Wet van 23 december 1994, houdende vaststelling van de Wet belastingen op milieugrondslag

Wet belastingen op milieugrondslag

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is belastingen op grondwater, afvalstoffen en uranium-235 in te stellen en deze te zamen met de in de Wet milieubeheer opgenomen verbruiksbelastingen van brandstoffen te vervatten in één wet belastingen op milieugrondslag;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

I

Inleidende bepalingen

Artikel

1

Krachtens deze wet worden de volgende belastingen geheven:

  • a.

    een belasting op grondwater;

  • b.

    een belasting op leidingwater;

  • c.

    een belasting op afvalstoffen;

  • d.

    een belasting op brandstoffen;

  • e.

    een regulerende energiebelasting.

Artikel

2

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Onze Minister: Onze Minister van Financiën;

  • b.

    Onze Ministers: Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Hoofdstuk

II

Grondwaterbelasting

Afdeling

1

Begripsbepalingen

Artikel

3

Afdeling

2

Grondslag en belastingplicht

Artikel

4

Onder de naam grondwaterbelasting wordt een belasting geheven ter zake van het onttrekken van grondwater.

Artikel

5

De belasting wordt geheven van de houder van een inrichting.

Afdeling

3

Maatstaf van heffing en verschuldigdheid

Artikel

6

Artikel

7

De belasting wordt verschuldigd op het tijdstip van onttrekking.

Afdeling

4

Vrijstellingen en tarief

Artikel

8

Vrijgesteld zijn de volgende onttrekkingen van grondwater:

  • a.

    onttrekking door middel van een inrichting met een pompcapaciteit die niet meer bedraagt dan 10 kubieke meters per uur;

  • b.

    onttrekking door middel van een inrichting die uitsluitend wordt gebruikt voor het drooghouden van een bouwput ten behoeve van bouw- en waterbouwkundige werken, indien de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50 000 kubieke meters per maand en de onttrekking niet langer duurt dan 4 achtereenvolgende maanden;

  • c.

    onttrekking door middel van een inrichting die bij wijze van proef grondwater aan de bodem onttrekt, indien de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50 000 kubieke meters per maand en de onttrekking niet langer duurt dan 4 achtereenvolgende maanden;

  • d.

    onttrekking door middel van een inrichting ten behoeve van noodvoorzieningen, waaronder mede worden verstaan brandputten, koeling van noodstroomaggregaten, sprinklerinstallaties en dergelijke, indien deze uitsluitend worden gebruikt voor buitengewone omstandigheden;

  • e.

    onttrekking door middel van een inrichting die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend wordt gebruikt voor beregenings- of bevloeiingsdoeleinden, dan wel voor beide doeleinden, indien de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 40 000 kubieke meters per jaar;

  • f.

    onttrekkingen ten behoeve van de sanering van het grondwater;

  • g.

    onttrekkingen ten behoeve van koude- en warmte-opslag door middel van een inrichting waarbij grondwater wordt onttrokken en vervolgens in een gesloten systeem weer volledig wordt teruggevoerd in hetzelfde watervoerende pakket als waaraan het is onttrokken, in overeenstemming met de voorwaarden welke daartoe zijn gesteld in de vergunning die voor het onttrekken en terugvoeren van water is verleend ingevolge de Grondwaterwet;

  • h.

    onttrekkingen ten behoeve van het gebruik als spoelwater voor meermaals te gebruiken produktverpakkingen;

  • i.

    onttrekkingen ten behoeve van landijsbanen.

Artikel

9

Artikel

10

De in artikel 6, tweede lid, bedoelde vermindering bedraagt per kubieke meter geïnfiltreerd water € 0,1409.

Afdeling

4a

Teruggaaf

Artikel

10a

Afdeling

5

Verplichting ten dienste van de belastingheffing

Artikel

11

Hoofdstuk

IIA

Belasting op leidingwater

Afdeling

1

Begripsbepalingen

Artikel

11a

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    leidingwater: water dat door een waterleidingbedrijf of een afzonderlijke watervoorziening aan derden ter beschikking wordt gesteld, al dan niet van drinkwaterkwaliteit;

  • b.

    waterleidingbedrijf: een waterleidingbedrijf als bedoeld in de Waterleidingwet;

  • c.

    afzonderlijke watervoorziening: landgebonden voorziening, niet zijnde een waterleidingbedrijf, voor de winning of behandeling van water, dat met behulp van een leiding of distributienet als leidingwater ter beschikking wordt gesteld;

  • d.

    aansluiting: een aansluiting van een in Nederland gelegen onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met d, van de Wet waardering onroerende zaken, op het distributienet van een waterleidingbedrijf of van een afzonderlijke watervoorziening, waaruit leidingwater aan de verbruiker wordt geleverd; een aansluiting kan bestaan uit een of meer leveringspunten;

  • e.

    particuliere installatie voor centrale watervoorziening: een voorziening voor de levering van water aan meer dan een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdeel c, van de Wet waardering onroerende zaken, welke installatie permanent is aangesloten op het distributienet van een waterleidingbedrijf of van een afzonderlijke watervoorziening.

Afdeling

2

Grondslag en belastingplicht

Artikel

11b

Onder de naam belasting op leidingwater wordt een belasting geheven op leidingwater.

Artikel

11c

Artikel

11d

De belasting wordt geheven van degene die de levering verricht.

Afdeling

3

Maatstaf van heffing en verschuldigdheid

Artikel

11e

Artikel

11f

Afdeling

4

Tarief

Artikel

11g

Het tarief bedraagt € 0,136 per kubieke meter.

Afdeling

5

Vrijstellingen

Artikel

11h

Afdeling

6

Teruggaven

Artikel

11i

Artikel

11j

Afdeling

7

Verplichtingen ten dienste van de belastingheffing

Artikel

11k

Hoofdstuk

III

Afvalstoffenbelasting

Afdeling

1

Begripsbepalingen

Artikel

12

Afdeling

2

Grondslag en belastingplicht

Artikel

13

Artikel

14

De belasting wordt geheven van de houder van een inrichting.

Afdeling

3

Maatstaf van heffing en verschuldigdheid

Artikel

15

Artikel

16

De belasting wordt verschuldigd op het tijdstip waarop:

  • a.

    de afvalstoffen, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, ter definitieve verwijdering worden afgegeven;

  • b.

    de afvalstoffen, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel b, binnen de inrichting waarin deze stoffen zijn ontstaan, definitief worden verwijderd.

Afdeling

4

Vrijstellingen en tarief

Artikel

17

Vrijgesteld is de definitieve verwijdering van:

  • a.

    baggerspecie voor zover de definitieve verwijdering geschiedt in een inrichting in de territoriale zee van Nederland;

  • b.

    baggerspecie voor zover de definitieve verwijdering geschiedt in het kader van een door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen project inzake rivierverruiming, de baggerspecie afkomstig is uit het aangewezen projectgebied, en de baggerspecie wordt geborgen in dat projectgebied;

  • c.

    niet-reinigbare verontreinigde baggerspecie;

  • d.

    niet-reinigbare verontreinigde grond.

Artikel

18

Afdeling

4a

Teruggaaf

Artikel

18a

Artikel

18b

Artikel

18c

Afdeling

5

Verplichting ten dienste van de belastingheffing

Artikel

19

Hoofdstuk

IV

Brandstoffenbelasting

Afdeling

1

Begripsbepalingen

Artikel

20

Afdeling

2

Grondslag en belastingplicht

Artikel

21

Artikel

22

Artikel

23

Artikel

24

Afdeling

3

Maatstaf van heffing en verschuldigdheid

Artikel

25

De belasting wordt geheven per eenheid brandstof, uitgedrukt in L, kilogram, Nm3 of gigajoule.

Artikel

26

Afdeling

4

Tarief

Artikel

27

Afdeling

4a

Vrijstellingen

Artikel

27a

Afdeling

5

Teruggaaf

Artikel

28

Artikel

28a

Afdeling

6

Verplichtingen ten dienste van de belastingheffing

Artikel

29

Afdeling

7

Bijzondere bepalingen

Artikel

30

Hoofdstuk

V

Artikel

31

Vervallen

Artikel

32

Vervallen

Artikel

33

Vervallen

Artikel

34

Vervallen

Artikel

35

Vervallen

Artikel

36

Vervallen

Hoofdstuk

VA

Regulerende energiebelasting

Afdeling

1

Begripsbepalingen

Artikel

36a

Afdeling

2

Grondslag en belastingplicht

Artikel

36b

Artikel

36c

Artikel

36d

Als uitslag wordt mede aangemerkt het gebruik van halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas bestemd voor het aandrijven van motorrijtuigen op de weg of van pleziervaartuigen, voor andere doeleinden dan voor het aandrijven van motorrijtuigen op de weg of van pleziervaartuigen.

Artikel

36e

Artikel

36f

In afwijking van artikel 36e, eerste lid, wordt de belasting bij toepassing van artikel 36d geheven van degene die de halfzware olie, de gasolie of het vloeibaar gemaakt petroleumgas gebruikt.

Afdeling

3

Maatstaf van heffing en verschuldigdheid

Artikel

36g

De belasting wordt geheven per eenheid brandstof, uitgedrukt in L, kilogram of m3, en voor elektriciteit per eenheid energie-inhoud, uitgedrukt in kWh.

Artikel

36h

Afdeling

4

Tarief

Artikel

36i

Afdeling

5

Belastingvermindering en vrijstellingen

Artikel

36j

Artikel

36k

Afdeling

6

Teruggaven

Artikel

36l

Artikel

36m

Afdeling

7

Verplichtingen ten dienste van de belastingheffing

Artikel

36n

Afdeling

8

Bijzondere regeling voor op duurzame wijze geproduceerde energie

Artikel

36o

Afdeling

9

Bijzondere regeling voor energiezuinige apparaten, energiebesparende voorzieningen en voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie (energiepremies)

Artikel

36p

Afdeling

10

Bijzondere teruggaafregeling

Artikel

36q

Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan worden voorzien in een regeling op grond waarvan, onder daarbij te stellen voorwaarden en beperkingen, op verzoek geheel of gedeeltelijke teruggaaf van de belasting wordt verleend aan verbruikers, die in het kader van met Onze Ministers gemaakte afspraken verplichtingen op zich hebben genomen ter verbetering van de energie-efficiency.

Afdeling

11

Bijzondere regeling voor afvalverbrandingsinstallaties

Artikel

36r

Afdeling

12

Artikel

36s

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Afdeling

13

Bijzondere regeling stimulering installaties voor warmtekrachtkoppeling

Artikel

36t

Hoofdstuk

VI

Algemene bepalingen

Afdeling

1

Wijze van heffing

Artikel

37

Afdeling

2

Aanvullende regelingen

Artikel

38

Afdeling

3

Evaluatie

Artikel

38a

Onze Ministers zenden binnen twee en een half jaar na de inwerkingtreding van de bepalingen inzake de grondwaterbelasting en de afvalstoffenbelasting aan de Staten-Generaal een verslag over de uitvoerbaarheid van deze bepalingen alsmede over de mogelijk in de praktijk gebleken negatieve milieu-effecten en economische problemen.

Artikel

38b

Onze Minister zendt in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer uiterlijk 1 juli 2002 aan de Staten-Generaal een verslag over de uitvoering en de werking van artikel 36p alsmede over de wenselijkheid van handhaving van de desbetreffende regeling.

Hoofdstuk

VII

Slotbepalingen

Artikel

39

De inwerkingtreding van deze wet wordt bij wet geregeld.

Artikel

40

Deze wet wordt aangehaald als: Wet belastingen op milieugrondslag.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Financiën, G. Zalm
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, M. de Boer
De Staatssecretaris van Financiën, W. A. F. G. Vermeend
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager