Regeling registratie diergeneesmiddelen 1995

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
Gelet op richtlijn nr. 93/40/EEG van de Raad van 14 juni 1993 tot wijziging van de richtlijnen 81/851/EEG en 81/852/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake geneesmiddelen voor diergeneeskundige gebruik (PbEG L 214), op richtlijn nr. 93/41/EEG van de Raad van 14 juni 1993 tot intrekking van richtlijn 87/22/EEG tot onderlinge aanpassing van de nationale maatregelen inzake het in de handel brengen van met behulp van hoogwaardige technieken, met name biotechnieken, vervaardigde geneesmiddelen (PbEG L214) en op de artikelen 3, 4 en 9 van de Diergeneesmiddelenwet;
Gezien het advies van de Vereniging van Fabrikanten en Importeurs van Diergeneesmiddelen in Nederland (Fidin), het Productschap voor Veevoeder (VVR) en het Landbouwschap;

Besluit:

§

1

Begripsbepaling

Artikel

1

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

b.
richtlijn nr. 2001/82/EG:

richtlijn nr. 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PbEG L 311);

c.
homeopathisch diergeneesmiddel:
  • a)

    diergeneesmiddel dat is vermeld op de Lijst van homeopathische diergeneesmiddelen 1993, of

  • b)

    diergeneesmiddel dat overeenkomstig een homeopathisch fabricageprocédé als beschreven in de Europese Farmacopee dan wel in een andere op 22 september 1992 in de lidstaten van de Europese Gemeenschappen officieel gebruikte farmacopee, is verkregen uit producten, substanties of mengsels die homeopathische grondstoffen worden genoemd.

d.
Commissie:

Commissie Registratie Diergeneesmiddelen (CRD);

e.
Comité:

Comité voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (CVMP), bedoeld in artikel 31, eerste lid, van richtlijn nr. 2001/82/EG;

f.
Bureau:

Bureau Registratie Diergeneesmiddelen, Postbus 289, 6700 AG Wageningen;

g.
dossier:

door de aanvrager als onderdeel van de registratieaanvraag te verstrekken gegevens, niet zijnde het aanvraagformulier en de daarin genoemde bijlagen, met dien verstande dat voor de toepassing van paragraaf 3.2 het aanvraagformulier en de daarin genoemde bijlagen wèl hieronder zijn begrepen;

h.
lidstaat:

lidstaat van de Europese Unie;

i.
EER-staat:

staat, niet zijnde een lidstaat, Nederland of IJsland, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Trb. 1992, 132);

j.

verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 houdende een communautaire procedure tot vaststelling van maximumvoorwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEG L 224);

k.

verordening (EG) nr. 541/95 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 10 maart 1995 betreffende het onderzoek van wijzigingen in de voorwaarden van een vergunning om een geneesmiddel in de handel te brengen, die door een bevoegde instantie van een Lid-Staat is afgegeven (PbEG L 55).

§

2

De Commissie Registratie Diergeneesmiddelen

Artikel

2

Artikel

3

Het Bureau verzorgt de administratieve ondersteuning van de Commissie en voert het secretariaat. Het hoofd van het Bureau is tevens secretaris van de Commissie.

Artikel

4

§

3

Behandeling van aanvragen

§

3.1

Nationale procedure

§

3.1.1

Farmacologische en immunobiologische diergeneesmiddelen

Artikel

5

Artikel

6

Vervallen

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Het in artikel 5 bedoelde dossier wordt overeenkomstig titel I, deel 1, onderdeel C, deel 2, 3, 4, dan wel, in voorkomend geval, titel II, deel 5, onderdeel C, deel 6, 7, 8 en 9 van bijlage I bij richtlijn nr. 2001/82/EG opgesteld, met dien verstande dat:

  • a.

    een verklaring wordt overgelegd waaruit blijkt dat het onderzoek, bedoeld in titel I, deel 3, dan wel, in voorkomend geval, titel II, deel 7, is uitgevoerd in overeenstemming met de bepalingen ten aanzien van goede laboratoriumpraktijken, zoals die zijn vastgelegd in richtlijn nr. 87/18/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 december 1986 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtlijke bepalingen inzake de toepassing van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken en het toezicht op de toepassing ervan voor tests op chemische stoffen (PbEG L 15) en richtlijn nr. 88/320/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 9 juni 1988 inzake de inspectie en de verificatie van de goede laboratoriumpraktijken (PbEG L 145);

  • b.

    de aanvrager geen resultaten van toxicologische, farmacologische en klinische proeven hoeft voor te leggen indien hij kan aantonen:

    • 1)

      dat het diergeneesmiddel in wezen gelijk is aan een diergeneesmiddel dat reeds is geregistreerd en dat degene die voor het in de handel brengen van het oorspronkelijk diergeneesmiddel verantwoordelijk is, ermee heeft ingestemd dat de toxicologische, farmacologische of klinische referenties uit het dossier over dit oorspronkelijke diergeneesmiddel worden benut om de betrokken aanvraag te onderzoeken, of

    • 2)

      door middel van een gedetailleerde bibliografische wetenschappelijke documentatie dat het bestanddeel of de bestanddelen van het diergeneesmiddel reeds vaak in de geneeskunde zijn toegepast, dat de doeltreffendheid ervan vaststaat en het veiligheidsniveau aanvaardbaar is, of

    • 3)

      dat het diergeneesmiddel in wezen gelijk is aan een diergeneesmiddel dat, afhankelijk van de regelgeving van de betreffende lidstaat of EER-staat, ten minste 6 of 10 jaar, voor zover het betreft de gevallen, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, onder iii, van richtlijn nr. 2001/82/EG, volgens de geldende communautaire bepalingen in die lidstaat is toegelaten of in Nederland ten minste 10 jaar is geregistreerd en dat in Nederland in de handel is gebracht;

  • c.

    wanneer het gaat om nieuwe diergeneesmiddelen met bekende bestanddelen die nog niet eerder met een therapeutisch oogmerk zijn samengevoegd, resultaten van toxicologische, farmacologische en klinische proeven inzake die combinatie worden voorgelegd, waarbij referenties voor elk afzonderlijk bestanddeel echter niet noodzakelijk zijn.

Artikel

12

Onverminderd artikel 4 van de wet worden diergeneesmiddelen als bedoeld in verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 houdende een communautaire procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEG L 224) slechts geregistreerd indien zij één of meer substanties bevatten die een actieve farmacologische werking kunnen hebben en die

Artikel

13

De aanvrager houdt één of meer monsters van het betrokken diergeneesmiddel, van de werkzame stof of stoffen, dan wel, in voorkomend geval, van de tussenproducten of van andere bestanddelen ten behoeve van de beoordeling van het diergeneesmiddel beschikbaar, welke monsters binnen vijf weken op eerste oproep van het Bureau per aangetekende brief aan de door het Bureau aangewezen instituten worden gezonden.

Artikel

14

Vervallen

§

3.1.2

Homeopathische diergeneesmiddelen

Artikel

15

§

3.1.3

Diergeneesmiddelen vervaardigd met hoogwaardige technieken

Artikel

16

Aanvragen met betrekking tot een diergeneesmiddel vervaardigd met behulp van hoogwaardige technieken als bedoeld in richtlijn nr. 87/22/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 december 1986 tot onderlinge aanpassing van de nationale maatregelen inzake het in de handel brengen van met behulp van hoogwaardige technieken, met name biotechnieken, vervaardigde geneesmiddelen (PbEG L 15) die vóór 1 januari 1995 overeenkomstig artikel 2 van die richtlijn aan het Comité zijn voorgelegd en ten aanzien waarvan het Comité op 1 januari 1995 nog geen advies heeft uitgebracht, worden geacht met verordening (EEG) nr. 2309/93 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 juli 1993 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen voor en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling (PbEG L 214) in overeenstemming te zijn.

§

3.1.4

Toevoegingsmiddelen die behoren tot groepen antibiotica, coccidiostatica en andere geneeskrachtige of groeibevorderende stoffen

Artikel

16a

§

3.2

Decentralised procedure

§

3.2.1

Nederland is oorspronkelijke lidstaat

Artikel

17

§

3.2.2

Nederland is volgende lidstaat

Artikel

18

Artikel

19

§

4

Verlenging van een registratie

Artikel

20

§

5

Wijziging van een registratie

Artikel

21

§

5a

Verzoek om werkzaamheden ten behoeve van een goede uitvoering van het onderzoek

Artikel

21a

§

6

Vergoeding van kosten

Artikel

22

Artikel

23

De kosten van het onderzoek, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van de wet, bedragen ingeval het diergeneesmiddel is bedoeld om mede of uitsluitend te worden toegepast bij voedselproducerende dieren:

Artikel

23a

De kosten van het onderzoek, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van de wet, bedragen ingeval het diergeneesmiddel is bedoeld om uitsluitend te worden toegepast bij andere dan voedselproducerende dieren:

§

7

Register

Artikel

24

§

8

Overige bepalingen

Artikel

25

Artikel

26

De Regeling registratie diergeneesmiddelen en de Regeling diergeneesmiddelenregister worden ingetrokken.

Artikel

27

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1995.

Artikel

28

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling registratie diergeneesmiddelen 1995.

's-Gravenhage
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
Secretaris-generaal Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, T.H.J.Joustra