Bepaling saneringstijdstip voor gevallen van ernstige verontreiniging waarvoor sanering urgent is

Aan:

de colleges van burgemeester en wethouders

de besturen van de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden

de colleges van gedeputeerde staten

de dagelijkse besturen van de waterkwaliteit beherende waterschappen (door tussenkomst van de Unie van Waterschappen)

Inleiding

De saneringsregeling Wet bodembescherming (Wbb) maakt met betrekking tot de milieuhygiënische beoordeling van bodemverontreiniging onderscheid tussen de volgende vragen:

  • 1

    is er sprake van een geval van ernstige verontreiniging?

  • 2

    is sprake van urgentie om het geval te saneren?

  • 3

    op welk tijdstip dient met de sanering te worden begonnen?

Het bevoegd gezag (College van Gedeputeerde Staten; College van Burgemeester en Wethouders van de vier grote gemeenten) stelt in een beschikking vast of er sprake is van ernstige verontreiniging (artikel 29, lid 1) en, indien dit het geval is, of er sprake is van urgentie om het geval te saneren (artikel 37, lid 2). Vaststelling vindt plaats naar aanleiding van een nader onderzoek of een melding als bedoeld in artikel 28, lid 1.

Indien sprake is van saneringsurgentie bepaalt het bevoegd gezag de termijn waarop met de sanering dient te worden begonnen (artikel 37, lid 2).

In de ’Circulaire interventiewaarden bodemsanering’ d.d. 9 mei 1994 is aangegeven wanneer sprake is van ernstige verontreiniging. De inhoud van deze circulaire is opgenomen als bijlage van de ’Circulaire tweede fase inwerkingtreding saneringsregeling Wet bodembescherming’ d.d. 22 december 1994 (Circulaire Wbb). In de Circulaire Wbb is bovendien aangegeven wanneer sprake is van saneringsurgentie.

Met betrekking tot het bepalen van het saneringstijdstip is in de Circulaire Wbb aangegeven dat een systeem voor de tijdstipbepaling ontwikkeld zal worden.

Met deze circulaire wil ik u berichten over de ontwikkelde systematiek voor de bepaling van het tijdstip waarop met de sanering begonnen dient te worden. De systematiek is van toepassing op landbodems die ernstig verontreinigd zijn. De systematiek is niet van toepassing op ernstig verontreinigde waterbodems.

Status van de systematiek voor de bepaling van het saneringstijdstip

De in deze circulaire beschreven systematiek voor de bepaling van het saneringstijdstip is totstandgekomen op initiatief van het IPO in samenwerking met en met instemming van andere overheden (de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, VNG; het Directoraat-Generaal Milieubeheer, DGM) en maatschappelijke organisaties (de Stichtingen Bodemsanering bedrijfsterreinen, BSB; het Buro Milieu en Ruimtelijke Ordening van de Raad van Nederlandse Werkgeversverbonden VNO en NCW, BMRO; de Nederlandse Orde van Raadgevend Ingenieurs, ONRI).

De systematiek heeft betrekking op alle, al dan niet omvangrijke, gevallen van ernstige verontreiniging waarvan de sanering urgent is met uitzondering van:

  • gevallen van ernstige waterbodemverontreiniging;

  • gevallen waarvoor afspraken zijn gemaakt in het kader van het Besluit tankstations milieubeheer;

  • oude stortplaatsen waarvoor als uitwerking van de actiepunten A46 en A60 uit het NMP een plan van aanpak wordt vastgesteld.

Dit betekent dat de systematiek zowel betrekking heeft op overheidssaneringen als op saneringen door derden. Dit betekent ook dat de systematiek van toepassing is op gevallen die deel uitmaken van de BSB-operatie. De in deze circulaire beschreven systematiek vervangt hiermee de methode die door de Commissie BSB is ontworpen ten behoeve van de definitieve indeling van BSB-bedrijven in urgentieklassen (PR-4).

Voor de goede orde merk ik op dat de bepaling van ernst van de verontreiniging, urgentie en tijdstip van de sanering geen rol speelt bij de uitvoering van de zorgplicht in het kader van artikel 13. Besluitvorming over ernst, urgentie en tijdstip zijn bedoeld voor de ordening van de aanpak van gevallen van bodemverontreiniging die dateren van vóór 1987. In dat jaar werd immers de zorgplicht van kracht, waardoor voor latere gevallen van bodemverontreiniging geldt dat ze zo spoedig mogelijk moeten worden gesaneerd. Overigens biedt daarbij artikel 27 het bevoegd gezag de mogelijkheid tot nadere invulling van de te nemen maatregelen.

De systematiek is bedoeld om door het bevoegd gezag gehanteerd te worden voor de bepaling van het saneringstijdstip voor saneringsurgente gevallen van ernstige verontreiniging. Landelijke toepassing van de systematiek leidt ertoe dat voor gevallen van bodemverontreiniging welke met betrekking tot milieuhygiënische en maatschappelijke factoren vergelijkbaar zijn ook een vergelijkbaar saneringstijdstip wordt vastgesteld.

Het is echter niet uit te sluiten dat het bevoegd gezag in specifieke gevallen op basis van lokale factoren of omstandigheden tot de conclusie komt dat de in deze circulaire beschreven systematiek niet zonder meer toepasbaar is. Het kan zijn dat aanvullende informatie of inzichten beschikbaar of benodigd zijn voor het bepalen van een saneringstijdstip.

Met uitzondering van toepassing van de onderhavige systematiek voor BSB-gevallen is in het DUIV-overleg afgesproken dat een bevoegd gezag, welke thans een eigen systematiek voor tijdstipbepaling hanteert, met een overgangstermijn haar eigen systematiek zal afstemmen op de onderhavige systematiek.

Hoofdlijnen van de systematiek voor de bepaling van het saneringstijdstip

De bepaling van het tijdstip waarop met de sanering begonnen dient te worden vindt plaats in twee stappen:

  • 1

    op basis van milieuhygiënische criteria worden gevallen van ernstige verontreiniging in drie categorieën ingedeeld;

  • 2

    het definitieve tijdstip (jaar) wordt binnen de grenzen van een categorie op basis van maatschappelijke criteria bepaald.

ad 1.

De categorieën zijn:

  • I

    start sanering < 4 jaar na afgeven beschikking ernst en urgentie of bepaling PR-4 door BSB stichtingen;

  • II

    start sanering > 4 jaar en < 10 jaar na afgeven beschikking;

  • III

    start sanering >10 jaar na afgeven beschikking, maar voor 2015.

Het jaartal 2015 waarop alle gevallen van ernstige verontreiniging waarvan sanering urgent is, onderzocht en gesaneerd of beveiligd moeten zijn, is gekoppeld aan het Kabinetsstandpunt over de BSB-operatie.

De milieuhygiënische criteria op basis waarvan een geval wordt ingedeeld hebben betrekking op drie groepen van actuele risico’s, namelijk humane, ecologische en verspreidingsrisico’s. Hiermee wordt aangesloten bij de urgentiesystematiek. In de tijdstipbepalingssystematiek worden alleen die groepen van risico’s meegewogen waarvoor geldt dat zij de criteria voor saneringsurgentie overschrijden.

In de appendix bij deze circulaire zijn de milieuhygiënische criteria uitgebreid beschreven.

Met betrekking tot de actuele verspreidingsrisico’s wordt in de tijdstipbepalingssystematiek aanvullend op de reeds in de urgentiesystematiek meegenomen risico’s rekening gehouden met risico’s voor kwetsbare objecten.

ad 2.

Binnen de categorieën is sprake van een bandbreedte. Binnen deze bandbreedte dient op basis van maatschappelijke criteria een definitief tijdstip bepaald te worden. Onder maatschappelijke criteria worden alle overwegingen verstaan die van invloed kunnen zijn op het tijdstip van aanvang van de sanering. De maatschappelijke criteria betreffen financiële/bedrijfseconomische overwegingen, bedrijfs- of gebiedsontwikkelingen en aanvullende milieuhygiënische criteria. In de appendix zijn de belangrijkste maatschappelijke criteria beschreven. Het karakter van deze beschrijving is kwalitatief en niet uitputtend. Hiermee ontstaat enige ruimte voor het bevoegd gezag en saneerders in eigen beheer om te anticiperen op lokale ontwikkelingen en rekening te houden met regionale verschillen.

Het is van belang binnen een provincie of grote gemeente een eenduidige beoordeling en duidelijkheid en inspraakmogelijkheden richting derden te garanderen. Hiertoe is het van belang dat het bevoegd gezag in een provinciaal of gemeentelijk plan opneemt:

  • welke objecten binnen haar gebied als kwetsbaar beschouwd worden;

  • een precieze beschrijving van de door haar gehanteerde maatschappelijke criteria en van de wijze waarop zij deze in de tijdstipbepaling weegt.

Als uitgangspunt bij het bepalen van het saneringstijdstip geldt dat sanering van een urgente sanering binnen een termijn van 4 jaar dient te worden gestart (categorie I) tenzij op basis van de in deze circulaire beschreven systematiek aangetoond wordt dat sanering op een later tijdstip gerechtvaardigd is.

Randvoorwaarden

Bij het bepalen van het saneringstijdstip gelden de volgende randvoorwaarden:

  • optredende verspreiding als gevolg van uitstel van de sanering mag er niet toe leiden dat de verontreiniging niet of nauwelijks meer verwijderd kan worden of door IBC maatregelen geïsoleerd kan worden;

  • uitstel van de sanering mag er niet toe leiden dat in plaats van volledige verwijdering van de verontreiniging vanwege een toename van de kosten (bijvoorbeeld ten gevolge van optredende verspreiding) een IBC oplossing wordt gekozen. Dit wordt ter beoordeling aan het bevoegd gezag overgelaten;

  • indien het gebruik van de verontreinigde lokatie of de verontreinigingssituatie verandert dient een herbeoordeling plaats te vinden om na te gaan of vervroeging van het saneringstijdstip nodig is. Uitstel van een eenmaal vastgesteld saneringstijdstip is niet aan de orde;

  • bij de berekening van de actuele risico’s kan gebruik worden gemaakt van modelberekeningen. Aanvullend daarop of daarnaast kunnen veldmetingen worden overlegd. Het bevoegd gezag beoordeelt welke van beschikbare gegevens zij betrekt bij het bepalen van het saneringstijdstip;

  • tijdelijke beveiligingsmaatregelen hebben geen invloed op het vaststellen van de tijdstipcategorie waarbinnen sanering moet worden begonnen.

Procedure BSB-gevallen

Voor het bepalen van het saneringstijdstip door BSB-stichtingen geldt een speciale procedure:

  • 1

    het bedrijf dat aan de BSB-operatie deelneemt overlegt de benodigde kerngegevens aan de BSB-stichting. In de appendix bij deze circulaire is dit nader uitgewerkt.

  • 2

    de BSB-stichting bepaalt in welke categorie het bedrijf valt (PR-4). Omdat het niet de taak van de BSB-stichting is het definitieve tijdstip binnen een categorie te bepalen, geeft de BSB-stichting aan dat de sanering vooralsnog gestart moet zijn in het eerste jaar van de betreffende categorie. Het bedrijf kan vervolgens bij het bevoegd gezag een beschikking aanvragen om een definitief tijdstip binnen de categorie te verkrijgen. Het bedrijf kan direct met het bevoegd gezag in contact treden of de door de BSB-stichting aangegeven termijn afwachten. Aangezien in het laatste geval het bevoegd gezag pas een definitief tijdstip in het eerste jaar van de betreffende categorie gevraagd wordt, is het denkbaar dat het bevoegd gezag aangeeft dat sanering in hetzelfde jaar begonnen dient te worden.

Rechtsgevolgen tijdstipbepaling

Met de sanering dient uiterlijk te worden begonnen op het in de beschikking aangegeven tijdstip. Indien niet op dat tijdstip met de sanering is of wordt begonnen, kan het bevoegde gezag een saneringsbevel geven.

Indien de melder van het voornemen tot saneren aangeeft binnen vier jaar na het nemen van de beschikking te zullen saneren, kan het bevoegde gezag volstaan met het pro forma nemen van de beschikking dat binnen vier jaar met de sanering moet worden begonnen (categorie I).

Indien een urgentiebeschikking is genomen kan deze worden herzien naar aanleiding van nieuwe feitelijke informatie over de verontreinigingssituatie (bijvoorbeeld in het verslag over de uitvoering van tijdelijke beveiligingsmaatregelen), wijzigingen van het gebruik of wijziging van omstandigheden (artikel 37, vijfde lid, Wbb). Indien de urgentiebeschikking wordt herzien, wordt – indien sprake is van urgentie – tevens (opnieuw) het tijdstip bepaald waarop met de sanering dient te worden begonnen. Zo nodig kan op grond van de herziene beschikking een saneringsbevel worden opgelegd.

Overgangsbepaling

Voor in behandeling zijnde gevallen waarvoor nog geen beschikking genomen is dient het saneringstijdstip conform deze circulaire bepaald te worden.

Voor saneringen die het bevoegd gezag dient uit te voeren met financiële middelen die op grond van de saneringsregelgeving beschikbaar worden gesteld, wordt de herbeoordeling gefaseerd uitgevoerd: herbeoordelen zodra een vervolgstap wordt gezet.

Voor saneringen in eigen beheer door derden: herbeoordelen als de saneerder in eigen beheer daarom vraagt.

Voor BSB-gevallen geldt dat bedrijven waarvoor reeds een PR-4 score bepaald is, alleen op verzoek zullen worden herbeoordeeld. De BSB-stichtingen stellen hiervoor een overgangstermijn vast.

Hoogachtend,
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,Margaretha deBoer