Artikel
1
1
Het bevoegd gezag kan op verzoek van de ambtenaar en indien het belang van de dienst zich daartegen niet verzet een werktijdregeling vaststellen, als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van het Algemeen Rijksambte-narenreglement onderscheidenlijk
artikel 34, eerste lid, van het Ambte-narenreglement Staten-Generaal, waarbij het aantal te werken uren gelijk is aan het aantal kalenderdagen per jaar verminderd met het aantal zaterdagen en zondagen en niet op zaterdag of zondag vallende feest-dagen, genoemd in het zevende lid, onder a, vermenigvuldigd met 8.
2
Bij toepassing van het eerste lid heeft de ambtenaar aanspraak op een compensatie in vrije dagen. Deze compensatie wordt berekend door de ingeroosterde werktijd te verminderen met de arbeidsduur, bedoeld in artikel 21, derde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement onderscheidenlijk artikel 34, derde lid, van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal. De compensatie kan worden opgenomen binnen een tijdvak van één jaar of over een periode van ten hoogste zeven jaren worden opgespaard, waarna de gespaarde dagen aaneengesloten worden opgenomen.