuigen

1.1

Het certificaat van onderzoek voor het schip of het document dat hiervoor in de plaats treedt of een als gelijkwaardig erkend certificaat

RSP, artikel 1.04

Niet toegestaan

1.2

De verklaring inzake het behoren tot de Rijnvaart

Besluit CCR 2015-II-10

Toegestaan

PDF-formaat

1.3

De meetbrief van het schip

Overeenkomst van 15 februari 1966

Niet toegestaan

2. Bemanning

2.1.1a

Het overeenkomstig het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn geldig kwalificatiecertificaat schipper, waarop in voorkomend geval de vereiste specifieke vergunningen zijn vermeld, met uitzondering van het sportpatent, het overheidspatent of het voorlopig Rijnpatent

RSP, artikel 3.02

Toegestaan

PDF/A-formaat

2.1.1b

Het sportpatent, het overheidspatent of het voorlopig Rijnpatent

RSP, artikel 3.02

(artikel 12.08 voor het voorlopig Rijnpatent)

Niet toegestaan

2.1.2

Voor de overige leden van de bemanning, een naar behoren bijgehouden en geldig dienstboekje waarop in voorkomend geval de bijbehorende kwalificatiecertificaten zijn vermeld

RSP, artikel 3.02

Niet toegestaan

2.2

Het naar behoren bijgehouden vaartijdenboek met inbegrip van de verklaring overeenkomstig bijlage 8 van het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn of een kopie van de bladzijde met de aantekeningen van de vaar- en rusttijden uit het vaartijdenboek van het schip waarop de laatste reis van het bemanningslid heeft plaatsgevonden; aan boord van schepen die over een krachtens Bijlage O van het ROSR op de Rijn erkend communautair certificaat of Uniecertificaat beschikken, kan zich in plaats van het door een bevoegde autoriteit van een Rijnoeverstaat of België afgegeven vaartijdenboek, een door een bevoegde autoriteit van een derde staat afgegeven en door de CCR erkend vaartijdenboek bevinden

RSP, artikel 18.04

Niet toegestaan

2.3

De verklaring inzake de afgifte van het vaartijdenboek

RSP, artikel 18.04

Toegestaan

PDF-formaat

2.4

De overeenkomstig het Reglement betreffende het Scheepvaartpersoneel op de Rijn geldige specifieke vergunning voor het varen met behulp van radar

RSP, artikel 13.02

Toegestaan

PDF/A-formaat

2.5

Een marifoonbedieningscertificaat voor de bediening van scheepsstations

Regionale regeling betreffende de radiocommunicatiedienst op de binnenwateren, bijlage 5

Niet toegestaan

2.6

De kwalificatiecertificaten voor het veiligheidspersoneel aan boord van passagiersschepen

RSP, artikel 16.01 en volgende

Alleen toegestaan voor de deskundige voor de passagiersvaart

PDF/A-formaat

2.7

Voor schepen die het kenteken voeren als bedoeld in artikel 2.06, de verklaringen van de schipper en van de bemanningsleden die betrokken zijn bij de bunkerprocedure

RSP, artikel 15.02

Toegestaan

PDF/A-formaat

3. Vaargebieden

3.1

Een verklaring van de bevoegde autoriteit betreffende de duur en de geografische begrenzing van de bouwwerkzaamheden, waar een schip bestemd voor bouwwerkzaamheden mag worden gebruikt

ES-TRIN, artikel 23.01

Toegestaan

PDF-formaat

3.2

Op het riviergedeelte tussen Bazel en Mannheim voor schepen met een lengte van meer dan 110 meter een verklaring van een erkend classificatiebureau over het drijfvermogen, de trimsituatie en de stabiliteit van de afzonderlijke delen van het schip, waaruit tevens blijkt vanaf welke beladingstoestand het drijfvermogen van de beide delen niet meer gewaarborgd is

ES-TRIN, artikel 28.04, tweede lid, onderdeel c

Toegestaan

PDF-formaat

4. Navigatie- en informatieapparatuur

4.1

De verklaring betreffende de inbouw en het functioneren van de radarinstallatie

ES-TRIN, artikel 7.06, eerste lid

ES-TRIN, bijlage 5, onderdeel III, artikel 9 en onderdeel VI

Toegestaan

PDF-formaat

4.2

De verklaring betreffende de inbouw en het functioneren van de bochtaanwijzer

ES-TRIN, artikel 7.06, eerste lid

ES-TRIN, bijlage 5, onderdeel III, artikel 9 en onderdeel VI

Toegestaan

PDF-formaat

4.3

De verklaring betreffende de inbouw en het functioneren van het Inland AIS- apparaat

ES-TRIN, artikel 7.06, derde lid

ES-TRIN, bijlage 5, onderdeel IV, artikel 2, negende lid

Toegestaan

PDF-formaat

4.4

De verklaring betreffende de inbouw en het functioneren van de tachograaf, alsmede de voorgeschreven registratiebladen van de tachograaf

ES-TRIN, bijlage 5, onderdeel V, artikelen 1 en 2, zesde lid

Toegestaan

PDF-formaat

4.5

De «vergunning of vergunningen voor het gebruik van de frequentieruimte» of het «registratiebewijs voor het gebruik van de frequentieruimte»

Toegestaan

PDF-formaat

5. Uitrusting

5.1

De door de deskundige ondertekende verklaring inzake de keuring van een stuurmachine met mechanische aandrijving

ES-TRIN, artikel 6.09, vijfde lid

Toegestaan

PDF-formaat

5.2

De door de deskundige ondertekende verklaring inzake de keuring van een in hoogte verstelbaar stuurhuis

ES-TRIN, artikel 7.12, twaalfde lid

Toegestaan

PDF-formaat

5.3

De door de deskundige ondertekende verklaring inzake de keuring van een stoomketels en andere onder druk staande vaten

ES-TRIN, artikel 8.01, tweede lid

Toegestaan

PDF-formaat

5.4

Een kopie van het certificaat van typegoedkeuring, het inlichtingenformulier van de motorfabrikant en een kopie van het proces-verbaal van de motorkenmerken

ES-TRIN, artikel 9.01, derde lid

Toegestaan

PDF-formaat

5.5

De bescheiden betreffende elektrische installaties

ES-TRIN, artikel 10.01, tweede lid

Toegestaan

PDF-formaat

5.6

De verklaring voor de stalen trossen

ES-TRIN, artikel 13.02, derde lid, onderdeel a

Toegestaan

PDF-formaat

5.7

De kenmerking van de keuring van draagbare blustoestellen

ES-TRIN, artikel 13.03, vijfde lid

Toegestaan

PDF-formaat

5.8

De keuringsbewijzen betreffende vast ingebouwde brandblusinstallaties

ES-TRIN, artikel 13.04, achtste lid

ES-TRIN, artikel 13.05, negende lid

Toegestaan

PDF-formaat

5.9

De keuringsbewijzen en gebruiksaanwijzing betreffende de kranen

ES-TRIN, artikel 14.12, zesde, zevende en negende lid

Toegestaan

PDF-formaat

5.10

De verklaring inzake de keuring van vloeibaargasinstallaties

ES-TRIN, artikel 17.13

Toegestaan

PDF-formaat

5.11

Het vereiste certificaat van typegoedkeuring en het vereiste bewijs van onderhoud van de boordzuiveringsinstallatie

ES-TRIN, artikel 18.01, vijfde en negende lid

Toegestaan

PDF-formaat

5.12

Voor schepen die het kenteken voeren als bedoeld in artikel 2.06, de gedetailleerde gebruiksaanwijzing en de veiligheidsrol

ES-TRIN, artikel 30.03, eerste lid en bijlage 8, onderdeel 1.4.9

Toegestaan

PDF-formaat

5.13

Voor schepen die meer dan 12 passagiers mogen vervoeren en laten overnachten, de veiligheidsrol

Rpr, artikel 8.10

Toegestaan

PDF-formaat

6. Lading en afvalstoffen

6.1

De bescheiden vereist door het ADN, nrs. 8.1.2.1, 8.1.2.2 en 8.1.2.3

ADN nrs. 8.1.2.1, 8.1.2.2 en 8.1.2.3

6.1.1

Het vervoersdocument

ADN, 8.1.2.1 b

Toegestaan

Uitsluitend in een formaat dat voldoet aan de eisen van nr. 5.4.0.2. ADN, in samenhang met de richtsnoeren voor de toepassing van nr. 5.4.0.2. ADN

6.1.2

Europese Overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (ADN)

ADN, 8.1.2.1 d

Toegestaan

Te allen tijde leesbare

tekst in elektronisch formaat

6.1.3

Andere documenten die worden geëist op grond van 8.1.2.1, 8.1.2.2 en 8.1.2.3 van het ADN

ADN, 8.1.2.1, a, c en e tot h en k

ADN, 8.1.2.2, a, c tot h

ADN, 8.1.2.3, a, c tot x

Niet toegestaan

6.2

Bij containervervoer de door de Commissie van Deskundigen gekeurde stabiliteitsgegevens van het schip, met inbegrip van het stuwplan of de ladinglijst voor de onderhavige beladingstoestand en het resultaat van de stabiliteitsberekening voor de onderhavige, of vergelijkbare vorige, dan wel een standaardbeladingstoestand. De toegepaste berekeningsmethode moet daarbij opgegeven worden

ES-TRIN, artikel 27.01, tweede lid (Beschrijving van de documenten en waarmerk van de Commissie van Deskundigen)

ES-TRIN, artikel 28.03, derde lid (Resultaat van de berekening bij containerschepen)

RSP, artikel 1.07, vijfde lid (Resultaat van de stabiliteitscontrole en stuwplan)

Toegestaan

PDF-formaat

6.3

Het behoorlijk bijgehouden olie-afgifteboekje

Rpr, artikel 15.05 en bijlage10

CDNI, Bijlage 2 (Uitvoeringsregeling)

Deel A, artikelen 1.01, 2.03 en Aanhangsel I

Niet toegestaan

6.4

De bunkerverklaring met inbegrip van de kwitanties van de betalingen van het SPE-CDNI over een periode van ten minste twaalf maanden. Indien de laatste afname van gasolie meer dan twaalf maanden geleden heeft plaatsgevonden, dient ten minste de laatste bunkerverklaring aan boord aanwezig te zijn

CDNI, Bijlage 2 (Uitvoeringsregeling) Deel A, artikel 3.04, eerste lid

Niet toegestaan

6.5

De losverklaring

Rpr, artikel 15.08, tweede lid

CDNI, bijlage 2 en Deel B, model van Aanhangsel IV

Toegestaan

Een leesbaar elektronisch formaat met een tegen vervalsing beschermde handtekening overeenkomstig Verordening (EU) nr. 910/2014 of overeenkomstig vergelijkbare nationale voorschriften van de Zwitserse Bondsstaat