Besluit van 5 maart 1996, houdende regels inzake de verstrekking van subsidies ter stimulering van ruimte voor economische activiteit in 1996 tot en met 1999

Besluit stimulering ruimte voor economische activiteit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 7 december 1995, nr. WJA/JZ 95082346;
Gelet op artikel 2 van de Kaderwet specifieke uitkeringen EZ;
De Raad van State gehoord (advies van 13 februari 1996, nr. W10.95.0677);
Gezien het nader rapport van de voornoemde staatssecretaris van 28 februari 1996, nr. WJA/JZ 96012366;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK

I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel

1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    project: een ontwikkelingsproject of een revitaliseringsproject;

  • b.

    ontwikkelingsproject: de aanleg van een nieuw bedrijventerrein, voor zover nodig met inbegrip van de daarmee rechtstreeks verband houdende infrastructuur;

  • c.

    revitaliseringsproject: een ingrijpende herstructurering van een bestaand bedrijventerrein, voor zover nodig met inbegrip van de aanpassing van daarmee rechtstreeks verband houdende infrastructuur;

  • d.

    bedrijventerrein: terrein dat bestemd en geschikt is voor gebruik door vestigingen ten behoeve van handel, nijverheid, commerciële en niet-commerciële dienstverlening en industrie, daaronder niet begrepen een kantoorlocatie met het bereikbaarheidsprofiel A in de zin van het «Locatiebeleid voor bedrijven en voorzieningen» of een locatie in overwegende mate bestemd voor detailhandel;

  • e.

    bedrijfslocatie: een bedrijventerrein of een bedrijfsverzamelgebouw;

  • f.

    bedrijventerreinenvisie: een analyse van de economische potenties van de regio en de ontwikkelingen op de regionale arbeidsmarkt alsmede beleidsvoornemens met het oog op de oplossing van de in de analyse gesignaleerde regionale bedrijventerreinenproblematiek.

Artikel

2

Onze Minister stelt ieder begrotingsjaar bij ministeriële regeling een subsidieplafond vast voor het in dat jaar verlenen van subsidies op grond van onderscheidenlijk de hoofdstukken II en III van dit besluit. Daarbij kan hij afzonderlijke subsidieplafonds vaststellen voor de verschillende soorten projecten.

HOOFDSTUK

II

TENDERPROCEDURE

Paragraaf

1

Subsidie

Artikel

3

Onze Minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een gemeente die een project uitvoert, niet zijnde Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage of Utrecht.

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

5a

Artikel

6

Paragraaf

2

Aanvraag en beslissing op de aanvraag

Artikel

7

Artikel

8

De besturen van de provincies zenden binnen acht weken na afloop van de in artikel 7, eerste lid, bedoelde periode aan Onze Minister een advies met betrekking tot de aanvragen die betrekking hebben op in hun provincie uit te voeren projecten omtrent:

  • a.

    de planologische uitvoerbaarheid van het project,

  • b.

    de mate waarin het project een bijdrage levert aan het oplossen van knelpunten met betrekking tot de ruimtelijke accommodatie van bedrijvigheid,

  • c.

    de kwaliteit van de bedrijventerreinenvisie,

  • d.

    het draagvlak bij bestuur en bedrijfsleven voor het project en

  • e.

    de volgorde van belang van de onderscheiden projecten, gelet op de criteria, genoemd in artikel 9, derde lid, onder a, b en c.

Artikel

9

Artikel

10

Onze Minister geeft op de aanvraag een beschikking binnen vier maanden na afloop van de in artikel 7, eerste lid, bedoelde periode. Indien de beschikking niet binnen vier maanden kan worden gegeven, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarop de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel

11

Paragraaf

3

Toezegging en verplichtingen

Artikel

12

(vervallen)

Artikel

13

(vervallen)

Artikel

14

Op de subsidie-ontvanger rusten de in de artikelen 15, 16 en 17 opgenomen verplichtingen.

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

Paragraaf

4

Voorschotten

Artikel

18

Artikel

19

Een aanvraag wordt ingediend door middel van het origineel van een ondertekend formulier, waarvan het model bij regeling van Onze Minister wordt vastgesteld.

Artikel

20

(vervallen)

Artikel

21

Onze Minister kan in ieder geval afwijzend beschikken op een aanvraag, indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan ingevolge de subsidieverlening voor hem geldende verplichtingen.

Paragraaf

5

Vaststelling definitief subsidiebedrag, intrekking en terugvordering

Artikel

22

(vervallen)

Artikel

23

Onze Minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken. Indien de beschikking niet binnen dertien weken kan worden gegeven, stelt Onze Minister de subsidie-ontvanger daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarop de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

Artikel

24

(vervallen)

Artikel

25

(vervallen)

Artikel

26

(vervallen)

HOOFDSTUK

III

GROTE STEDEN

Artikel

27

Onze Minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage en Utrecht voor activiteiten die:

  • a.

    bestaan uit de ontwikkeling of de revitalisering van een bedrijfslocatie, voor zover nodig met inbegrip van de daarmee rechtstreeks verband houdende infrastructuur,

  • b.

    een wezenlijke bijdrage leveren aan de voorziening in de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte aan bedrijfslocaties in de betrokken gemeente en haar regio,

  • c.

    een wezenlijke bijdrage leveren aan de versterking van de ruimtelijk-economische structuur van en de bevordering van de werkgelegenheid in de betrokken gemeente en haar regio en

  • d.

    passen in het Actieplan Economie en Werk, bedoeld in het op 12 juli 1995 tussen het Rijk en de in de aanhef genoemde gemeenten gesloten Convenant Grote Stedenbeleid.

Artikel

28

Onze Minister verdeelt het beschikbare bedrag onder de in artikel 27 genoemde gemeenten. Het bedrag van de te verlenen subsidie wordt door Onze Minister bepaald, zodanig dat het niet meer bedraagt dan de eigen bijdrage van de subsidie-ontvanger.

Artikel

29

Artikel

30

Onze Minister stelt bij ministeriële regeling de periodes vast waarin aanvragen om subsidie op grond van dit hoofdstuk moeten zijn ontvangen.

Artikel

31

(vervallen)

Artikel

32

(vervallen)

Artikel

33

(vervallen)

Artikel

34

(vervallen)

Artikel

35

(vervallen)

Artikel

36

(vervallen)

HOOFDSTUK

IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel

37

Artikel

38

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit stimulering ruimte voor economische activiteit.

Lasten en bevelen, dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Economische Zaken, A. van Dok-van Weele
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager