Besluit van 31 januari 1995, tot vaststelling van regels voor het na gebruik innemen en verwerken van batterijen

Besluit beheer batterijen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 4 juli 1994, nr. MJZ04794019, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving;
Gelet op de artikelen 3, 4 en 5 van richtlijn nr. 91/157/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 maart 1991 betreffende batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten (PbEG L 78) en de artikelen 10.4, eerste lid, tweede lid, onder a en e, en zesde lid, 10.6 en 10.8, onder a, van de Wet milieubeheer;
De Raad van State gehoord (advies van 21 november 1994, no. W08.94.0426);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 25 januari 1995, no. MJZ 25195050, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§

1

Begripsbepalingen

Artikel

1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    batterij: een bron van door rechtstreekse omzetting van chemische energie verkregen elektrische energie, bestaande uit een eenmalige of gesloten oplaadbare batterij;

  • b.

    accu: een bron van door rechtstreekse omzetting van chemische energie verkregen elektrische energie, bestaande uit een open oplaadbare batterij;

  • c.

    consumentenapparaat: een apparaat bestemd voor gebruik in particuliere huishoudens waarin zich een of meer batterijen bevinden;

  • d.

    vervaardigen: vervaardigen met het oogmerk om in Nederland of de Europese Gemeenschap op de markt te brengen;

  • e.

    voorhanden hebben in handelsvoorraden: voorhanden hebben in handelsvoorraden met het oogmerk om in Nederland of de Europese Gemeenschap op de markt te brengen;

  • f.

    richtlijn: richtlijn nr. 91/157/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 maart 1991 (PbEG L 78), betreffende batterijen en accu's die gevaarlijke stoffen bevatten.

§

2

Uitvoering richtlijn

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

§

3

Inname en verwerking

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

§

4

Slotbepalingen

Artikel

10

Artikel

11

Bevat wijzigingen in andere regelgeving.

Artikel

12

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 maart 1995. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 januari 1995, treedt het vier weken na die uitgifte in werking.

Artikel

13

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit beheer batterijen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Margaretha de Boer
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager

Bijlage

I

behorend bij artikel 3, eerste lid, van het Besluit beheer batterijen

kwik

0,0005 gewichtsprocent per batterij

cadmium

0,025 gewichtsprocent per batterij

lood

0,4 gewichtsprocent per batterij

Bijlage

II

behorend bij de artikelen 3, tweede lid, 4, tweede lid, en 5, tweede lid, van het Besluit beheer batterijen

Apparaten als bedoeld in de artikelen 3, tweede lid, 4, tweede lid, en 5, tweede lid, van het besluit zijn:

  • 1.

    apparaten voor intensief industrieel gebruik en voor informatica- en kantoorautomatiseringsdoeleinden waarin de batterijen zijn vastgesoldeerd of met andere middelen zijn vastgemaakt aan contactpunten ten behoeve van een aanhoudende elektrische stroomtoevoer, ingeval het gebruik van batterijen in die apparaten technisch noodzakelijk is;

  • 2.

    apparaten voor wetenschappelijk en beroepsmatig gebruik waarin zich referentiecellen bevinden, ingeval de apparaten continu in werking dienen te zijn en de referentiecellen slechts door geschoold personeel kunnen worden verwijderd;

  • 3.

    pacemakers en andere medische apparaten waarin batterijen zijn aangebracht en die dienen tot het instandhouden van vitale functies, ingeval de apparaten continu in werking dienen te zijn en de batterijen slechts door geschoold personeel kunnen worden verwijderd;

  • 4.

    draagbare apparaten, ingeval de vervanging van de batterijen door niet geschoold personeel een gevaar voor de gebruiker zou kunnen vormen of de werking van het apparaat zou kunnen schaden;

  • 5.

    apparaten voor beroepsmatig gebruik bestemd om te worden gebruikt in een zeer gevoelige omgeving.