Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties 1997

Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties op schepen

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Gelet op artikel 15, derde lid, van het Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten;

Besluit:

Artikel

1

Een koelinstallatie op een schip is onvoldoende lekdicht, indien bij onderhouds- of installatiewerkzaamheden materialen of onderdelen worden toegepast die niet voldoen aan paragraaf 2 van de bij deze regeling behorende bijlage.

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

De artikelen 2 en 3 zijn niet van toepassing op een koelinstallatie op een schip die vóór 17 maart 1993 is geïnstalleerd of voor gebruik ter beschikking is gesteld en die tijdelijk, voor een periode van ten hoogste zes maanden, op een andere plaats wordt geïnstalleerd, waarna de koelinstallatie op een schip op dezelfde of op een andere plaats binnen de inrichting wordt teruggeplaatst zonder dat aan de installatie wijzigingen zijn aangebracht, mits deze tijdelijke verplaatsing vooraf in het logboek, behorend bij de koelinstallatie op een schip, is aangetekend.

Artikel

5

Deze regeling is niet van toepassing op een koelinstallatie op een schip die tijdelijk in bedrijf wordt gesteld met als enig oogmerk de installatie te beproeven op het correct functioneren ervan, waarna de installatie wordt uitgevoerd naar een ander land.

Artikel

6

De beheerder van een koelinstallatie op een schip, de persoon die beschikt over een erkenningsbewijs als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van het Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten of de persoon, belast met het beheer van een koelinstallatie op een schip, die in dienst is van een onderneming die over een zodanig erkenningsbewijs beschikt, neemt paragraaf 6 van de bij deze regeling behorende bijlage in acht. Onder beheerder wordt in deze regeling verstaan de eigenaar of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het verrichten van handelingen met betrekking tot een koelinstallatie op een schip.

Artikel

7

Vervallen

Artikel

8

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst

Artikel

9

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling lekdichtheidsvoorschriften koelinstallaties op schepen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s–Gravenhage
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,M. deBoer

Bijlage

Paragraaf

1

Begrippen

In deze bijlage wordt verstaan onder: kijkglas: in een houder gevat glas dat in een leiding of op een vat is aangebracht teneinde de aanwezigheid van een stof in die leiding of dat vat te kunnen waarnemen;

druk:

kracht per oppervlakte, uitgedrukt in bar, gebruikt in de betekenis van ’overdruk’, dat wil zeggen het verschil tussen de absolute druk en de atmosferische druk, tenzij nadrukkelijk is aangegeven dat absolute druk is bedoeld;

koudedrager:

vloeistof die in een circuit circuleert en daarin wordt afgekoeld teneinde elders in het circuit warmte te kunnen opnemen;

warmtedrager:

vloeistof die in een circuit circuleert en daarin wordt opgewarmd teneinde de opgenomen warmte elders in het circuit af te kunnen geven;

pressostaat:

drukschakelaar die in werking treedt indien de druk afwijkt van een voorafgaand ingestelde waarde en die het drukverhogend of drukverlagend onderdeel uitschakelt als die waarde wordt bereikt;

compressor:

gas- of damppomp waardoor drukverhoging wordt verkregen;

verdringingscompressor:

compressor waarmee drukverhoging van gas of damp wordt verkregen door verkleining van de compressieruimte;

verdringingspomp:

vloeistofpomp waarmee drukverhoging wordt verkregen door verkleining van de compressieruimte;

centrifugaalcompressor:

compressor waarmee door snelheidsverandering drukverhoging wordt verkregen zonder volumeverandering van de compressieruimte;

open compressor:

compressor waarbij de aandrijfas buiten het compressorhuis steekt en daar wordt aangedreven;

hermetische compressor:

samenstel van compressor en elektromotor, ondergebracht in een hermetisch gesloten omhulsel;

semi-hermetische compressor:

samenstel van compressor en elektromotor, ondergebracht in een omhulsel dat uit meerdere delen bestaat, en dat door middel van schroefverbindingen is samengesteld;

maximaal toelaatbare werkdruk:

druk in de koelinstallatie of een onderdeel daarvan die niet mag worden overschreden, noch bij een in werking zijnde installatie, noch bij een stilstaande installatie, welke druk voor het hogedrukgedeelte van de installatie kan verschillen van die voor het lagedrukgedeelte;

hogedrukgedeelte:

elk deel van een koudemiddelcircuit waarin condensordruk of tussendruk kan optreden of waarin damp kan worden ingeperst;

lagedrukgedeelte:

elk deel van een koudemiddelcircuit dat niet tot het hogedrukgedeelte behoort;

ontlastorgaan:

ontlastklep, veiligheidsklep, smeltveiligheid of breekplaat die dient tot beveiliging van een koelinstallatie tegen een te hoog oplopende druk;

ontlastklep:

ontlastorgaan met een al dan niet vaste instelling waarvan een met een veer belaste klep zich bij een te hoog oplopende druk opent, en waarbij de afgeblazen stof binnen het systeem wordt gehouden waarop het ontlastorgaan is bevestigd;

veiligheidsklep:

een ontlastorgaan met een al dan niet vaste instelling, waarvan een met een veer belaste klep zich bij een te hoog oplopende druk opent, en waarbij de afgeblazen stof buiten het systeem wordt afgeblazen waarop het ontlastorgaan bevestigd is;

smeltveiligheid:

ontlastorgaan waarin, als gevolg van een te hoog oplopende temperatuur, door smeltend materiaal een opening ontstaat teneinde een stof af te blazen;

breekplaat:

ontlastorgaan in de vorm van een in een houder geplaatste dunne schijf die openbreekt wanneer een van te voren bepaalde druk wordt overschreden;

drukvat:

ieder onderdeel van een koelinstallatie dat een koudemiddel bevat met uitzondering van: een compressor, een pomp, een deel van een hermetisch gesloten absorptiesysteem, een warmtewisselaar (inclusief een verdamper en een condensor) waarvan de functionele samenstellende delen een inhoud hebben die kleiner is dan 15 dm³, een serpentijn, een leidingbundel, een leiding met bijbehorende kleppen, een appendage, een koppeling, meet-, regel- of beveiligingsapparatuur, een verdeel- of verzamelstuk of een onderdeel met een inwendige diameter die kleiner is dan 152 mm en een inwendig netto volume bevat dat kleiner is dan 0,1 m³;

vloeistofvat:

vat waarin vloeibaar koudemiddel kan worden verzameld en dat deel uitmaakt van een koelinstallatie doordat het daaraan met leidingen verbonden is, alsmede een afscheider met een permanent koudemiddelniveau, met uitzondering van een condensor, een droger of een droogfles;

standpijp:

leiding die parallel aan een vloeistofvat is aangesloten zodat door rijp- of condensvorming aan de buitenkant van de leiding het vloeistofniveau in het vat kan worden waargenomen;

spindel:

as van een afsluiter, waaraan aan een zijde de klep is aangebracht en aan de andere zijde een handwiel;

flensverbinding:

leidingverbinding waarbij de uiteinden van de leidingen met elkaar zijn verbonden door middel van een schijfvormige rand of velg die voorzien is van bouten en een pakking;

knelkoppeling:

losdraaibare leidingverbinding waarbij de afdichting wordt verkregen door het deformeren van een over de leiding geschoven knelring;

schroefverbinding:

leidingverbinding waarbij het aandrukken van het afdichtingsmateriaal in de verbinding tot stand gebracht wordt door middel van het aandraaien van een schroefdraad;

flareverbinding:

klemverbinding waarbij het trompetvormig uiteinde van een leiding de afdichting vormt tussen de konische vlakken van de leidingverbinding;

condensor:

warmtewisselaar waarin een samengeperst gas door afkoeling condenseert tot vloeistof;

schräderventiel:

ventiel waarbij de klepsteel naar buiten is uitgevoerd, waarvan de klep met behulp van een veer wordt gesloten en waarbij door middel van een speciale aansluitwartel met een centrale drukstift de klep geopend kan worden teneinde een toegang tot het systeem mogelijk te maken;

machinekamer:

ruimte die speciaal bestemd is om er een koelinstallatie in te plaatsen;

slagvolume:

geometrische verliesvrije volumestroom aan de zuigzijde van een compressor, die bij het maximum toerental dat in de betreffende koelinstallatie kan optreden, en die wordt uitgedrukt in m³ per uur;

geborgde afsluiter:

afsluiter die niet te bedienen is zonder verwijdering van de borging, of afsluiter die is voorzien van een blindkap over de spindel die zonder gebruikmaking van gereedschap niet te verwijderen is;

wisselafsluiter:

afsluitmechanisme dat is aangesloten op twee ontlastorganen en zodanig is geconstrueerd dat beide organen niet gelijktijdig kunnen worden afgesloten.

inblokafsluiters:

gepaarde afsluiters die automatisch of met de hand bediend kunnen worden, waarmee delen van een koelinstallatie kunnen worden afgesloten;

snelkoppeling:

leidingkoppeling bestemd voor eenmalig gebruik, met het doel al dan niet met koudemiddel voorgevulde installatiedelen met elkaar te verbinden;

beheerder:

een persoon als bedoeld in artikel 6 van de Regeling lekdichtheid koelinstallaties.

Paragraaf

2

Materialen en onderdelen

Paragraaf

2.1

Materialen

Paragraaf

2.2

Onderdelen

Paragraaf

2.2.1

Compressoren

Paragraaf

2.2.2

Drukvaten

Paragraaf

2.2.3

Vloeistofvaten

Paragraaf

2.2.4

Leidingen

Voor koperen leidingen, geleverd als rechte leiding, gelden de volgende waarden:

Uitwendige diameter (mm)

Minimale wanddikte (mm)

Maximale druk (bar)

< 12 mm

1,0

91

12 mm

1,0

91

15 mm

1,0

71

18 mm

1,0

59

22 mm

1,1

53

28 mm

1,2

45

35 mm

1,3

39

42 mm

1,4

34

54 mm

1,5

29

67 mm

1,9

29

80 mm

2,1

27

93 mm

2,3

25

Voor koperen leidingen, geleverd in rollen, gelden de volgende waarden:

Uitwendige diameter (inch)

Minimale wanddikte (mm)

Maximale druk (bar)

Capillair

-

-

1/4’’

0,76

136

5/16’’

0,80

112

3/8’’

0,80

92

1/2’’

80

67

5/8’’

0,90

60

3/4’’

0,90

50

7/8’’

1,06

50

Paragraaf

2.2.5

Vloeistofniveaumeters

Paragraaf

2.2.6

Afsluiters

Paragraaf

2.2.7

Drukmeters

Paragraaf

2.2.8

Verbindingen

Paragraaf

3

Ontwerp

Paragraaf

4

Installatie

Paragraaf

4.1

Koelinstallaties in de open lucht

Paragraaf 4.2. Leidingen

Paragraaf

4.3

Afsluiters

Paragraaf

4.4

Beveiliging van koelinstallaties

Paragraaf

4.4.1

Algemeen

Paragraaf

4.4.2

Ontlastorganen

Paragraaf

4.4.3

Veiligheidskleppen

Paragraaf

4.4.4

Breekplaten

Paragraaf

4.4.5

Smeltveiligheden

Paragraaf

4.4.6

Plaatsing van ontlastorganen

Paragraaf

4.4.7

De capaciteit van ontlastorganen

Paragraaf

4.4.8

Afblaasleidingen en ontlastorganen

Paragraaf

4.4.9

Overige veiligheidsapparatuur

Paragraaf

4.4.10

Voorzieningen voor het verzamelen, vullen en aftappen van koudemiddelen

Paragraaf

4.4.11

Elektrische installatie

Paragraaf

5

Machinekamers

5.1

Indien een koelinstallatie een totale hoeveelheid koudemiddelvulling bevat die groter is dan of gelijk is aan driehonderd kilogram, dienen de daarvoor in aanmerking komende onderdelen van de koelinstallatie, waaronder in ieder geval de compressoren, in een machinekamer te zijn geplaatst die voldoet aan de in deze paragraaf genoemde voorschriften.

5.2

In afwijking van voorschrift 5.1 is het toegestaan de daarvoor in aanmerking komende onderdelen van de koelinstallatie, met inbegrip van de compressoren, buiten een machinekamer op te stellen, indien deze onderdelen zijn voorzien van een zodanige omkasting dat hieraan dezelfde eisen kunnen worden gesteld als de in deze paragraaf genoemde voorschriften voor machinekamers.

5.3

Een machinekamer voor een of meerdere koelinstallaties waarvan de totale hoeveelheid koudemiddelvulling per koelinstallatie groter is dan of gelijk is aan duizend kilogram, dient te zijn voorzien van permanent functionerende detectie-apparatuur.

5.4

De in voorschrift 5.3 bedoelde detectie-apparatuur dient voorzien te zijn van een laag en een hoog detectieniveau. Het lage detectieniveau dient ten minste een concentratie van honderd p.p.m. te kunnen waarnemen en het hoge detectieniveau dient de MAC-waarde van het toegepaste koudemiddel, overeenkomstig tabel 3, te kunnen meten.

Koudemiddel

MAC-waarde

CFK 11

1000 p.p.m.

CFK 12

1000 p.p.m.

CFK 13

1000 p.p.m.

CFK 13B1

1000 p.p.m.

CFK 113

1000 p.p.m.

CFK 114

1000 p.p.m.

CFK 115

1000 p.p.m.

HCFK 22

1000 p.p.m.

HCFK 123

30 p.p.m.

HCFK 124

500 p.p.m.

HFK 125

1000 p.p.m

HFK 134a

1000 p.p.m.

5.5

Indien de MAC-waarde van het toegepaste koudemiddel lager is dan honderd p.p.m. dient, in afwijking van voorschrift 5.4, de detectie-apparatuur ten minste de MAC-waarde te kunnen meten.

5.6

In een machinekamer dienen ten minste vijf detectiepunten te zijn aangebracht.

5.7

Er dient ten minste een detectiepunt te zijn aangebracht dicht bij het vloeroppervlak.

5.8

Er dient ten minste een detectiepunt te zijn aangebracht in het afvoerkanaal voor de ventilatie.

5.9

Een controlelamp of een geluidsbron die bij detectie van koudemiddel een licht- of geluidssignaal afgeeft, dient te zijn aangebracht op een duidelijk waarneembare plaats buiten de machinekamer.

5.10

Bij een machinekamer met een of meer koelinstallaties waarvan de totale hoeveelheid koudemiddelvulling per installatie groter is dan of gelijk is aan duizend kilogram, dient buiten de machinekamer een centraal bedienings- en controlepaneel te zijn geïnstalleerd, waarmee de detectie-apparatuur kan worden gecontroleerd en waarmee noodstopschakelaars en het noodventilatiesysteem kunnen worden bediend. De noodstopschakelaars dienen zodanig te zijn uitgevoerd dat bij bediening hiervan geen schade aan de installatie kan ontstaan.

Paragraaf

6

Beheer, controle, onderhoud en toezicht

Paragraaf

6.1

Algemeen

Paragraaf

6.2

Installatiegebonden logboek

Paragraaf

6.3

De controle van detectie-apparatuur

Paragraaf

6.4

Lekdetectie en koudemiddellekkage

Paragraaf

6.5

Kenplaten, instructies en documentatie

Paragraaf

6.6

Bedieningsvoorschriften

Paragraaf

7

Installatiecontrole

Paragraaf

7.1

Algemeen

Paragraaf

7.2

Drukbeveiliging

Paragraaf

7.3

Lekdichtheid

Paragraaf

7.4

Drukbeproeving van een koelinstallatie of onderdelen hiervan

Paragraaf

7.5

Vacumeren en vullen van een koelinstallatie