Artikel
I
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
Hebben goedgevonden en verstaan:
Bevat wijzigingen in andere regelgeving.
De leden van het bestuur van de Nederlandse Omroepprogramma Stichting, met uitzondering van de voorzitter, treden af met ingang van 1 januari 1995. Zij zijn terstond herbenoembaar als lid van het algemeen bestuur van de Nederlandse Omroep Stichting.
Alle leden van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur van de Nederlandse Omroep Stichting, met uitzondering van de voorzitter, treden af met ingang van 1 september 1995. De leden zijn terstond herbenoembaar. De leden van het dagelijks bestuur kunnen, in afwijking van artikel 19, vierde lid, tweede zin, van de Mediawet, na herbenoeming nog eenmaal voor een aansluitende periode worden herbenoemd.
De concessies, bedoeld in artikel 31 van de Mediawet, treden voor de eerste maal in werking met ingang van 1 september 1995.
De toewijzing van zendtijd op grond van de artikelen 39d tot en met 39i van de Mediawet gaat voor de eerste maal in op 1 september 1995.
De indeling van zendtijd op grond van de artikelen 41 tot en met 41c van de Mediawet gaat voor de eerste maal in op 1 september 1995.
Voor de eerste maal na de inwerkingtreding van de wet van 28 april 1994 (Stb. 385):
wordt, in afwijking van artikel 1, eerste lid, van het Mediabesluit, een aanvraag voor een concessie voor landelijke omroep ingediend voor 15 januari 1995;
legt Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, in afwijking van artikel 1, tweede lid, van het Mediabesluit, de ingediende aanvragen voor 1 februari 1995 ter advisering voor aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 34 van de Mediawet, en brengt deze commissie voor 15 april 1995 haar advies uit;
besluit Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, in afwijking van artikel 1, derde lid, van het Mediabesluit, voor 1 juni 1995 op de aanvraag.
Voor de eerste maal na de inwerkingtreding van de wet van 28 april 1994 (Stb. 385):
wordt, in afwijking van artikel 9, eerste lid, van het Mediabesluit, een aanvraag tot toewijzing van zendtijd op grond van artikel 39d, 39e, 39f of 39h van de Mediawet ingediend voor 15 januari 1995;
besluit het Commissariaat voor de Media, in afwijking van artikel 9, tweede lid, van het Mediabesluit, voor 1 juni 1995 op de aanvraag.
Besluiten tot toewijzing van zendtijd voor landelijke omroep en aanwijzing van dagen, uren en zendernetten op grond van de Mediawet zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van de wet van 28 april 1994 (Stb. 385), blijven van kracht tot en met 31 augustus 1995. De artikelen 39, 39a en 39b van de Mediawet vinden tot dat tijdstip geen toepassing.
Tot en met 31 augustus 1995 kan het Commissariaat voor de Media met toepassing van artikel 32 van de Mediawet, zoals deze bepaling luidde voor de inwerkingtreding van de wet van 28 april 1994 (Stb. 385), zendtijd toewijzen, alsmede besluiten tot een afwijking van de vastgestelde hoeveelheden, uren en verhoudingen tussen de zendtijd van de verschillende categorieën instellingen.
Tot en met 31 augustus 1995 geschiedt de eventuele intrekking of herziening van zendtijdtoewijzing op grond van de artikelen 44 tot en met 47 van de Mediawet, zoals deze artikelen luidden voor de inwerkingtreding van de wet van 28 april 1994 (Stb. 385).
Op een aanvraag tot toewijzing van zendtijd aan een aspirant-omroepvereniging die voor 1 oktober 1994 bij het Commissariaat voor de Media is ingediend, besluit het Commissariaat voor 1 mei 1995 met inachtneming van de artikelen 14 en 15 van de Mediawet, zoals deze artikelen luidden voor de inwerkingtreding van de wet van 28 april 1994 (Stb. 385), en artikel 3 van het Mediabesluit, zoals deze bepaling luidde voor de inwerkingtreding van dit besluit.
Indien het Commissariaat besluit tot toewijzing van zendtijd aan een aspirant-omroepvereniging, bepaalt Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen voor 1 juni 1995 op welk televisieprogrammanet de zendtijd voor televisie van de aspirant-omroepvereniging tussen 16.00 uur en 24.00 uur zal worden ingedeeld.
De zendtijdtoewijzing gaat in op 1 september 1995. De zendtijdtoewijzing wordt met ingang van die datum van rechtswege omgezet in een tweejarige voorlopige concessie als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Mediawet, die - in afwijking van artikel 37, derde lid, eerste zin, van de Mediawet - samenvalt met de eerste twee jaren van de concessieperiode, bedoeld in artikel 31, derde lid, eerste zin, van de Mediawet.
De houder van een voorlopige concessie als bedoeld in het derde lid kan, in afwijking van artikel 1, eerste lid, van het Mediabesluit, in de maand november 1996 een aanvraag indienen voor een concessie voor landelijke omroep als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Mediawet.
Indien een concessie als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Mediawet wordt verleend, wordt deze, in afwijking van artikel 31, derde lid, eerste zin, van de Mediawet, verleend voor een periode van drie jaren.
Tot en met 31 augustus 1995 vindt artikel 49 van de Mediawet geen toepassing, doch blijft in plaats daarvan gelden artikel 49 van de Mediawet, zoals deze bepaling luidde voor de inwerkingtreding van de wet van 28 april 1994 (Stb. 385).
Ten aanzien van het radioprogramma van de omroepverenigingen die zendtijd hebben verkregen, blijft tot en met 31 augustus 1995 gelden artikel 50, eerste lid, van de Mediawet, zoals deze bepaling luidde voor de inwerkingtreding van de wet van 28 april 1994 (Stb. 385).
Een rechtspersoon als bedoeld in artikel 51 van de Mediawet kan niet eerder dan met ingang van 1 september 1995 voor de toepassing van artikel 50, tweede lid, van de Mediawet in de plaats treden van de deelnemende omroepverenigingen.
Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen bepaalt, met inachtneming van de artikelen 51b en 51d van de Mediawet, welk gedeelte van de zendtijd van de Nederlandse Omroepprogramma Stichting met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 28 april 1994 (Stb. 385) geacht wordt te zijn toegewezen aan de Nederlandse Omroep Stichting, onderscheidenlijk aan de Nederlandse Programma Stichting.
Artikel 71m van de Mediawet, zoals deze bepaling luidde voor de inwerkingtreding van de wet van 28 april 1994 (Stb. 385), blijft van toepassing op omroepverenigingen die:
voornemens zijn een toestemming als bedoeld in artikel 71b van de Mediawet aan te vragen dan wel een belang te verwerven in een commerciële omroepinstelling die een dergelijke toestemming heeft verkregen of zal aanvragen; en
op 15 januari 1995 geen aanvraag voor een concessie voor landelijke omroep hebben ingediend.
De bekostiging en afrekening van de instellingen die zendtijd hebben verkregen en de Stichting Radio Nederland Wereldomroep over de kalenderjaren 1994 en 1995 geschiedt volgens de artikelen 99 tot en met 102 en 104 tot en met 109 van de Mediawet, zoals deze artikelen luidden voor de inwerkingtreding van de wet van 28 april 1994 (Stb. 385).
De meerjarenplannen, bedoeld in de artikelen 99 en 108 van de Mediawet, worden voor de eerste maal ingediend in 1995.
De tekst van het Mediabesluit wordt in het Staatsblad geplaatst.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1995, met uitzondering van artikel I, onderdeel A, artikelen 7, 11, 12, 13 en 14, en onderdeel I, welke onderdelen in werking treden met ingang van 1 februari 1995 en terugwerken tot en met 1 januari 1995, onverminderd artikel 175 van de Mediawet.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.