Wet van 21 oktober 1996, houdende regels inzake de financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten (Financiële-verhoudingswet)

Financiële-verhoudingswet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regels te stellen inzake de financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK

1

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel

1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Onze Ministers: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Financiën;

  • b.

    uitkeringsjaar: het kalenderjaar waarover het recht op uitkering ontstaat;

  • c.

    Onze Minister wie het aangaat: Onze Minister die een specifieke uitkering heeft verstrekt.

Artikel

2

HOOFDSTUK

2

HET PROVINCIEFONDS EN HET GEMEENTEFONDS

Paragraaf

2.1

Algemeen

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Paragraaf

2.2

De algemene uitkering

Artikel

6

Artikel

7

De verdeling over de provincies en gemeenten van het voor de algemene uitkeringen beschikbare bedrag houdt rekening met de verschillen tussen de provincies onderling en de gemeenten onderling in het vermogen tot het voorzien in eigen inkomsten en met de verschillen in noodzakelijke uitgaven.

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Onze Ministers stellen over ieder uitkeringsjaar de algemene uitkeringen aan de provincies en de gemeenten vast. Zij verdelen daartoe het voor de algemene uitkeringen in het provinciefonds beschikbare bedrag onder de provincies en het voor de algemene uitkeringen in het gemeentefonds beschikbare bedrag onder de gemeenten naar rato van de uitkeringsbases.

Artikel

11

De in artikel 10 bedoelde uitkeringsbasis voor een provincie of gemeente is de som van de produkten die worden verkregen door voor iedere verdeelmaatstaf het aantal eenheden van die maatstaf te vermenigvuldigen met het bij de maatstaf behorende bedrag per eenheid.

Paragraaf

2.3

De aanvullende uitkering

Artikel

12

Paragraaf

2.4

De overige uitkeringen

Artikel

13

Artikel

14

De uitkeringen, bedoeld in artikel 5, derde lid, worden vastgesteld door Onze Ministers wie het aangaat.

Paragraaf

2.5

De betalingen

Artikel

15

HOOFDSTUK

3

SPECIFIEKE UITKERINGEN

Artikel

15a

Artikel

16

Artikel

16a

Artikel

17

Artikel

17a

Artikel

17b

Artikel

18

Artikel

19

Artikel

20

Uiterlijk op de derde woensdag van mei publiceren Onze Ministers een onderhoudsrapport over de specifieke uitkeringen over het voorafgaande jaar.

Artikel

21

De artikelen 16 en 18 tot en met 20 zijn van overeenkomstige toepassing op uitkeringen uit ’s Rijks kas aan derden, ter bekostiging van activiteiten van die derden, waarbij de verstrekking afhankelijk is van de verstrekking van een uitkering door provincies of gemeenten aan die derden.

HOOFDSTUK

4

OVERIGE BEPALINGEN, OVERGANGSBEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN

Paragraaf

4.1

Overige bepalingen

Artikel

22

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent:

  • a.

    de toepassing van de in deze wet gehanteerde begrippen;

  • b.

    de procedure tot vaststelling en verstrekking van uitkeringen als bedoeld in deze wet;

  • c.

    de betalingen, bedoeld in artikel 15 en de opschorting daarvan, bedoeld in artikel 17b, derde, vierde en vijfde lid;

  • d.

    het verzamelen en vaststellen van gegevens ten behoeve van uitkeringen;

  • e.

    het doen van mededelingen en het verschaffen van inlichtingen in verband met de vaststelling en verstrekking van uitkeringen.

Artikel

23

Op een uitkering als bedoeld in deze wet kan geen beslag onder de Staat worden gelegd.

Paragraaf

4.2

Overgangsbepalingen

Artikel

24

Artikel

24a

Wijzigt deze wet.

Paragraaf

4.3

Slotbepalingen

Artikel

25

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel

26

Deze wet wordt aangehaald als: Financiële-verhoudingswet.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, A. G. M. van de Vondervoort
De Minister van Binnenlandse Zaken, H. F. Dijkstal
De Staatssecretaris van Financiën, W. A. F. G. Vermeend
De Minister van Financiën, G. Zalm
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager