Artikel
1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
LSOP: Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie;
Onze Ministers: Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken gezamenlijk.
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
LSOP: Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie;
Onze Ministers: Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken gezamenlijk.
Er is een Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie, belast met de in artikel 3, eerste lid, genoemde taak.
Het LSOP heeft tot taak:
de landelijke werving, de selectie en de verzorging van de basisopleidingen, die door Onze Ministers worden aangewezen, en de verzorging van de door Onze Ministers aan te wijzen vervolgopleidingen van ambtenaren van politie of andere door Onze Ministers aan te wijzen categorieën van personen; en
de selectie of de verzorging van andere dan de onder a bedoelde opleidingen van een door Onze Minister van Justitie of Onze Minister van Binnenlandse Zaken aan te wijzen categorie van personen.
Onze Minister van Justitie of Onze Minister van Binnenlandse Zaken maakt van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, onder b, geen gebruik dan na overleg met Onze andere Minister en na het horen van de bestuursraad.
De organen van het LSOP zijn de bestuursraad en de directie.
De bestuursraad is het hoogste orgaan van het LSOP. Aan de bestuursraad komt alle bevoegdheid toe voor zover bij de wet of het reglement niet anders is bepaald.
De bestuursraad bestaat uit vijftien leden, waaronder een voorzitter. Zij worden bij koninklijk besluit op gemeenschappelijke voordracht van Onze Ministers benoemd en ontslagen. De voorzitter en de overige leden van de bestuursraad worden benoemd voor een periode van vier jaren. Zij kunnen eenmaal worden herbenoemd.
In de bestuursraad hebben zitting:
drie burgemeesters,
twee leden van het openbaar ministerie,
vier ambtenaren van politie,
twee vertegenwoordigers van politievakorganisaties en
vier leden uit onderscheidene sectoren van de maatschappij, zijnde anderen dan direct bij het functioneren van de politie betrokkenen.
De leden van de bestuursraad kunnen uit hun midden een dagelijks bestuur benoemen, waaraan taken en bevoegdheden van de bestuursraad worden gedelegeerd.
De bestuursraad kan ten behoeve van de landelijke wervingsactiviteiten, de selectie en het onderwijs één of meer begeleidingscommissies instellen.
De bestuursraad stelt ter nadere regeling van het bestuur en de inrichting van het LSOP een reglement vast, de directie gehoord.
Het reglement bevat ten minste:
een opsomming van de taken en bevoegdheden van het dagelijks bestuur, bedoeld in artikel 5, vierde lid, indien een dagelijks bestuur is benoemd:
een opsomming van de taken die de directie verricht;
een opsomming van de werkzaamheden die de instellingen, bedoeld in artikel 3, vierde lid, verrichten; en
regels omtrent de samenstelling, taak en werkwijze van de begeleidingscommissies, bedoeld in artikel 7.
Tot het personeel van het LSOP worden in ieder geval gerekend:
de leden van de directie;
de directeuren van de instellingen;
ambtenaren in dienst van het LSOP en
de bij het LSOP anders dan met het oog op het ontvangen van onderwijs gedetacheerde ambtenaren van politie.
De in het eerste lid, onder a, bedoelde leden van de directie worden op aanbeveling van de bestuursraad bij koninklijk besluit op gemeenschappelijke voordracht van Onze Ministers benoemd, geschorst en ontslagen. Bij algemene maatregel van bestuur op gemeenschappelijke voordracht van Onze Ministers wordt bepaald welke andere ambtenaren dan die bedoeld in het eerste lid, onder a, op overeenkomstige wijze worden benoemd, geschorst en ontslagen.
De in het eerste lid, onder b, bedoelde directeuren worden benoemd, geschorst en ontslagen door de bestuursraad, voor zover deze ambtenaren niet krachtens het tweede lid bij koninklijk besluit worden benoemd, geschorst en ontslagen.
De in het eerste lid, onder c, bedoelde ambtenaren worden benoemd, bevorderd, geschorst en ontslagen door de directie, voor zover deze ambtenaren niet krachtens het tweede lid bij koninklijk besluit worden benoemd, geschorst en ontslagen.
Ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, onder d, worden door de beheerder van het politiekorps op verzoek van de directie bij het LSOP gedetacheerd. Bijzondere ambtenaren van politie worden door Onze Minister van Justitie op verzoek van de directie bij het LSOP gedetacheerd.
Voor zover bij dit artikel niet anders is bepaald, zijn de bij of krachtens artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1993 gestelde regels van overeenkomstige toepassing op de bij het LSOP in dienst zijnde ambtenaren. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen aanvullende bepalingen worden gegeven, indien dit in verband met enige andere bepaling uit deze wet vereist is.Artikel 50, tweede lid, van de Politiewet 1993 is van overeenkomstige toepassing op de bij het LSOP in dienst zijnde ambtenaren.
Onze Ministers stellen, de bestuursraad gehoord, de duur en de eindtermen vast van de opleidingen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a.
Met betrekking tot opleidingen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, komt gelijke bevoegdheid toe aan Onze Minister van Justitie of aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken.
Onze Minister van Justitie of Onze Minister van Binnenlandse Zaken maakt van de bevoegdheid, bedoeld in het tweede lid, geen gebruik dan na overleg met Onze andere Minister en na het horen van de bestuursraad.
Aan het LSOP wordt jaarlijks uit 's Rijks kas een bijdrage verstrekt ter bekostiging van de in artikel 3, eerste lid, bedoelde taak.
Het LSOP dient jaarlijks een begroting in van de inkomsten en uitgaven voor het daarop volgende kalenderjaar en doet rekening en verantwoording van de inkomsten en uitgaven in het daaraan voorafgaande kalenderjaar. De begroting en de rekening en verantwoording behoeven de instemming van Onze Ministers.
De artikelen 53a tot en met 53c van de Politiewet 1993 zijn van overeenkomstige toepassing.
Onze Ministers zenden voor 1 juli 1998 een evaluatie van de landelijke wervingsactiviteiten, de selectie en het onderwijs voor de politie op basis van deze wet, aan de Staten-Generaal.
De nadere regelingen die zijn gebaseerd op artikel 66, eerste lid, onder b, artikel 67, artikel 68, eerste lid, en artikel 75, eerste en tweede lid, en artikel 76, vierde lid, van de Politiewet, berusten na de intrekking van die wet op respectievelijk artikel 3, eerste lid, artikel 10, eerste en tweede lid, en artikel 11, vierde lid, van deze wet.
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Deze wet kan worden aangehaald als: LSOP-wet.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.