Artikel
1
1
In dit besluit wordt verstaan onder:
- 
        a.
        
                                  Onze Minister: Onze Minister van Justitie; 
- 
        b.
        
                                  titel van opsporingsbevoegdheid: de titel van opsporingsbevoegdheid, bedoeld in artikel 3; 
- 
        c.
        
                                  akte van opsporingsbevoegdheid: de akte van opsporingsbevoegdheid, bedoeld in artikel 142, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering; 
- 
        d.
        
                                  aanwijzing: de aanwijzing, bedoeld in artikel 142, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering; 
- 
        e.
        
                                  aanvullende opsporingsbevoegdheid: de aanvullende opsporingsbevoegdheid, bedoeld in artikel 142, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering; 
- 
        f.
        
                                  de akte van beëdiging: de akte van beëdiging, bedoeld in artikel 19, eerste lid; 
- 
        g.
        
                                  politiebevoegdheden: de bevoegdheden, bedoeld in artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993; 
- 
        h.
        
                                  werkgever: de werkgever van de buitengewoon opsporingsambtenaar; 
- 
        i.
        
                                  bewijs van bekwaamheid: een bewijs van het met goed gevolg afgelegd hebben van het door Onze Minister goedgekeurde examen; 
- 
        j.
        
                                  legitimatiebewijs: een bewijs als bedoeld in artikel 26 van dit besluit. 
2
Als standplaats in de zin van dit besluit wordt aangemerkt:
- 
        a.
        
                                  indien de buitengewoon opsporingsambtenaar bevoegd is zijn taak in meer politieregio's, dan wel in het gehele land uit te oefenen: de gemeente van vestiging van de werkgever; 
- 
        b.
        
                                  indien de buitengewoon opsporingsambtenaar bevoegd is zijn taak in één politieregio uit te oefenen: - 
            1°.
            
                                      de gemeente waar hij zijn hoofdwerkzaamheden verricht, dan wel 
- 
            2°.
            
                                      een gekozen gemeente uit de gemeenten, waarin hij werkzaam is. 
 
- 
            1°.
            
                                      
3
In dit besluit wordt verstaan onder het College van procureurs-generaal: het College van procureurs-generaal, bedoeld in artikel 130 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
4
In dit besluit wordt verstaan onder:
- 
        a.
        
                                  toezichthouder: het lid van het openbaar ministerie, dat op grond van artikel 36 onderscheidenlijk artikel 37 als toezichthouder is aangewezen; 
- 
        b.
        
                                  direct toezichthouder: degene, die op grond van artikel 36 onderscheidenlijk artikel 37 als direct toezichthouder is aangewezen. 
De (direct) toezichthouder is geen toezichthouder bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht.