Besluit van 24 februari 1996, houdende regels voor het lozen van stedelijk afvalwater

Lozingenbesluit WVO stedelijk afvalwater

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, van 26 september 1995, nr. RH 203974, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
Gelet op de artikelen 1, tweede en derde lid, 1a, eerste en tweede lid, 2a, eerste lid, 2b, 2c, eerste lid, 2d, 14a, derde lid, 15, 31, vierde lid, en 38a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, alsmede op richtlijn nr. 91/271/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater ( PbEG L 135);
De Raad van State gehoord (advies van 14 december 1995, No. W09.95.0523);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 20 februari 1996, nr. RH 213682, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Inleidende bepalingen

Artikel

1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    huishoudelijk afvalwater: afvalwater afkomstig uit particuliere huishoudens;

  • b.

    bedrijfsafvalwater: afvalwater, niet zijnde huishoudelijk afvalwater;

  • c.

    stedelijk afvalwater: huishoudelijk afvalwater dan wel het mengsel van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater dan wel het mengsel van huishoudelijk afvalwater en afvloeiend hemelwater dan wel het mengsel van huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater en afvloeiend hemelwater;

  • d.

    rioolwaterzuiveringsinrichting: inrichting voor het zuiveren van stedelijk afvalwater;

  • e.

    bestaande rioolwaterzuiveringsinrichting: rioolwaterzuiveringsinrichting:

    • 1°.

      die vóór 1 januari 1991 in bedrijf is genomen en waarvan de capaciteit op of na 1 januari 1991 niet of met niet meer dan 25 procent is uitgebreid of ten aanzien waarvan ten behoeve van het uitbreiden van de capaciteit met meer dan 25 procent vóór 1 januari 1991 een bouwvergunning in de zin van de Woningwet 1962 is aangevraagd, of

    • 2°.

      die vóór 1 september 1992 in bedrijf is genomen en ten behoeve van het bouwen waarvan vóór 1 januari 1991 een bouwvergunning in de zin van de Woningwet 1962 is aangevraagd;

  • f.

    nieuwe rioolwaterzuiveringsinrichting: rioolwaterzuiveringsinrichting die geen bestaande rioolwaterzuiveringsinrichting is;

  • g.

    beheerder: bestuursorgaan dat één of meer rioolwaterzuiveringsinrichtingen beheert;

  • h.

    totaal-stikstof: de som van totaal Kjeldahl-stikstof (organisch N + NH3), nitraat (NO3)-stikstof en nitriet (NO2)-stikstof;

  • i.

    zuiveringsrendement: percentage van het totaal-fosfaat onderscheidenlijk totaal-stikstof dat uit het, op de gezamenlijk bij dezelfde beheerder in beheer zijnde rioolwaterzuiveringsinrichtingen aangevoerde, afvalwater wordt verwijderd;

  • j.

    lozen: het vanuit een rioolwaterzuiveringsinrichting in oppervlaktewateren brengen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, afkomstig van stedelijk afvalwater;

  • k.

    zuiveringsslib: slib dat geheel of in hoofdzaak afkomstig is van een rioolwaterzuiveringsinrichting;

  • l.

    i.e. (inwoner-equivalent): biochemisch zuurstofverbruik van 54 gram per etmaal;

  • m.

    waterkwaliteitsbeheerder: bestuursorgaan dat overeenkomstig artikel 3 onderscheidenlijk 6, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren bevoegd is een vergunning te verlenen;

  • n.

    Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

Hoofdstuk

2

Bepalingen omtrent de lozing van stedelijk afvalwater

§

2.1

Algemene bepalingen

Artikel

2

Vanuit een rioolwaterzuiveringsinrichting wordt uitsluitend geloosd indien:

  • 1.

    de inrichting is berekend op een in een jaar voorkomende maximale gemiddelde wekelijkse belasting, ongebruikelijke situaties daarbij buiten beschouwing gelaten, en

  • 2.

    de doelmatige werking van de inrichting wordt gewaarborgd.

Artikel

3

§

2.2

Meting en controle

Artikel

4

De beheerder bemonstert en analyseert het biochemisch zuurstofverbruik, het chemisch zuurstofverbruik, de concentraties onopgeloste bestanddelen, totaal-fosfaat en totaal-stikstof van zowel het inkomende als het behandelde stedelijk afvalwater, en beoordeelt de resultaten daarvan overeenkomstig de bijlage 1, behorende bij dit besluit.

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

De waterkwaliteitsbeheerder stelt binnen vijf maanden na ontvangst van een verzoek daartoe de resultaten van de controles, bedoeld in artikel 5, aan Onze Minister ter beschikking.

§

2.3

Instructie aan de verlener van een vergunning

Artikel

8

Artikel

9

Indien het zuiveringsrendement ten minste 75 procent bedraagt, kan de waterkwaliteitsbeheerder in de vergunning voor bestaande rioolwaterzuiveringsinrichtingen alsmede voor nieuwe rioolwaterzuiveringsinrichtingen met een ontwerpcapaciteit van minder dan 20.000 i.e., hogere grenswaarden voor de betrokken parameter vaststellen dan bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b.

Artikel

10

Hoofdstuk

3

Slotbepalingen

Artikel

11

Het koninklijk besluit van 13 juni 1990, houdende regelen met betrekking tot grenswaarden voor fosfaat in door rioolwaterzuiveringsinrichtingen te lozen afvalwater (Stb. 301), wordt ingetrokken.

Artikel

12

Het koninklijk besluit van 3 juli 1992, houdende regelen met betrekking tot grenswaarden voor totaal-stikstof in door rioolwaterzuiveringsinrichtingen te lozen afvalwater (Stb. 383), wordt ingetrokken.

Artikel

13

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel

14

Dit besluit wordt aangehaald als: Lozingenbesluit Wvo stedelijk afvalwater.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat, A. Jorritsma-Lebbink
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Margaretha de Boer
De Minister van Justitie a.i., H. F. Dijkstal

Bijlage

1

behorende bij het Lozingenbesluit Wvo stedelijk afvalwater

Wijze van bemonsteren en analyseren van het biochemisch zuurstofverbruik, het chemisch zuurstofverbruik alsmede de concentratie onopgeloste bestanddelen, totaal-fosfaat en totaal-stikstof en beoordeling van de resultaten daarvan, als bedoeld in de artikelen 4 en 5, eerste lid, van het Lozingenbesluit Wvo stedelijk afvalwater.

A

Wijze van bemonsteren en analyseren

1. De plaats van bemonstering wordt daar gekozen, waar een zo representatief mogelijk beeld van de concentraties van de te bepalen parameters in het te zuiveren onderscheidenlijk het te lozen stedelijk afvalwater kan worden verkregen. Het door de rioolwaterzuiveringsinrichting te zuiveren stedelijk afvalwater wordt volumeproportioneel over 24 uur bemonsterd. Het te lozen stedelijk afvalwater kan tijdproportioneel worden bemonsterd.

Ingeval het een rioolwaterzuiveringsinrichting met een ontwerpcapaciteit van meer dan 100 000 i.e. betreft, geschiedt bemonstering van het te lozen stedelijk afvalwater volumeproportioneel over 24 uur.

Onder het te zuiveren stedelijk afvalwater wordt hier verstaan het aangevoerde stedelijk afvalwater vóór eventuele vermenging met één of meer deelstromen die bij het zuiveringsproces vrijkomen en op de rioolwaterzuiveringsinrichting moeten worden teruggevoerd.

2. Het minimum aantal monsters per maand wordt vastgesteld naar gelang van de grootte van de zuiveringsinstallatie en wordt gedurende de maand met geregelde tussenpozen genomen:

  • a.

    met betrekking tot de vaststelling van de per rioolwaterzuiveringsinrichting geloosde hoeveelheid totaal-fosfaat of totaal-stikstof:

    - minder dan 5 000 i.e.:

    minimaal 1 per maand

    - 5 000 tot 49 999 i.e.:

    minimaal 2 per maand

    - 50 000 tot en met 100 000 i.e.:

    minimaal 4 per maand

    - meer dan 100 000 i.e.:

    minimaal 5 per maand

  • b.

    met betrekking tot de vaststelling van het biochemisch zuurstofverbruik gedurende vijf dagen (BZV5) of chemisch zuurstofverbruik (CZV) en de geloosde hoeveelheid onopgeloste bestanddelen:

    - minder dan 10 000 i.e.:

    minimaal 1 per maand in het eerste jaar

    na het eerste jaar:

    - indien de monsters aan de voorschriften opgenomen in dit besluit voldoen: 1 monster per 3 maanden

    - indien één monster niet aan de voorschriften opgenomen in dit besluit voldoet, wordt 1 monster per maand genomen in het daarop volgende jaar

    - 10 000 tot 49 999 i.e.:

    minimaal 1 per maand

    - 50 000 i.e. of meer:

    minimaal 2 per maand

3. Er worden goede internationale laboratoriumpraktijken toegepast, die gericht zijn op een zo gering mogelijke achteruitgang van het monster tussen de monsterneming en de analyse.

4. Etmaalmonsters worden individueel geanalyseerd. De chemische analyses worden uitgevoerd volgens de op de desbetreffende parameter van toepassing zijnde methoden, opgenomen in de hieronder genoemde, door het Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven, normbladen (NEN-normen). De hieronder aangegeven verwijzing naar een NEN-norm heeft betrekking op de laatst uitgegeven NEN-norm met de daarop uitgegeven aanvullingen en correctie-bladen.

Een uitgegeven aanvulling respectievelijk correctieblad wordt eerst van toepassing op 1 januari van het jaar volgende op dat waarin de uitgifte heeft plaatsgevonden.

BZV5

NEN 6634

CZV

NEN 6633

onopgeloste bestanddelen

NEN 6621

totaal-fosfaat

NEN 6663

Kjeldahl-N

NEN-ISO 5663 (EN 25663)

NO2-N

NEN 6653

NO3-N

NEN 6652

5. Indien op grond van metingen aangetoond kan worden, dat in het te zuiveren stedelijk afvalwater het gehalte aan nitriet- en nitraatstikstof voortdurend zeer gering is (minder dan 1%) ten opzichte van het gehalte aan Kjeldahlstikstof, dan kan voor het te zuiveren stedelijk afvalwater worden volstaan met de meting van het gehalte aan Kjeldahlstikstof.

B

Beoordeling van de resultaten

1. Het te lozen stedelijk afvalwater wordt geacht te voldoen aan de eisen betreffende relevante parameters indien voor iedere relevante parameter afzonderlijk uit monsters van het stedelijk afvalwater blijkt dat het als volgt voldoet aan de relevante parameterwaarde.

  • a.

    Voor de parameters opgenomen in bijlage 2, wijken niet meer monsters af van de grenswaarde behorende bij de betrokken parameter, dan het in bijlage 5 opgenomen maximale aantal monsters.

  • b.

    Het afwijken, bedoeld onder a, mag voor onopgeloste bestanddelen ten hoogste 150 procent en voor de overige parameters ten hoogste 100 procent van de grenswaarde bedragen.

  • c.

    De concentratie totaal-fosfaat in te lozen stedelijk afvalwater wordt uitgedrukt als de voortschrijdend gemiddelde concentratie totaal-fosfaat in 10 opeenvolgende etmaalmonsters van stedelijk afvalwater.

  • d.

    De concentratie totaal-stikstof in te lozen stedelijk afvalwater wordt uitgedrukt in de over het kalenderjaar berekende jaargemiddelde concentratie totaal-stikstof in dit afvalwater.

2. Het zuiveringsrendement wordt berekend als volgt:

waarin:

Vi = hoeveelheid totaal-fosfaat respectievelijk totaal-stikstof in het per beheerder te zuiveren stedelijk afvalwater, in kg per jaar.

Ve = hoeveelheid totaal-fosfaat respectievelijk totaal-stikstof in het per beheerder te lozen stedelijk afvalwater, in kg per jaar.

Vi en Ve worden berekend met de onderstaande formules:

waarin:

r = de betrokken rioolwaterzuiveringsinrichting

n = het aantal rioolwaterzuiveringsinrichtingen van een beheerder

d = de betrokken bemonsteringsdag

Mr = het aantal bemonsteringsdagen per jaar voor inrichting r

ird = concentratie in het te zuiveren afvalwater op dag d voor inrichting r in g/m3

Erd = geloosde hoeveelheid afvalwater op de dag d door inrichting r in m3

erd = concentratie in het te lozen afvalwater op dag d voor inrichting r in g/m3

Voor de meting van de geloosde hoeveelheid stedelijk afvalwater (in m3) wordt een methode gehanteerd waarvan de onnauwkeurigheid in de debietmeting kleiner is dan 5%. Dit wordt door ijking vastgesteld.

Bijlage

2

behorende bij het Lozingsbesluit Wvo stedelijk afvalwater

Grenswaarden voor het brengen van stedelijk afvalwater in oppervlaktewater, als bedoeld in de artikelen 3, 5 en 8 van het Lozingenbesluit Wvo stedelijk afvalwater.

Biochemisch zuurstofverbruik (BZV5 bij 20° C)zonder nitrificatie

20 mg/l O2

Chemisch zuurstofverbruik (CZV)

125 mg/l O2

Totale hoeveelheid onopgeloste bestanddelen

30 mg/l

Bijlage

3

behorende bij het Lozingenbesluit Wvo stedelijk afvalwater

Grenswaarden voor het brengen van stedelijk afvalwater in oppervlaktewater, als bedoeld in de artikelen 5, 8 en 10 van het Lozingenbesluit Wvo stedelijk afvalwater

Totaal fosfor

1 mg/l P (meer dan 100 000 i.e.) (1)

datum inwerkingtreding besluit

datum inwerkingtreding besluit

2 mg/l P (2 000 tot en met 100 000 i.e.) (1)

datum inwerkingtreding besluit

datum inwerkingtreding besluit

Totaal stikstof

10 mg/l N (20 000 i.e. of meer) (1)

datum inwerkingtreding besluit

31 december 1998

15 mg/l N (2 000 tot 20 000 i.e.) (1)

datum inwerkingtreding besluit

31 december 1998

1 Het betreft hier de ontwerpcapaciteit.

Bijlage

4

behorende bij het Lozingenbesluit Wvo stedelijk afvalwater

Bedrijven en bedrijfsaktiviteiten, als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het Lozingenbesluit Wvo stedelijk afvalwater

  • 1.

    Zuivelindustrie

  • 2.

    Vervaardiging van produkten op basis van groenten en fruit

  • 3.

    Bereiding en botteling van frisdranken

  • 4.

    Verwerking van aardappelen

  • 5.

    Vleesindustrie

  • 6.

    Brouwerijen

  • 7.

    Bereiding van alcohol en alcoholhoudende dranken

  • 8.

    Vervaardiging van diervoeder uit plantaardige produkten

  • 9.

    Vervaardiging van gelatine en lijm op basis van huiden en beenderen

  • 10.

    Mouterijen

  • 11.

    Visverwerkingsindustrie

Bijlage

5

behorende bij het Lozingenbesluit Wvo stedelijk afvalwater

4– 7

1

8– 16

2

17– 28

3

29– 40

4

41– 53

5

54– 67

6

68– 81

7

82– 95

8

96–110

9

111–125

10

126–140

11

141–155

12

156–171

13

172–187

14

188–203

15

204–219

16

220–235

17

236–251

18

252–268

19

269–284

20

285–300

21

303–317

22

318–334

23

335–350

24

351–365

25