Wet van 24 mei 1996, houdende regelen omtrent het ter beschikking stellen van organen (Wet op de orgaandonatie)

Wet op de orgaandonatie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, mede in verband met artikel 11 van de Grondwet, wenselijk is met het oog op de rechtszekerheid van de betrokkenen, ter bevordering van het aanbod en de rechtvaardige verdeling van geschikte organen en ter voorkoming van handel in organen bij wet regelen te stellen omtrent het ter beschikking stellen van organen ten behoeve van in het bijzonder de geneeskundige behandeling van anderen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Artikel

1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Onze minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

  • b.

    orgaan: bestanddeel van het menselijk lichaam, met uitzondering van bloed en geslachtscellen en bestanddelen van de menselijke vrucht;

  • c.

    donor: een persoon of stoffelijk overschot, door of ten aanzien van wie op grond van deze wet toestemming is verleend voor het bij hem of daaruit verwijderen van een orgaan;

  • d.

    verwijderen: het verwijderen van een orgaan, anders dan ten behoeve van de donor zelf;

  • e.

    implantatie: het in- of aanbrengen van een orgaan van een donor in of aan het lichaam van een ander met het oog op diens geneeskundige behandeling;

  • f.

    ziekenhuis: een voor de toepassing van de Ziekenfondswet (Stb. 1964, 392) of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Stb. 1967, 655) als ziekenhuis of verpleeginrichting erkende of aangewezen instelling of een afdeling daarvan;

  • g.

    orgaancentrum: een instelling als bedoeld in artikel 24;

  • h.

    orgaanbank: een instelling als bedoeld in artikel 28.

Artikel

2

Toestemming voor het verwijderen van een orgaan, verleend met het oogmerk daarvoor een vergoeding te ontvangen die meer bedraagt dan de kosten, daaronder begrepen gederfde inkomsten, die een rechtstreeks gevolg zijn van het verwijderen van het orgaan, is nietig.

Hoofdstuk

2

Ter beschikking stellen van organen bij leven

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

De toestemming, bedoeld in dit hoofdstuk, wordt vooraf verleend bij een verklaring die ten minste eigenhandig is gedagtekend en ondertekend. Zij kan vóór de verwijdering van het orgaan te allen tijde worden herroepen.

Artikel

7

Aan de donor en degenen van wie ingevolge dit hoofdstuk toestemming voor het verwijderen van een orgaan is vereist, mogen uitsluitend de kosten, bedoeld in artikel 2, worden vergoed.

Artikel

8

Het verwijderen van een orgaan bij leven is slechts toegestaan, indien daarvoor toestemming is verleend ingevolge artikel 3, 4 of 5.

Hoofdstuk

3

Ter beschikking stellen van organen na overlijden

§

1

Toestemming en bezwaar

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Overlijdt een persoon voor het bereiken van de zestienjarige leeftijd en heeft hij ingevolge artikel 9 toestemming gegeven voor het verwijderen van zijn organen, dan vindt geen verwijdering plaats indien daartegen bezwaar wordt gemaakt door een ouder die de ouderlijke macht uitoefent of de voogd. Bij afwezigheid of onbereikbaarheid van beide ouders of van de voogd kan de verwijdering plaatsvinden.

Artikel

13

Tenzij degene die toestemming verleent uitdrukkelijk anders bepaalt, wordt toestemming als bedoeld in deze paragraaf verleend ten behoeve van implantatie, daaronder begrepen op implantatie gericht wetenschappelijk onderzoek, indien het orgaan na de verwijdering voor implantatie ongeschikt blijkt te zijn. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het verlenen van toestemming niet is toegestaan voor bij die maatregel aan te wijzen, uit een oogpunt van geneeskundige behandeling niet van belang zijnde, doeleinden.

§

2

Het intreden van de dood

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Bij verwijdering van een orgaan uit een stoffelijk overschot geschiedt de lijkschouwing als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de lijkbezorging (Stb. 1991, 133) niet door een arts die bij de verwijdering of de implantatie van het orgaan betrokken is.

§

3

Melding en toewijzing van beschikbare organen

Artikel

18

Artikel

19

Indien geen aanwijzing ingevolge artikel 18, tweede lid, kan plaatsvinden, draagt degene die het orgaan verwijdert, ervoor zorg dat een daarvoor naar zijn aard geschikt orgaan wordt aangeboden aan een orgaanbank of een daarmee door Onze minister onder door hem te bepalen voorwaarden gelijkgestelde in het buitenland gevestigde instelling. In voorkomende gevallen wordt daarbij melding gemaakt van andere doeleinden waarvoor tevens toestemming tot verwijdering van het orgaan is verleend, dan implantatie alsmede van de toepassing door het centrum van de tweede volzin van artikel 18, tweede lid.

§

4

Het verwijderen van organen

Artikel

20

Artikel

21

Het verwijderen van een orgaan na overlijden is slechts toegestaan, indien:

  • a.

    met toepassing van artikel 20 is vastgesteld dat daarvoor door of ten aanzien van de overledene toestemming is verleend overeenkomstig deze wet;

  • b.

    voldaan is aan de artikelen 14, 16 en 17;

  • c.

    het voor implantatie ter beschikking gestelde orgaan overeenkomstig artikel 18 is aangemeld bij een orgaancentrum.

Artikel

22

§

5

Het protocol

Artikel

23

HOOFDSTUK

4

ORGAANCENTRUM EN ORGAANBANK

§

1

Orgaancentrum

Artikel

24

Het bemiddelen bij het verkrijgen, bij het typeren en bij het vervoeren van organen van donoren, alsmede het toewijzen van die organen aan een daarvoor geschikte ontvanger mag slechts geschieden door een orgaancentrum, dat daartoe een vergunning van Onze minister behoeft.

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

27

Een vergunning kan worden ingetrokken indien niet meer wordt voldaan aan het bepaalde bij of krachtens deze wet of de aan de vergunning verbonden voorschriften dan wel indien in strijd is gehandeld met een beperking waaronder de vergunning is verleend.

§

2

Orgaanbank

Artikel

28

Het bewaren, het voor implantatie bewerken en het ter beschikking stellen van de in artikel 19 bedoelde organen mag slechts geschieden door een orgaanbank, die daartoe een vergunning van Onze minister behoeft.

Artikel

29

Artikel

30

Artikel

31

Indien een orgaancentrum toepassing heeft gegeven aan de tweede volzin van artikel 18, tweede lid, wordt het desbetreffende orgaan door een orgaanbank ten behoeve van het orgaancentrum beschikbaar gehouden totdat het centrum met toepassing van artikel 18, derde lid, heeft aangewezen wie voor implantatie van dat orgaan in aanmerking komt.

Artikel

31a

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid.

HOOFDSTUK

5

SLOTBEPALINGEN

Artikel

32

Artikel

33

Artikel

34

Onze minister draagt ervoor zorg dat binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan iedere ingezetene als bedoeld in de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens die op het tijdstip van inwerkingtreding reeds de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, een donorformulier wordt toegezonden. De kosten daarvan worden betaald uit het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten, bedoeld in artikel 38 van de Wet financiering volksverzekeringen. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de uitvoering van dit artikel.

Artikel

35

Artikel

36

Deze wet kan worden aangehaald als: Wet op de orgaandonatie.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. Borst-Eilers
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager