Besluit van 26 maart 1996, houdende bepalingen inzake financiële voorschriften bij een opsporings- of winningsvergunning voor koolwaterstoffen op grond van de Mijnwet continentaal plat

Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 29 mei 1995, nr. 95035425 WJA/W;
Gelet op de richtlijn nr. 94/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 mei 1994 betreffende voorwaarden voor het verlenen en het gebruik maken van vergunningen voor de prospectie, de exploratie en de produktie van koolwaterstoffen (PbEG L 164), zomede op artikel 12, eerste lid, van de Mijnwet continentaal plat en op artikel VI, vierde lid, van de wet van 18 maart 1996 tot wijziging van enige wetten op het gebied van de mijnbouw in verband met de uitvoering van de vorenbedoelde richtlijn (Stb. 199);
De Raad van State gehoord (advies van 7 augustus 1995, nr. W10.95.0280);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 20 maart 1996, nr. 96017480 WJA/W;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK

1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel

1.1

In dit besluit wordt verstaan onder:

wet: de Mijnwet continentaal plat;

opsporingsvergunning: een opsporingsvergunning voor koolwaterstoffen;

winningsvergunning: een winningsvergunning voor koolwaterstoffen.

HOOFDSTUK

2

VOORSCHRIFTEN OPSPORINGSVERGUNNING

Artikel

2.2

De vergunninghouder is met ingang van de dag na die, waarop de vergunning van kracht is geworden, aan de staat een bedrag als bedoeld in artikel 10, derde lid, van de wet (bonus) verschuldigd, berekend naar de oppervlakte van het vergunningsgebied op de volgende grondslag, waarbij het laatstelijk vóór het van kracht worden van de vergunning door het Centraal Bureau voor de Statistiek berekende en in het «Statistisch bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek» gepubliceerde indexcijfer van de cao-lonen per maand inclusief beloningen, leeftijd volwassenen (basisjaar 1990) wordt aangegeven met de letter a:

a/63,5 x € 907,56 per gehele km2.

Artikel

2.3

De vergunninghouder is jaarlijks met ingang van de dag na de datum, waarop de vergunning van kracht is geworden, aan de staat een oppervlakterecht als bedoeld in artikel 8 van de wet verschuldigd, berekend naar de oppervlakte van het vergunningsgebied op die dag van het betrokken jaar op de grondslag van de volgende schaal, waarin het laatstelijk vóór die dag van het betrokken jaar door het Centraal Bureau voor de Statistiek berekende en in het «Statistisch bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek» gepubliceerde indexcijfer van de cao-lonen per maand inclusief beloningen, leeftijd volwassenen (basisjaar 1990) wordt aangegeven met de letter a:

a/63,5 x € 90,76 per gehele km2 voor elk der eerste zes jaren;

a/63,5 x € 158,82 per gehele km2 voor elk der volgende drie jaren;

a/63,5 x € 272,27 per gehele km2 voor elk jaar van de overige geldigheidsduur van de vergunning.

Artikel

2.4

De vergunninghouder is met ingang van door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat te bepalen tijdstippen aan de staat door deze Minister vastgestelde bedragen verschuldigd ter vergoeding van de kosten, die als gevolg van het krachtens de vergunning instellen van een verkennings- of opsporingsonderzoek voor betonningen zijn gemaakt ter beveiliging van de scheepvaart en van voor genoemde werkzaamheden dienende installaties.

Artikel

2.5

De vergunninghouder is verplicht de ingevolge de vergunning verschuldigde bedragen te voldoen op door Onze Minister aan te geven wijze.

Artikel

2.6

HOOFDSTUK

3

VOORSCHRIFTEN WINNINGSVERGUNNING

§

1

Algemeen

Artikel

3.2

Artikel

3.3

De vergunninghouder is met ingang van door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat te bepalen tijdstippen aan de staat door deze Minister vastgestelde bedragen verschuldigd ter vergoeding van de kosten, die als gevolg van het krachtens de vergunning instellen van een verkennings- of opsporingsonderzoek of winnen van koolwaterstoffen voor betonningen zijn gemaakt ter beveiliging van de scheepvaart en van voor genoemde werkzaamheden dienende installaties.

Artikel

3.4

Artikel

3.5

Artikel

3.6

Binnen drie maanden na het einde van een kalenderjaar zendt de vergunninghouder aan Onze Minister een opgave – overeenkomstig een door Onze Minister vastgesteld model – van de hoeveelheden van de aardolie, die met gebruikmaking van de vergunning zijn gewonnen en in dat jaar uit het vergunningsgebied zijn afgevoerd onderscheidenlijk verkocht, van de verkoopprijs of de verrekenprijs van die aardolie, van de in artikel 3.5, eerste lid, onder a tot en met d, bedoelde bedragen, die op de verkoopprijs in mindering kunnen worden gebracht, alsmede van het bedrag van de cijns, die hij naar zijn oordeel op grond daarvan verschuldigd zal zijn.

Artikel

3.7

Artikel

3.8

Artikel

3.9

Binnen drie maanden na het einde van een kalenderjaar zendt de vergunninghouder aan Onze Minister een opgave – overeenkomstig een door Onze Minister vastgesteld model – van de hoeveelheden aardgas bij een druk van 1 atmosfeer en een temperatuur van 0 °C, die met gebruikmaking van de vergunning zijn gewonnen en in dat jaar uit het vergunningsgebied zijn afgevoerd onderscheidenlijk verkocht, van de verkoopprijs of de verrekenprijs van dat aardgas, van de in artikel 3.8, eerste lid, onder a tot en met d, bedoelde bedragen, die op de verkoopprijs in mindering kunnen worden gebracht, alsmede van het bedrag van de cijns, die hij naar zijn oordeel op grond daarvan verschuldigd zal zijn.

Artikel

3.10

Het op grond van een ingezonden opgave ingevolge artikel 3.4 of 3.7 te betalen bedrag is verschuldigd nadat na het einde van het betrokken kalenderjaar drie maanden zijn verlopen.

Artikel

3.11

Onze Minister stelt nadien het verschuldigde bedrag definitief vast.

Artikel

3.12

Het definitief als verschuldigd vastgestelde bedrag is – onder aftrek van het reeds betaalde – verschuldigd met ingang van de dag na die, waarop aan de vergunninghouder het bedrag is bekendgemaakt. Indien reeds meer is betaald dan het definitief vastgestelde bedrag wordt het verschil zo spoedig mogelijk terugbetaald.

Artikel

3.13

Artikel

3.14

Artikel

3.15

Artikel

3.16

Artikel

3.17

Artikel

3.18

Artikel

3.19

De vergunninghouder is verplicht binnen zes maanden na het einde van een boekjaar aan Onze Minister en Onze Minister van Financiën te zenden een over dat boekjaar opgemaakte resultatenrekening als in artikel 3.13 bedoeld alsmede een balans, vermeldende de aan het einde van het boekjaar tot het winningsbedrijf behorende activa en passiva.

Artikel

3.20

Artikel

3.21

Artikel

3.22

Artikel

3.23

Indien en voor zover twijfel bestaat of de vergunninghouder zal voldoen aan hetgeen hij verschuldigd zal worden ingevolge artikel 3.13, eerste lid, kan Onze Minister bepalen dat de vergunninghouder met ingang van een door Onze Minister vast te stellen tijdstip en ten genoegen van Onze Minister zekerheid stelt en gesteld zal houden. Dit voorschrift blijft van kracht totdat aan de betalingsverplichting is voldaan.

Artikel

3.24

De vergunninghouder is verplicht op een door Onze Minister vast te stellen tijdstip en ten genoegen van Onze Minister zekerheid te stellen en gesteld te houden voor de nakoming van hetgeen hij verschuldigd zal worden, ingeval Onze Minister, op grond van artikel 30 van de wet, de nodige maatregelen treft ter verwijdering van een niet meer in gebruik zijnde mijnbouwinstallatie. Dit voorschrift blijft van kracht totdat de mijnbouwinstallatie is verwijderd.

Artikel

3.25

De vergunninghouder is verplicht de ingevolge de vergunning verschuldigde bedragen te voldoen op door Onze Minister aan te geven wijze.

Artikel

3.26

Het is de vergunninghouder verboden door hem met gebruikmaking van de vergunning gewonnen koolwaterstoffen te verkopen of anderszins aan het winningsbedrijf te onttrekken, indien de desbetreffende overeenkomst of, bij onttrekking anders dan in verband met verkoop, de jaarlijks uit het vergunningsgebied af te voeren hoeveelheden en de verrekenprijs niet door Onze Minister zijn goedgekeurd.

Artikel

3.27

§

2

Vergunningen, verleend anders dan op grond van artikel 13, eerste lid, van de wet

Artikel

3.30

De vergunninghouder is met ingang van de dag na die, waarop de vergunning van kracht is geworden, aan de staat een bedrag als bedoeld in artikel 10, derde lid, van de wet (bonus) verschuldigd, berekend naar de oppervlakte van het vergunningsgebied op de volgende grondslag, waarbij het laatstelijk vóór het van kracht worden van de vergunning door het Centraal Bureau voor de Statistiek berekende en in het «Statistisch bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek» gepubliceerde indexcijfer van de cao-lonen per maand inclusief bijzondere beloningen, leeftijd volwassenen (basisjaar 1990) wordt aangegeven met de letter a:

a/63,5 x € 907,56 per gehele km2.

Artikel

3.31

Overtreding van artikel 3.30 is een grond voor het intrekken van de vergunning.

HOOFDSTUK

4

VOORSCHRIFTEN INZAKE STAATSDEELNEMING

§

1

Staatsdeelneming bij verlening vergunning

Artikel

4.1

Artikel

4.2

Artikel

4.3

De statuten van een overeenkomstig artikel 4.2, eerste lid, onder a, op te richten vennootschap zullen er onder meer toe strekken, dat

  • a.

    de aandelen van de vennootschap op naam worden gesteld en worden onderscheiden in twee categorieën;

  • b.

    de aandelen van de ene categorie eigendom zijn van de vergunninghouder en recht geven tot het doen aan de algemene vergadering van aandeelhouders van bindende voordrachten van twee natuurlijke personen voor de benoeming van de directeur van de vennootschap;

  • c.

    de aandelen van de andere categorie eigendom zijn van de ingevolge artikel 4.2, eerste lid, onder a, aangewezen vennootschap en deze aandelen niet aan derden kunnen worden overgedragen dan nadat zij onder gelijke voorwaarden zijn aangeboden aan de vergunninghouder;

  • d.

    de werkelijke leiding van de vennootschap en de werkelijke leiding van haar bedrijf of bedrijven binnen Nederland worden uitgeoefend;

  • e.

    de vennootschap ter vergoeding van de bij een overeenkomst als in artikel 4.2, eerste lid, onder b, bedoeld aan haar toegekende voordelen aan ieder van de aandeelhouders een winstbewijs uitreikt, recht gevende op uitdeling van een zodanig gedeelte van de jaarlijkse overwinst als overeenkomt met de deelneming van de betrokken aandeelhouder in het kapitaal van de vennootschap bij haar oprichting; onder overwinst wordt te dezen verstaan de jaarlijkse winst na aftrek van tantièmes alsmede van een bedrag dat aangemerkt kan worden als een redelijke beloning voor het nominaal gestorte kapitaal;

  • f.

    de goedkeuring, met twee derden van de stemmen, welke overeenkomstig de statuten kunnen worden uitgebracht, van de algemene vergadering van aandeelhouders is vereist voor:

    • 1°.

      het jaarlijkse investerings- en financieringsplan;

    • 2°.

      niet in het jaarlijkse investerings- en financieringsplan opgenomen werkzaamheden en aanschaffingen, die een bedrag van € 460 000 te boven gaan;

    • 3°.

      het aangaan van langlopende geldleningen en de uitgifte van obligaties;

    • 4°.

      het bestemmen van de gemaakte winst;

    • 5°.

      het de vergunninghouder toestaan, dat overeenkomstig het beperkte doel der vennootschap het winnen van koolwaterstoffen uit een voorkomen niet of niet langer zal geschieden voor rekening van de vennootschap;

    • 6°.

      het aangaan van verplichtingen tot levering van koolwaterstoffen;

    • 7°.

      besluiten inzake het vervoer van gewonnen koolwaterstoffen;

  • g.

    de goedkeuring van Onze Minister is vereist voor:

    • 1°.

      het ontbinden van de vennootschap;

    • 2°.

      het wijzigen van de statuten van de vennootschap.

Artikel

4.4

Artikel

4.5

De vergunninghouder dient eigenaar te zijn van de in artikel 4.3, onder b, bedoelde aandelen.

Artikel

4.6

Artikel

4.7

De vergunninghouder mag niet een besluit nemen inhoudende bij wie opdrachten worden geplaatst voor leveringen, voor de uitvoering van werken of voor het verrichten van diensten, indien aannemelijk is dat dit besluit leidt tot financieel nadeel voor de staat, voor zover het betreft hetgeen ingevolge een winningsvergunning verschuldigd is, of tot financieel nadeel voor de ingevolge artikel 4.2, eerste lid, onder a, aangewezen vennootschap.

Artikel

4.8

Artikel

4.9

§

2

Staatsdeelneming na verlening vergunning

Artikel

4.11

Artikel

4.12

Artikel

4.13

§

3

Cost-company

Artikel

4.14

Artikel

4.15

Artikel

4.16

In de in artikel 4.14, eerste lid, laatstbedoelde overeenkomst worden onder meer bepalingen opgenomen, welke:

  • a.

    de aandeelhouders ertoe verplichten:

    • 1°.

      middelen, bestemd tot het doen van de uitgaven, bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, aan de vennootschap te verstrekken in verhouding tot ieders aandeel in de vennootschap;

    • 2°.

      ten behoeve van de afzet regelmatig overleg te plegen;

  • b.

    ertoe strekken dat:

    • 1°.

      de vennootschap geen eigendomsrechten zal doen gelden op de werken, die door het doen van de in artikel 4.15, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, bedoelde investeringen zijn tot stand gekomen en op de uit de voorkomens gewonnen en beschikbare hoeveelheden delfstoffen, alsmede geen aanspraken zal doen gelden op de opbrengst van bedoelde delfstoffen;

    • 2°.

      de onder 1° bedoelde werken en delfstoffen aan de aandeelhouders in de vennootschap toebehoren in verhouding tot ieders aandeel daarin;

    • 3°.

      ieder der aandeelhouders gerechtigd is zijn aandeel in de gewonnen en beschikbare hoeveelheden delfstoffen in natura op te nemen, met dien verstande dat de aandeelhouders zich jegens elkaar verplichten ernaar te zullen streven zoveel mogelijk samen te werken bij de verkoop van de gewonnen en beschikbare hoeveelheden delfstoffen uit de voorkomens;

    • 4°.

      op de overeenkomst Nederlands recht van toepassing is.

Artikel

4.17

Overtreding van artikel 4.14 is een grond voor het intrekken van de vergunning.

HOOFDSTUK

5

OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel

5.1

Artikel

5.2

HOOFDSTUK

6

SLOTBEPALINGEN

Artikel

6.1

Het koninklijk besluit van 6 februari 1976, houdende uitvoering van artikel 12 van de Mijnwet continentaal plat ten aanzien van opsporings- en winningsvergunningen voor of mede voor aardolie of aardgas (Stb. 102) wordt ingetrokken.

Artikel

6.2

Wijzigt het Besluit aanvragen vergunningen en ontheffingen Mijnwet continentaal plat.

Artikel

6.3

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel

6.4

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit vergunningen koolwaterstoffen continentaal plat 1996.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Economische Zaken, G. J. Wijers
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager

BIJLAGE

OVERZICHT VAN ARTIKELEN VAN HET BESLUIT VERGUNNINGEN KOOLWATERSTOFFEN CONTINENTAAL PLAT 1996, MET OPSCHRIFTEN EN MET VERWIJZING NAAR HET INGETROKKEN BESLUIT

Ter toelichting: bij artikel 2.2 wordt verwezen naar artikel II.4, d.w.z. het in artikel II vermelde artikel 4 van het koninklijk besluit van 6 februari 1976, houdende uitvoering van artikel 12 van de Mijnwet continentaal plat ten aanzien van opsporings- en winningsvergunningen voor of mede voor aardolie of aardgas (Stb. 102).

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1:

Begripsbepalingen (I en II.1)

Hoofdstuk 2. Voorschriften opsporingsvergunning

Artikel 2.1:

Toepassing (II, aanhef)

Artikel 2.2:

Bonus (II.4)

Artikel 2.3:

Jaarlijks oppervlakterecht (II.5)

Artikel 2.4:

Vergoeding kosten betonningen (II.6)

Artikel 2.5:

Betalingen (II.7)

Artikel 2.6:

Boekhouding en kantoor in Nederland (II.18)

Artikel 2.7:

Intrekking van de vergunning (II.19)

Hoofdstuk 3. Voorschriften winningsvergunning

§ 1. Algemeen

Artikel 3.1:

Toepassing (III, aanhef)

Artikel 3.2:

Jaarlijks oppervlakterecht (III.1)

Artikel 3.3:

Vergoeding kosten betonningen (III.2)

Artikel 3.4–12:

Cijns (III.3–11)

Artikel 3.13–22:

Verschuldigd bedrag, berekend naar met de winning behaalde winst (III.12–21)

Artikel 3.23:

Zekerheidstelling winstaandeel

Artikel 3.24:

Zekerheidstelling opruimingskosten

Artikel 3.25:

Betalingen (III.22)

Artikel 3.26:

Regelingen ten aanzien van de levering van koolwaterstoffen (III.24)

Artikel 3.27:

Meten en registreren van de hoeveelheden gewonnen koolwaterstoffen (III.26)

Artikel 3.28:

Intrekking van de vergunning (III.30)

§ 2. Vergunningen, verleend anders dan op grond van artikel 13, eerste lid, van de wet

Artikel 3.29:

Toepassing (VIII, aanhef)

Artikel 3.30:

Bonus (VIII.1)

Artikel 3.31:

Intrekking van de vergunning (VIII.2)

Hoofdstuk 4. Voorschriften inzake staatsdeelneming

§ 1. Staatsdeelneming bij verlening vergunning

Artikel 4.1:

Toepassing (IV, aanhef)

Artikel 4.2:

Verplichting tot medewerking (IV.1 en VI)

Artikel 4.3:

Statuten (IV.2)

Artikel 4.4:

Oprichtingsakte (IV.3)

Artikel 4.5:

Eigendom aandelen (IV.4)

Artikel 4.6:

Overeenkomst (IV.5)

Artikel 4.7:

Voorschrift ter voorkoming van financieel nadeel voor staat of EBN

Artikel 4.8:

Verzet tegen aanbesteding

Artikel 4.9:

Intrekking van de vergunning (IV.6)

§ 2. Staatsdeelneming na verlening vergunning

Artikel 4.10:

Toepassing (V)

Artikel 4.11:

Verplichting tot medewerking (V.1)

Artikel 4.12:

Rapportage (V.6)

Artikel 4.13:

Intrekking van de vergunning (V.7)

§ 3. Cost company

Artikel 4.14:

Toepassing (VII)

Artikel 4.15:

Overeenkomst vergunninghouder en vennootschap

Artikel 4.16:

Overeenkomst vennootschap en aandeelhouders

Artikel 4.17:

Intrekking van de vergunning

Hoofdstuk 5. Overgangsbepalingen

Artikel 5.1:

Opsporingsvergunningen verleend vóór 23 april 1976

Artikel 5.2:

Opsporingsvergunningen verleend na 22 april 1976, maar vóór inwerkingtreding van het besluit

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 6.1:

Intrekking oud besluit

Artikel 6.2:

Aanpassing Besluit aanvragen vergunningen en ontheffingen continentaal plat

Artikel 6.3:

Inwerkingtreding

Artikel 6.4:

Citeertitel