Artikel
1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
-
a.
Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;
-
b.
mededingingsautoriteit: de Nederlandse mededingingsautoriteit, genoemd in artikel 2, eerste lid;
-
c.
directeur-generaal: de directeur-generaal van de mededingingsautoriteit;
-
d.
Verdrag: het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;
-
e.
overeenkomst: een overeenkomst in de zin van artikel 85, eerste lid, van het Verdrag;
-
f.
onderneming: een onderneming in de zin van artikel 85, eerste lid, van het Verdrag;
-
g.
ondernemersvereniging: een ondernemersvereniging in de zin van artikel 85, eerste lid, van het Verdrag;
-
h.
onderling afgestemde feitelijke gedragingen: onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de zin van artikel 85, eerste lid, van het Verdrag;
-
i.
economische machtspositie: positie van een of meer ondernemingen die hen in staat stelt de instandhouding van een daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan te verhinderen door hun de mogelijkheid te geven zich in belangrijke mate onafhankelijk van hun concurrenten, hun leveranciers, hun afnemers of de eindgebruikers te gedragen;
-
j.
overtreding: een handeling die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens deze wet;
-
k.
onderzoek: handelingen die worden verricht met het oog op de vaststelling dat al dan niet een overtreding is begaan;
-
l.
boete: de bestuurlijke sanctie bestaande in de verplichting aan de staat een bepaalde geldsom te betalen.