Regeling Financiering Actieprogramma’s Jeugd en Veiligheid 1996-1999
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, Kohnstamm en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Netelenbos,
Besluiten:
Artikel
1
1
In de periode van 1 januari 1996 tot en met 31 december 1999 kunnen de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht, op basis van het convenant dat het kabinet en de besturen van deze gemeenten met elkaar hebben afgesloten in het kader van het grote stedenbeleid, ten behoeve van de financiering van hun actieprogramma’s ’Jeugd en Veiligheid 1996-1999’ een bijdrage ontvangen.
2
Het bedrag dat de in het eerste lid genoemde gemeenten per jaar ten hoogste kunnen ontvangen, staat vermeld in de bijlage bij deze regeling.
3
Het gemeentebestuur van de genoemde gemeenten besteedt de aan hem uitgekeerde bijdrage als aanvullende financiering van zijn actieprogramma Jeugd en Veiligheid 1996-1999.
4
De actieprogramma’s worden uitgewerkt in jaarlijkse actieplannen, waarover in ieder geval overleg is gevoerd met het Openbaar Ministerie en de Raad voor de Kinderbescherming. Deze actieplannen vormen de operationalisatie van de output-afspraken die in het convenant terzake van ’Jeugd en Veiligheid’ zijn gemaakt.
5
Het gemeentebestuur zal jaarlijks voor 1 september aan de minister van Binnenlandse Zaken rapporteren over de stand van zaken betreffende de uitvoering van zijn actieprogramma in relatie tot het realiseren van deze output-afspraken. Hierbij wordt tevens de relatie gelegd naar het actieplan voor het daaropvolgende jaar.
6
Naar aanleiding van deze rapportage kunnen de ministers van Binnenlandse Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen besluiten tot het maken van nadere afspraken met de gemeentebesturen omtrent de invulling van de actieplannen van de daaropvolgende jaren.
7
Het gemeentebestuur biedt jaarlijks voor 1 september het uitgewerkte actieplan voor het komende jaar aan aan de ministers van Binnenlandse Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
8
De bijdrage wordt in de vorm van een voorschot jaarlijks in de maand januari aan de gemeenten ter beschikking gesteld.
Artikel
2
1
Het gemeentebestuur verschaft binnen negen maanden na afloop van het jaar waarvoor de bijdrage is toegekend, de minister van Binnenlandse Zaken schriftelijk
informatie over de gerealiseerde activiteiten en de hiermee samenhangende uitgaven waarvoor de bijdrage is toegekend.
2
Binnen drie maanden na ontvangst van de informatie, bedoeld in het eerste lid, stelt de minister van Binnenlandse Zaken de bijdrage definitief vast.
3
De minister van Binnenlandse Zaken kan een verleende bijdrage geheel of gedeeltelijk terugvorderen indien uit de rekening, bedoeld in artikel 197 van de Gemeentewet dan wel uit een afzonderlijke verantwoording, voorzien van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, blijkt dat het bedrag niet in overeenstemming met deze regeling is besteed.
4
Indien in enig jaar geld onbesteed blijft dan kan dit voor hetzelfde doel gereserveerd blijven. De gemeente dient hiertoe een bestedingsvoorstel in bij het ministerie van Binnenlandse Zaken als onderdeel van de verantwoording.
5
De minister van Binnenlandse Zaken kan nadere regels stellen over de reikwijdte van de accountantscontrole en de inhoud van de accountantsverklaring als bedoeld in het derde lid hiervoor.
Artikel
3
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Financiering Actieprogramma’s Jeugd en Veiligheid 1996-1999.
Artikel
4
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
’s-Gravenhage
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,J.Kohnstamm
De Staatssecretaris, van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen,T.Netelenbos