Regeling van 10 juli 1997, houdende regels voor subsidieverstrekking ter stimulering van vernieuwende investeringen in de landbouw-, de visserij- en de bosbouwsector
Investeringsregeling markt en concurrentiekracht
De Minister van Lanbouw, Natuurbeheer en Visserij,
Gelet op verordening (EEG) nr. 866/90 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 maart 1990 inzake de verbetering van de verwerking en afzet van landbouwproducten (PbEG L 91), zoals vervangen door verordening (EG) nr. 951/97 van de Raad van de Europese Unie van 20 mei 1997 (PbEG L 142);
Gelet op verordening (EEG) nr. 867/90 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 maart 1990 betreffende de verbetering van de voorwaarden inzake verwerking en afzet van bosbouwproducten (PbEG L 91);
Gelet op verordening (EEG) nr. 2328/91 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1991 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur (PbEG L 218), zoals vervangen door verordening (EG) nr. 950/97 van de Raad van de Europese Unie van 20 mei 1997 (PbEG L 142);
Gelet op verordening (EG) nr. 3699/93 van de Raad van de Europese Unie van 21 december 1993 tot vaststelling van de criteria en voorwaarden voor de structurele bijstand van de Gemeenschap in de sector visserij/aquacultuur en verwerking/afzet van de producten daarvan (PbEG L 346);
Gezien de goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen bij beschikkingen nrs. C(97)134 en C(97)1242 van 11 februari 1997 respectievelijk 29 mei 1997;
Besluit:
§
1
Begripsbepalingen
Artikel
1.1
a.
minister:
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen
teelt van griendhout en elke andere vorm van bodemcultuur hier te lande met uitzondering van bosbouw;
c.
landbouwbedrijf:
geheel van productie-eenheden in Nederland bestaande uit een of meer gebouwen of gedeelten daarvan en daarbij behorende landbouwgrond, uitsluitend of onder meer dienende tot de uitoefening van de landbouw;
d.
landbouwproducten:
producten die voorkomen in bijlage II van het EG-Verdrag, met uitzondering van de producten, bedoeld in Verordening (EG) nr. 3699/93;
e.
investeringsproject:
samenhangend geheel van investeringen in productiemiddelen die in een productieproces meer jaren meegaan en waarop doorgaans wordt afgeschreven;
f.
rechtspersoon:
rechtspersoon, anders dan een publiekrechtelijke rechtspersoon;
g.
probleemgebied:
gebiedsdeel in Nederland dat is vermeld op de communautaire lijst van agrarische probleemgebieden, bedoeld in artikel 2 van Richtlijn nr. 75/268/EEG van de Raad van 28 april 1975 betreffende de landbouw in bergstreken en sommige probleemgebieden (PbEG L 128);
h.
beheersovereenkomst:
overeenkomst als bedoeld in artikel 18, eerste lid, of artikel 56, eerste lid, van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling, artikel 3, eerste lid, of artikel 70, eerste lid, van de Regeling beheersovereenkomsten 1993, artikel 6 van de Beschikking bijdragen probleemgebieden of artikel 2 van de Beschikking beheersovereenkomsten 1983;
i.
bruto standaardsaldi:
maatstaf voor de bepaling van de productieomvang van een landbouwbedrijf, vastgesteld bij de op het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening van kracht zijnde Regeling landbouwtelling;
j.
Nederlandse grootte-eenheid:
aantal bruto standaardsaldi vastgesteld bij de op het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening van kracht zijnde Regeling landbouwtelling; voor broederijen geldt dat 100.000 voorbroedeiplaatsen overeenkomt met 39 Nederlandse grootte-eenheden;
k.
volle arbeidskracht :
arbeidskracht aan wie een arbeidsbelasting ten behoeve van het landbouwbedrijf van 40 Nederlandse grootte-eenheden kan worden toegerekend;
l.
referentiehoeveelheid:
referentiehoeveelheid als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Beschikking superheffing 1993;
m.
grootvee-eenheid:
verhoudingsgetal, berekend voor de beoordeling van de veedichtheid, overeenkomstig bijlage I van verordening (EEG) nr. 2328/91 van de Raad van 15 juli 1991 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur (PbEG L 218);
n.
varkenseenheid:
verhoudingsgetal, berekend om een vergelijking tussen verschillende categorieën varkens mogelijk te maken, waarbij een fokzeugplaats overeenkomt met 2,7 varkenseenheden, een mestvarkenplaats overeenkomt met 1,0 varkenseenheid en een biggenplaats overeenkomt met 0,45 varkenseenheid;
o.
keurmerk Groen Label:
keurmerk door het bestuur van de stichting Groen Label toegekend aan emissiearme stalsystemen die voldoen aan de door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu vastgestelde beoordelingsrichtlijn, bedoeld in artikel 3, achtste lid, van het Convenant Groen Label (Stcrt. 1993, 21);
controle-instelling belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens het Landbouwkwaliteitsbesluit biologische productiemethode bepaalde;
r.
arbeidsinkomen:
uit de fiscale boekhouding van het landbouwbedrijf blijkende gemiddelde winst uit onderneming, vermeerderd met de brutoloonkosten, berekend op basis van de gegevens, genoemd in artikel 6.5, lid 3 tot en met 5;
s.
onzuiver inkomen:
onzuiver inkomen als bedoeld in artikel 4 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964;
selectiecriteria als bedoeld in beschikking 94/173/EG van de Commissie van 22 maart 1994 tot vaststelling van de selectiecriteria voor investeringen ter verbetering van de voorwaarden inzake verwerking en afzet van land- en bosbouwproducten (PbEG L 79);
w.
derde landen:
landen die geen lid zijn van de Europese Unie;
x.
Dienst Regelingen:
Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
y.
visserijproducten:
visserij- en aquacultuurproducten als bedoeld in artikel 11, eerste lid, vierde streepje, van Verordening (EG) nr. 3699/93 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1993 tot vaststelling van de criteria en voorwaarden voor de structurele bijstand van de Gemeenschap in de sector visserij/aquacultuur en verwerking/afzet van producten daarvan (PbEG 1993, L346).
Artikel
1.2
De minister kan op grond van de volgende bepalingen ter stimulering van de verbetering van de structuur van de productie, de verwerking en de afzet van landbouw-, visserij- en bosbouwproducten subsidie verlenen voor vernieuwende investeringsprojecten.
Artikel
1.3
1
De minister stelt ieder begrotingsjaar of per aanvraagperiode een subsidieplafond vast voor op grond van deze regeling te verlenen subsidies. Hij geeft hiervan kennis in de Staatscourant.
2
De minister stelt ieder begrotingsjaar of per aanvraagperiode de wijze van verdeling van het subsidieplafond vast.
3
Indien het subsidieplafond wordt overschreden, kan de minister besluiten dat geen aanvragen tot subsidieverlening meer kunnen worden ingediend. De minister geeft kennis van dit besluit in de Staatscourant.
§
2
Investeringsprojecten primaire landbouw
Artikel
2.1
Een subsidie voor een investeringsproject op een landbouwbedrijf kan uitsluitend worden verleend indien het is gericht op:
verbetering van de kwaliteit en omschakeling van de productie op basis van de eisen van de markt en, in voorkomend geval, tot het voldoen aan de communautaire kwaliteitseisen,
diversificatie van de bedrijfsactiviteiten, met name door toeristische en ambachtelijke activiteiten of de productie en de verkoop op het bedrijf van producten van het bedrijf,
aanpassing van het bedrijf om de productiekosten te drukken,
verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden,
aanpassing van het bedrijf om energie te besparen,
verbetering van de hygiëne in de veehouderijen,
verbetering van het welzijn van dieren of
bescherming en verbetering van het milieu.
Artikel
2.2
1
In afwijking van artikel 2.1 wordt de subsidieverlening geweigerd voor een investeringsproject in:
de sector melkproductie indien het investeringsproject tot gevolg heeft dat:
de ten aanzien van het bedrijf van de aanvrager toegewezen referentiehoeveelheid wordt overschreden en
het aantal melkkoeien stijgt tot meer dan 50 per volle arbeidskracht en tot meer dan 80 per bedrijf of, indien het bedrijf over meer dan 1,6 volle arbeidskrachten beschikt, het aantal melkkoeien meer dan 15% stijgt,
de varkenshouderij indien het investeringsproject tot gevolg heeft dat het aantal varkensplaatsen stijgt, waarbij een plaats voor een fokzeug overeenkomt met 6,5 plaatsen voor mestvarkens,
de rundvleessector indien:
voorzover het investeringen als bedoeld in artikel 2.1, onderdelen a tot en met e betreft, na de uitvoering van het investeringsproject meer dan 2,0 of, indien het totale aantal grootvee-eenheden op het landbouwbedrijf niet groter is dan 15, meer dan 3,0 grootvee-eenheden aan vleesrunderen per hectare voederareaal aanwezig zijn, en
voorzover het investeringen als bedoeld in artikel 2.1, onderdelen f tot en met h betreft, het investeringsproject een vergroting van de productiecapaciteit, gerekend in grootvee-eenheden, van de productierichting rundvlees tot gevolg heeft,
de sector pluimvee en eieren indien:
het gaat om andere investeringen dan die ter bescherming en verbetering van het milieu, ter verbetering van de hygiëne in veehouderijen en ter verbetering van het welzijn van dieren en
voorzover het gaat om investeringen ter bescherming en verbetering van het milieu, ter verbetering van de hygiëne in veehouderijen en ter verbetering van het welzijn van dieren, deze investeringen een vergroting van de productiecapaciteit, uitgedrukt in Nederlandse grootte-eenheden zoals die gelden op het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening, van de productierichting pluimvee en eieren tot gevolg hebben.
2
Indien op het bedrijf van de aanvrager na afloop van het investeringsproject meer dan 40 varkenseenheden per ha cultuurgrond aanwezig zijn, wordt in afwijking van artikel 2.1 de subsidieverlening geweigerd.
3
Subsidie voor investeringsprojecten als bedoeld in artikel 2.1, onderdelen f tot en met h, die wordt aangevraagd door een landbouwbedrijf waarvan het arbeidsinkomen per volle arbeidskracht op het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening 120% of meer bedraagt van het overeenkomstig artikel 6.5, tweede lid, vastgestelde referentie-inkomen, wordt slechts verleend indien deze investeringsprojecten niet leiden tot een verhoging van de productiecapaciteit.
Artikel
2.3
1
Een natuurlijke persoon kan in aanmerking komen voor een subsidie als bedoeld in artikel 2.1, indien:
hij als bedrijfshoofd voor eigen rekening en risico het landbouwbedrijf waarvoor de aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend, exploiteert,
zijn arbeidsduur voor werkzaamheden binnen het landbouwbedrijf ten minste de helft van zijn totale arbeidsduur uitmaakt,
zijn onzuiver inkomen gemiddeld over de drie kalenderjaren voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening voor ten minste de helft afkomstig is uit het landbouwbedrijf waarvoor de aanvraag wordt ingediend,
hij over voldoende vakbekwaamheid beschikt; te dien einde bezit hij ten minste een getuigschrift van een landbouwkundige opleiding of van een opleiding van een hiermee gelijkwaardig niveau of is hij ten minste drie jaren op een landbouwbedrijf werkzaam geweest en
hij een boekhouding voert die ten minste voldoet aan de volgende voorwaarden:
het boeken van ontvangsten en uitgaven, met bewijsstukken, en
het opstellen van een jaarbalans betreffende de stand van de activa en passiva van het bedrijf.
2
Indien op het landbouwbedrijf van de natuurlijke persoon waarvoor de aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend minder dan drie jaar voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag landbouwactiviteiten zijn verricht, wordt in afwijking van het eerste lid, onderdeel c, het onzuiver inkomen van de natuurlijke persoon berekend op basis van de voorhanden zijnde gegevens. Indien er nog geen gegevens voorhanden zijn, wordt het onzuiver inkomen berekend op basis van de gegevens van het volledige kalenderjaar waarin de aanvraag is ingediend.
Artikel
2.4
1
Een rechtspersoon kan in aanmerking komen voor een subsidie als bedoeld in artikel 2.1, indien:
hij blijkens de op het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening van kracht zijnde statuten de exploitatie van een landbouwbedrijf ten doel heeft,
de arbeidsduur van het door de rechtspersoon aangewezen bedrijfshoofd voor werkzaamheden binnen het landbouwbedrijf ten minste de helft van zijn totale arbeidsduur uitmaakt,
zijn winst gemiddeld over de drie kalenderjaren voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening voor ten minste de helft afkomstig is uit het landbouwbedrijf waarvoor de aanvraag wordt ingediend, en
het door de rechtspersoon aangewezen bedrijfshoofd over voldoende vakbekwaamheid beschikt; te dien einde bezit hij ten minste een getuigschrift van een landbouwkundige opleiding of van een opleiding van een hiermee gelijkwaardig niveau of is hij ten minste drie jaren op een landbouwbedrijf werkzaam geweest.
hij een boekhouding voert die ten minste voldoet aan de volgende voorwaarden:
het boeken van ontvangsten en uitgaven, met bewijsstukken, en
het opstellen van een jaarbalans betreffende de stand van de activa en passiva van het bedrijf.
2
Indien op het landbouwbedrijf van de rechtspersoon waarvoor de aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend minder dan drie jaar voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag landbouwactiviteiten zijn verricht, wordt in afwijking van het eerste lid, onderdeel c, de winst van de rechtspersoon berekend op basis van de voorhanden zijnde gegevens. Indien er nog geen gegevens voorhanden zijn, wordt de winst berekend op basis van de gegevens van het volledige kalenderjaar waarin de aanvraag is ingediend.
ten minste 25% van het onzuiver inkomen van de natuurlijke persoon of de winst van de rechtspersoon gemiddeld over de drie kalenderjaren voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening afkomstig is van de landbouwactiviteit op het landbouwbedrijf waarvoor de aanvraag wordt ingediend, en
ten minste 50% van het onzuiver inkomen of de winst afkomstig is uit activiteiten op het gebied van landbouw, bosbouw, toerisme, ambachtsnijverheid of door de overheid gesubsidieerde activiteiten voor landschapsinstandhouding die op het landbouwbedrijf worden verricht.
Een samenwerkingsverband van uitsluitend rechtspersonen of van natuurlijke personen en rechtspersonen kan in aanmerking komen voor een subsidie als bedoeld in artikel 2.1, indien alle aan het samenwerkingsverband deelnemende natuurlijke personen onderscheidenlijk rechtspersonen voldoen aan de criteria van artikel 2.3, onderscheidenlijk artikel 2.4 alsmede, in voorkomend geval, artikel 2.5.
§
3
Investeringsprojecten verwerking en afzet landbouwproducten
Artikel
3.1
Een subsidie voor een investeringsproject in een onderneming werkzaam in de verwerking en afzet van landbouwproducten kan worden verleend indien het is gericht op:
rationalisatie en ontwikkeling van het verkoopklaar maken, de verduurzaming, de behandeling en de verwerking van landbouwproducten of het hergebruik van bijproducten of fabricageresiduen en de verwijdering of zuivering van afval,
verbetering van de afzet op de markt, met inbegrip van verbetering van de doorzichtigheid van de prijsvorming,
toepassing van nieuwe verwerkingstechnieken, waaronder de ontwikkeling van nieuwe producten en bijproducten en het openen van nieuwe markten, alsmede innoverende investeringen,
verbetering van de kwaliteit van de producten of
vergemakkelijking van de toepassing van nieuwe op milieubescherming gerichte technieken.
Artikel
3.2
1
Een subsidie als bedoeld artikel 3.1, kan uitsluitend worden verleend indien het investeringsproject:
is gericht op de verwerking of afzet, met uitzondering van de detailhandelsfase, van landbouwproducten,
in overeenstemming is met de selectiecriteria,
in overeenstemming is met de criteria, opgenomen in bijlage 1 van deze regeling,
voldoende rentabiliteitsgaranties biedt en
leidt tot een verbetering van de situatie in de betrokken sectoren van de landbouw.
2
De subsidieverlening wordt geweigerd voor een investeringsproject:
waarvoor in de vijf jaren voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening subsidie is verstrekt en die zonder gegronde reden niet zijn uitgevoerd of waarbij onregelmatigheden zijn ontdekt die tot intrekking van de subsidieverlening of -vaststelling hebben geleid, en
dat uitsluitend is bestemd voor de verwerking of afzet van landbouwproducten uit derde landen; indien een investeringsproject gedeeltelijk is bestemd voor de verwerking of afzet van landbouwproducten uit derde landen, wordt de subsidie verstrekt naar rato van het aandeel van de verwerking of afzet van landbouwproducten afkomstig uit landen die lid zijn van de Europese Unie.
Artikel
3.3
1
Een natuurlijke persoon of rechtspersoon kan in aanmerking komen voor een subsidie als bedoeld in artikel 3.1, indien hij:
voor eigen rekening en risico een onderneming drijft die uitsluitend of onder meer is gericht op de verwerking of afzet van landbouwproducten,
is aangesloten bij de Stichting Skal of een aanvraag daartoe heeft gedaan, voorzover het investeringsproject de verwerking of afzet van biologische producten betreft, en c. voldoet aan de criteria, opgenomen in bijlage 1 van deze regeling.
2
Een samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen kan in aanmerking komen voor een subsidie als bedoeld in artikel 3.1 indien alle aan het samenwerkingsverband deelnemende personen voldoen aan het eerste lid, onderdelen a tot en met c.
§
4
Investeringsprojecten verwerking en afzet visserijproducten
Artikel
4.1
Een subsidie voor een investeringsproject in een onderneming werkzaam in de verwerking en afzet van visserijproducten kan worden verleend indien het investeringsproject is gericht op:
verbetering van de omstandigheden met betrekking tot de hygiëne of de gezondheid van mens of dier,
verbetering van de kwaliteit van de visserijproducten,
vermindering van milieuhinder,
behandeling, verwerking of afzet van afval van visserijproducten,
toepassing van nieuwe technologieën die met name gericht zijn op verbetering van het concurrentievermogen en op verhoging van de toegevoegde waarde of
verbetering van de afzet op de markt, met inbegrip van verbetering van de doorzichtigheid van de prijsvorming.
Artikel
4.2
Een subsidie als bedoeld in artikel 4.1, kan uitsluitend worden verleend indien het investeringsproject:
is gericht op de verwerking of afzet, met uitzondering van de detailhandelsfase, van visserij-producten,
in overeenstemming is met de criteria, opgenomen in bijlage 1 van deze regeling,
voldoende rentabiliteitsgaranties biedt en
een bijdrage levert aan een duurzame, structurele verbetering van de betrokken sector.
De subsidieverlening wordt geweigerd voor een investeringsproject:
dat betrekking heeft op de verwerking of afzet van visserijproducten bestemd om voor andere doeleinden dan menselijke consumptie te worden gebruikt of verwerkt, behoudens het geval waarin een investeringsproject is gericht op de doelstelling, genoemd in artikel 4.1, onderdeel d; indien een investeringsproject gedeeltelijk betrekking heeft op dergelijke investeringen wordt de subsidie verleend naar rato van het aandeel van de verwerking of afzet van visserijproducten bestemd voor menselijke consumptie;
dat wordt uitgevoerd in een regio met doelstelling 1, als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 2052/88 van de Raad van de Europese Unie van 24 juni 1988 betreffende de taken van de Fondsen met structurele strekking, hun doeltreffendheid alsmede de coördinatie van hun bijstandsverlening onderling en met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financierings-instrumenten (PbEG 1988, L185).
Artikel
4.3
1
Een natuurlijke of rechtspersoon kan in aanmerking komen voor een subsidie als bedoeld in artikel 4.1, indien hij voor eigen rekening en risico een onderneming drijft die uitsluitend of onder meer is gericht op de verwerking of afzet van visserijproducten.
2
Een samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen kan in aanmerking komen voor een subsidie als bedoeld in artikel 4.1 indien alle aan het samenwerkingsverband deelnemende personen voldoen aan het eerste lid.
§
5
Investeringsprojecten verwerking en afzet bosbouwproducten
Artikel
5.1
1
Een subsidie voor een investeringsproject in een onderneming werkzaam in de verwerking en afzet van bosbouwproducten kan worden verleend indien het investeringsproject is gericht op:
verhoging van de productiviteit in de exploitatie van bossen;
verhoging van de kwaliteit van de producten;
verlaging van de productiekosten;
verhoging van de efficiëntie binnen de bedrijfskolom;
verlaging van de transportkosten van rondhout vanuit het bos naar de verwerker;
verbetering van de toegankelijkheid van afzetmarkten voor de eindproducten van de verwerkende sector;
verbetering van de communicatie en onderlinge afstemming tussen de schakels van de productie-, handels- en verwerkingskolom of
uitbreidingsinvesteringen die voortvloeien uit fusies of samenwerking van bedrijven binnen de sector.
2
Onder verwerking en afzet van bosbouwproducten wordt in deze paragraaf verstaan vellen, uitslepen, ontschorsen, stamverdeling, opslag, beschermingsbehandeling, drogen van inlands hout en exploitatiebewerkingen die voorafgaan aan het zagen van hout in industriële zagerijen.
Artikel
5.2
1
Een subsidie als bedoeld in artikel 5.1, kan uitsluitend worden verleend indien het investeringsproject:
is gericht op de verwerking of afzet, met uitzondering van de detailhandelsfase, van bosbouwproducten,
in overeenstemming is met de selectiecriteria,
in overeenstemming is met de criteria, opgenomen in bijlage 1 van deze regeling,
voldoende rentabiliteitsgaranties biedt en
leidt tot een verbetering van de situatie in de bosbouw.
2
De subsidieverlening wordt geweigerd voor een investeringsproject:
waarvoor in de vijf jaren voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening subsidie is verstrekt en die zonder gegronde reden niet zijn uitgevoerd of waarbij onregelmatigheden zijn ontdekt die tot intrekking van de subsidieverlening of -vaststelling hebben geleid, en
dat uitsluitend is bestemd voor de verwerking of afzet van bosbouwproducten uit derde landen; indien een investeringsproject gedeeltelijk is bestemd voor de verwerking of afzet van bosbouwproducten uit derde landen, wordt de subsidie verstrekt naar rato van het aandeel van de verwerking of afzet van bosbouwproducten afkomstig uit landen die lid zijn van de Europese Unie.
Artikel
5.3
1
Een natuurlijke persoon of rechtspersoon kan in aanmerking komen voor een subsidie als bedoeld in artikel 5.1, indien hij voor eigen rekening en risico een onderneming drijft die uitsluitend of onder meer is gericht op de verwerking of afzet van bosbouwproducten.
2
Een samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen kan in aanmerking komen voor een subsidie als bedoeld in artikel 5.1 indien alle aan het samenwerkingsverband deelnemende personen voldoen aan het eerste lid.
§
6
Subsidie
Artikel
6.1
1
De subsidie wordt verleend voor investeringen in productiemiddelen:
waarvan de aanvrager de eerste gebruiker is,
die geheel of nagenoeg geheel binnen het bedrijf van de aanvrager worden benut of, indien de aanvrager een samenwerkingsverband is als bedoeld in artikel 2.6, tweede lid, 3.3, tweede lid of 4.3, tweede lid, die geheel of nagenoeg geheel binnen de bedrijven van de aan het samenwerkingsverband deelnemende personen worden benut en
die op het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling eigendom zijn van de aanvrager.
2
De subsidieverlening wordt geweigerd:
voor investeringsprojecten met de uitvoering waarvan een aanvang is gemaakt alvorens de ontvangst van de aanvraag tot subsidieverlening schriftelijk aan de aanvrager is bevestigd,
aan ondernemingen die zijn gericht op onderzoek, scholing, opleiding, voorlichting, advies of begeleiding of
voor investeringen die dienen ter vervanging van productiemiddelen die reeds eigendom zijn van de aanvrager.
Artikel
6.2
1
Als subsidiabele kosten worden uitsluitend in aanmerking genomen de volgende, door de aanvrager aantoonbaar gemaakte en betaalde kosten, voorzover zij noodzakelijk zijn en rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de onderdelen van het investeringsproject waarop de beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft:
de kosten van aangeschafte machines en apparatuur, gebaseerd op de historische aanschafprijzen, of de aan het investeringsproject toe te rekenen leasetermijnen, exclusief financieringskosten en winstopslagen bij transacties binnen een groep,
de kosten van de bouw van onroerende zaken en
de algemene kosten, met name de kosten voor architecten, ingenieurs en adviseurs en installatiekosten, tot een maximum van 12% van de onder a en b bedoelde kosten.
2
In afwijking van het eerste lid kan de minister per kalenderjaar of per aanvraagperiode bepalen dat bepaalde in het eerste lid bedoelde kosten niet subsidiabel zijn. Hij maakt dit besluit bekend in de Staatscourant.
Artikel
6.3
1
Als subsidiabele kosten worden uitsluitend in aanmerking genomen de volgende, door de aanvrager aantoonbaar gemaakte en betaalde kosten, voorzover zij noodzakelijk zijn en rechtstreeks zijn toe te rekenen aan de onderdelen van het investeringsproject waarop de beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft:
de kosten van aangeschafte machines en apparatuur, gebaseerd op de historische aanschafprijzen, of de aan het investeringsproject toe te rekenen leasetermijnen, exclusief financieringskosten en winstopslagen bij transacties binnen een groep,
de kosten van de bouw van onroerende zaken en
de algemene kosten, met name de kosten voor architecten, ingenieurs en adviseurs en installatiekosten, tot een maximum van 12% van de onder a en b bedoelde kosten.
2
Op grond van deze regeling wordt, onverminderd het eerste lid, onderdeel b, per landbouwbedrijf ten hoogste driemaal een subsidie verleend in een periode van zes jaar, welke periode aanvangt op de datum van de beschikking tot subsidieverlening op de eerste aanvraag.
3
Subsidies die zijn verkregen op grond van andere regelingen die strekken ter uitvoering van de artikelen 5 tot en met 9 en 11 van Verordening (EEG) nr. 2328/91 worden bij de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, en het tweede lid meegerekend.
4
Met inachtneming van de artikelen 7 en 12 van verordening (EEG) nr. 2328/91 is cumulatie van subsidie op grond van deze regeling met andere subsidie voor investeringsprojecten als bedoeld in artikel 2.1, toegestaan tot een maximum van:
35 % van de subsidiabele kosten voor onroerende zaken en
20 % van de subsidiabele kosten voor overige zaken.
Artikel
6.4
De subsidie voor investeringsprojecten als bedoeld in artikel 2.1, bedraagt 20 % van de subsidiabele kosten.
Artikel
6.5
1
Indien een investeringsproject dat is gericht op de verwezenlijking van een of meer van de doelstellingen, genoemd in artikel 2.1, onderdelen a tot en met d, wordt verricht op een landbouwbedrijf waarvan het arbeidsinkomen per volle arbeidskracht op het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening 120 % of meer bedraagt van het overeenkomstig het tweede lid vastgestelde referentie-inkomen, bedraagt de subsidie in afwijking van artikel 6.4 15 % van de subsidiabele kosten.
2
De minister stelt de hoogte van het referentie-inkomen vast. Dit referentie-inkomen is niet hoger dan het gemiddelde brutoloon van de niet-agrarische werknemers. Hij geeft kennis van de vaststelling in de Staatscourant.
3
Het arbeidsinkomen, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend op basis van de boekhoudverslagen van de drie aan het tijdstip van de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening voorafgaande afgesloten boekjaren of, indien het boekhoudverslag van het laatste afgesloten boekjaar nog niet voorhanden is, op basis van de boekhoudverslagen van de drie daaraan voorafgaande afgesloten boekjaren.
4
Indien op het landbouwbedrijf waarvoor de aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend minder dan drie jaar voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening tot subsidieverlening landbouwactiviteiten zijn verricht, wordt in afwijking van het eerste lid, het arbeidsinkomen berekend op basis van de voorhanden zijnde gegevens. Indien er nog geen gegevens voorhanden zijn, wordt het arbeidsinkomen berekend op basis van de gegevens van het volledige kalenderjaar van de aanvraag tot subsidieverlening.
5
Bij de berekening van het arbeidsinkomen worden incidentele baten en lasten buiten beschouwing gelaten.
Artikel
6.6
1
In afwijking van artikel 6.4, en met inachtneming van de artikelen 7 en 12 van verordening (EEG) nr. 2328/91, kan de minister per kalenderjaar of per aanvraagperiode bepalen dat de subsidie voor bepaalde categorieën investeringsprojecten 30 % bedraagt. De minister maakt dit besluit bekend in de Staatscourant.
2
Het subsidiepercentage, bedoeld in artikel 6.4, in voorkomend geval verhoogd ingevolge het eerste lid, wordt met vijf procentpunten verhoogd indien:
het landbouwbedrijf van de aanvrager geheel of gedeeltelijk is gelegen in een probleemgebied,
de aanvrager voor ten minste vier hectaren van de in het probleemgebied gelegen gronden van het landbouwbedrijf:
een beheersovereenkomst heeft gesloten,
een pachtovereenkomst heeft gesloten met een particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisatie of
de investeringen waarvoor de subsidie wordt aangevraagd betrekking hebben op de in het probleemgebied gelegen grond.
3
Het subsidiepercentage, bedoeld in artikel 6.4, in voorkomend geval verhoogd ingevolge het eerste lid, wordt met vijf procentpunten verhoogd indien de aanvrager:
op het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening jonger is dan 35 jaar,
zich minder dan vijf jaar voor het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening tot subsidieverlening heeft gevestigd op het landbouwbedrijf waarvoor de aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend en
niet eerder een landbouwbedrijf heeft geëxploiteerd.
4
Als vestiging als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, wordt mede beschouwd een bedrijfsovername na ontbinding van een maatschap indien de aanvrager maat is geweest in de ontbonden maatschap en bij de ontbinding van de maatschap ten minste 50 % van de in de maatschap ingebrachte kapitaalgoederen in eigendom op de aanvrager is overgegaan.
5
In geval van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2.6, eerste of tweede lid, wordt de verhoging van de subsidie, bedoeld in het derde lid, verleend indien elke aan het samenwerkingsverband deelnemende natuurlijke persoon of elk bedrijfshoofd van de aan het samenwerkingsverband deelnemende rechtspersonen aan de in het derde lid, onderdeel a en c, gestelde voorwaarden voldoet en zij gezamenlijk voldoen aan de voorwaarde, genoemd in het derde lid, onderdeel b.
Artikel
6.7
1
De subsidieverlening wordt geweigerd voor investeringsprojecten als bedoeld in artikel 3.1, indien de subsidiabele kosten minder bedragen dan:
€ 68.067,03, voorzover het de sector biologische producten betreft,
€ 113.445,05, voorzover het de andere sectoren betreft.
2
Cumulatie van subsidie op grond van deze regeling met subsidie van decentrale overheden voor een investeringsproject als bedoeld in artikel 3.1, is toegestaan tot een maximum van:
75 % van de subsidiabele kosten voor investeringsprojecten die worden uitgevoerd in de provincie Flevoland en
55 % van de subsidiabele kosten, voor overige investeringsprojecten.
3
Cumulatie van subsidie op grond van deze regeling met subsidie van Rijkswege voor een investeringsproject als bedoeld in artikel 3.1, is toegestaan tot een maximum van 30 % van de subsidiabele kosten.
Artikel
6.8
1
De subsidie voor investeringsprojecten als bedoeld in artikel 3.1, bedraagt 20 % van de subsidiabele kosten.
2
2. In afwijking van het eerste lid kan de minister per kalenderjaar of per aanvraagperiode bij een in de Staatscourant bekend te maken besluit bepalen dat de subsidie 30 % bedraagt voor investeringsprojecten die:
plaatsvinden op bepaalde ondernemingen of bedrijven,
een bepaalde omvang aan subsidiabele kosten hebben of c. zijn gericht op een bepaald doel.
Artikel
6.9
1
Een subsidie wordt geweigerd voor investeringsprojecten als bedoeld in artikel 5.1, indien de subsidiabele kosten minder bedragen dan € 68.067,03.
2
Cumulatie van subsidie op grond van deze regeling met decentrale overheden voor een investeringsproject als bedoeld in artikel 5.1, is toegestaan tot een maximum van:
75% van de subsidiabele kosten voor investeringsprojecten die worden uitgevoerd in de provincie Flevoland en
55% van de subsidiabele kosten, voor overige investeringsprojecten.
3
Cumulatie van subsidie op grond van deze regeling met subsidie van Rijkswege voor een investeringsproject als bedoeld in artikel 5.1, is toegestaan tot een maximum van 30% van de subsidiabele kosten.
Artikel
6.10
1
De subsidie voor investeringsprojecten als bedoeld in artikel 5.1, bedraagt 20% van de subsidiabele kosten.
2
In afwijking van het eerste lid kan de minister per kalenderjaar of per aanvraagperiode bij een in de Staatscourant bekend te maken besluit bepalen dat de subsidie 30% bedraagt voor investeringsprojecten die:
plaatsvinden op bepaalde ondernemingen of bedrijven,
een bepaalde omvang aan subsidiabele kosten hebben of c. zijn gericht op een bepaald doel.
Artikel
6.11
1
De subsidieverlening wordt geweigerd voor investeringsprojecten als bedoeld in artikel 4.1, indien de subsidiabele kosten minder bedragen dan € 113.445,05.
2
Cumulatie van subsidie op grond van deze regeling met subsidie van decentrale overheden voor een investeringsproject als bedoeld in artikel 4.1, is toegestaan tot een maximum van 50% van de subsidiabele kosten.
3
Cumulatie van subsidie op grond van deze regeling met subsidie van Rijkswege voor een investeringsproject als bedoeld in artikel 4.1, is toegestaan tot een maximum van 30% van de subsidiabele kosten.
Artikel
6.12
1
De subsidie voor investeringsprojecten als bedoeld in artikel 4.1, bedraagt 20% van de subsidiabele kosten.
2
In afwijking van het eerste lid kan de minister per kalenderjaar of per aanvraagperiode bij een in de Staatscourant bekend te maken besluit bepalen dat de subsidie 30% bedraagt voor investeringsprojecten die:
plaatsvinden op bepaalde ondernemingen of bedrijven,
een bepaalde omvang aan subsidiabele kosten hebben of
zijn gericht op een bepaald doel.
§
7
Subsidieverlening
Artikel
7.1
1
De minister kan per kalenderjaar één of meer aanvraagperioden vaststellen.
2
De minister kan per kalenderjaar of per aanvraagperiode de mogelijkheid tot het indienen van een aanvraag voor subsidieverlening beperken tot investeringsprojecten die:
a.
plaatsvinden op bepaalde ondernemingen of bedrijven,
b.
een bepaalde omvang aan subsidiabele kosten hebben,
c.
zijn gericht op een bepaald doel of
d.
voorkomen op een door de minister vastgestelde investeringslijst.
3
Onverminderd de in bijlage 1 genoemde prioriteiten, kan de minister bepalen dat bij de beoordeling, bedoeld in artikel 7.4, eerste lid, nader prioriteit wordt gegeven aan bepaalde in het tweede lid bedoelde investeringsprojecten.
4
De minister maakt de besluiten, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, bekend in de Staatscourant.
Artikel
7.2
1
De aanvraag tot subsidieverlening voor investeringsprojecten wordt ingediend bij Dienst Regelingen, op een daartoe vastgesteld formulier.
2
De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van:
in voorkomend geval, het aan het samenwerkingsverband ten grondslag liggende samenwerkingscontract, met daarin in elk geval een overzicht van de aan het samenwerkingsverband deelnemende ondernemingen alsmede van de verdeling van de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen tussen de verschillende ondernemingen,
een investeringsprojectplan, inhoudende een beschrijving van de begintoestand, de doelstellingen en achtergronden van het investeringsproject, de toestand na voltooiing van het investeringsprojectplan, de activiteiten, een tijdsplanning van de activiteiten en de wijze van uitvoering,
een begroting van de kosten en een opgave van de financieringswijze van het investeringsproject,
in voorkomend geval, de statuten van de rechtspersoon, en
in voorkomend geval, het getuigschrift van de landbouwkundige opleiding.
Artikel
7.3
Vervallen
Artikel
7.4
1
Er zijn Beoordelingscommissies investeringsprojecten, die tot taak hebben de hen daartoe voorgelegde aanvragen tot subsidieverlening overeenkomstig artikel 7.5 te beoordelen en hierover advies uit te brengen aan de minister.
2
Elke beoordelingscommissie bestaat uit een voorzitter, tevens lid, en ten minste drie doch ten hoogste twaalf leden.
3
De minister benoemt op basis van hun specifieke kennis en deskundigheid de voorzitter en de leden van de beoordelingscommissies voor een termijn van drie jaar. Ze zijn te allen tijde opnieuw benoembaar.
4
De beoordelingscommissies stellen hun werkwijze vast.
5
Het secretariaat wordt gevoerd door door de minister aan te wijzen ambtenaren van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Artikel
7.5
1
De beoordelingscommissie beoordeelt in welke mate het investeringsproject bijdraagt aan de doelstellingen, genoemd in de artikelen 2.1, 3.1, 4.1 en 5.1.
2
De beoordelingscommissie kan de minister adviseren een aanvraag tot subsidieverlening geheel of gedeeltelijk af te wijzen.
3
De beoordelingscommissie brengt na de beoordeling van de investeringsprojecten advies uit aan de minister in de vorm van een rangschikking van de aanvragen waarover de commissie ingevolge het tweede lid niet afwijzend adviseert, waarbij aanvragen:
hoger worden gerangschikt naarmate ze naar het oordeel van de beoordelingscommissie meer bijdragen aan de in het eerste lid bedoelde doelstellingen, of, indien de minister van zijn bevoegdheid, bedoeld in artikel 7.1, tweede lid, onderdeel c, gebruik heeft gemaakt, aan de door hem vastgestelde doelstellingen, en
die in gelijke mate aan de in het eerste lid bedoelde doelstellingen bijdragen, hoger worden gerangschikt indien ze voldoen aan de in bijlage 1 opgenomen prioriteiten en, in voorkomend geval aan door de minister ingevolge artikel 7.1, derde lid, vastgestelde prioriteiten.
Artikel
7.6
1
De minister voorziet, gezien het advies van de beoordelingscommissie, bedoeld in artikel 7.4, in een gelijktijdige beslissing op aanvragen met betrekking tot soortgelijke projecten op basis van een vergelijking van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van de subsidie.
2
De minister geeft de beschikking tot subsidieverlening tot subsidieverlening binnen vier maanden na afloop van de aanvraagperiode waarin de aanvraag tot subsidieverlening is ingediend. Indien deze termijn niet kan worden gehaald, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarop de beschikking tot subsidieverlening tegemoet kan worden gezien.
Artikel
7.7
Vervallen
Artikel
7.8
De subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de financiering van het investeringsproject niet toereikend zal zijn.
§
8
Verplichtingen van de subsidieontvanger
Artikel
8.1
1
De subsidieontvanger voert het investeringsproject uit:
overeenkomstig het investeringsprojectplan waarop de beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft,
in Nederland, behoudens toestemming van de minister tot gedeeltelijke uitvoering buiten Nederland,
binnen achttien maanden, voorzover het om investeringsprojecten als bedoeld in artikel 2.1 gaat, te rekenen vanaf de datum van de beschikking tot subsidieverlening, en
binnen drie jaar, voorzover het om investeringsprojecten als bedoeld in de artikelen 3.1, 4.1 en 5.1 gaat, te rekenen vanaf de datum van de beschikking tot subsidieverlening.
2
De subsidieontvanger maakt binnen één jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening een aanvang met de uitvoering van het investeringsproject, bedoeld in de artikelen 3.1, 4.1 en 5.1.
3
Wijzigingen in het investeringsprojectplan gedurende de looptijd van het investeringsproject zijn verboden. De minister kan echter aan Dienst Regelingen gemelde wijzigingen van het investeringsprojectplan goedkeuren. Deze goedkeuring wordt niet verleend voorzover het wijzigingen ten aanzien van de doelstelling betreft. De minister deelt de subsidieontvanger mede of en in welke mate de wijziging van het investeringsprojectplan gevolgen heeft voor de verleende subsidie of voor de bij de verlening van de subsidie vastgestelde verplichtingen. De wijziging kan geen gevolgen hebben voor het maximumsubsidiebedrag.
4
De subsidieontvanger is verplicht een administratie te voeren die zodanig is ingericht dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle investeringsprojectkosten kunnen worden afgelezen, gespecificeerd overeenkomstig de in artikel 6.2 onderscheiden kostensoorten.
5
In afwijking van het eerste en tweede lid kan de minister per kalenderjaar of per aanvraagperiode bij een in de Staatscourant bekend te maken besluit bepalen dat de in het eerste en tweede lid genoemde termijnen worden verkort voor investeringsprojecten die:
plaatsvinden op bepaalde ondernemingen of bedrijven,
een bepaalde omvang aan subsidiabele kosten hebben, of
zijn gericht op een bepaald doel.
Artikel
8.2
1
Met het toezicht op deze regeling zijn belast bij besluit van de minister aangewezen ambtenaren.
2
Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
§
9
Subsidievaststelling
Artikel
9.1
1
De aanvraag tot subsidievaststelling wordt binnen vier maanden na afloop van het investeringsproject ingediend bij Dienst Regelingen, op een daartoe vastgesteld formulier.
2
De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van:
een verklaring van een accountant of een accountant-administratieconsulent als bedoeld in artikel 2:393, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek waaruit blijkt dat is voldaan aan de in deze regeling gestelde voorwaarden en verplichtingen, indien het een investeringsproject als bedoeld in artikel 2.1, 4.1 en 5.1 betreft, alsmede artikel 3.1 in geval de minister dit met betrekking tot de betreffende aanvraagperiode heeft bepaald, en
in voorkomend geval, een verklaring van de gemeente waar het landbouwbedrijf van de subsidieontvanger is gevestigd, waaruit blijkt dat de betrokken investering een investering is waaraan het keurmerk Groen Label is toegekend.
3
De accountant of accountant-administratieconsulent, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, controleert met inachtneming van het in bijlage 2 bij deze regeling opgenomen controleprotocol.
Artikel
9.2
De minister geeft een beschikking tot subsidievaststelling.
Artikel
9.3
Vervallen
§
10
Intrekking en wijziging subsidieverlening en -vaststelling
Artikel
10.1
Vervallen
Artikel
10.2
Vervallen
§
11
Betaling en terugvordering
Artikel
11.1
1
Het subsidiebedrag voor investeringsprojecten als bedoeld in de artikelen 3.1 en 5.1 wordt::
in ten hoogste twee gedeelten uitbetaald, indien de subsidiabele kosten niet meer bedragen dan € 453.780,22 en
in ten hoogste drie gedeelten uitbetaald, indien de subsidiabele kosten meer bedragen dan € 453.780,22.
2
Het laatste gedeelte van de betaling, bedoeld in het eerste lid bedraagt ten minste 20% van de subsidie.
implementatie van (onderdelen van) een zorgsysteem op keten- of bedrijfsniveau;
verbetering van bestaande bewaaraccomodatie die specifiek voor pootaardappelen is bedoeld, met name mechanisch gekoelde bewaring en andere vormen van geconditioneerde bewaring, met uitzondering van cascobouw;
verbetering van bestaande sorteer- en verpakkingsinstallaties, voorzover deze samenhangen met hogere kwaliteitseisen die aan het eindproduct worden gesteld, of
verbetering van de productkwaliteit door middel van aanschaf van meetapparatuur.
Landbouwzaaizaden:
implementatie van (onderdelen van) een zorgsysteem op keten- of bedrijfsniveau;
verbetering van de productkwaliteit door middel van vernieuwende schoningsapparatuur (gebruik van computerbeeldanalyse, schonen op geluid, lichtdoorlatendheid, e.d.);
reductie van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen tijdens de groei door middel van investeringen t.b.v. pilleren (gebruik vulstoffen t.b.v. betere verzaaibaarheid) en coaten (aanhechten van groei- en gewasbeschermingsmiddelen), of
verhoging van de efficiëntie van het productieproces door middel van automatisering van de procesgang en -sturing.
Tuinbouwzaaizaden:
implementatie van (onderdelen van) een zorgsysteem op keten- of bedrijfsniveau;
verbetering van de productkwaliteit door middel van apparatuur voor schonen, fractioneren, detecteren op ziekten, ontsmetten, pilleren, coaten en primen (voorkiemen), of
verhoging van de efficiëntie van het productieproces door middel van automatisering van de procesgang en -sturing.
Jonge Planten:
implementatie van (onderdelen van) een zorgsysteem op keten- of bedrijfsniveau, of
vergroting van de homogeniteit van tussenproducten (stekken) en eindproducten (jonge planten), met name vaste installaties voor het behandelen en sorteren met innovatieve technieken (o.a. computerbeeldanalyse en steksteekmachines).
Prioriteit
Prioriteit wordt gegeven aan investeringsprojecten met een hoge mate van innovatieve onderdelen.
Consumptieaardappelen
Criteria
Het investeringsproject is gericht op:
Handel
implementatie van (onderdelen van) een zorgsysteem op keten- of bedrijfsniveau;
verbetering van de productkwaliteit of verhoging van de toegevoegde waarde van het product;
terugdringing van milieubelasting bij bewaring en verpakking;
valorisatie van bijproducten.
Verwerkende industrie
vervaardiging van nieuwe producten en verbetering van de productkwaliteit;
het verrichten van kwaliteitsmetingen, zowel bij de grondstof als bij het productieproces, en koppeling van kwaliteitsmetingen aan het productieproces;
implementatie van (onderdelen van) een zorgsysteem op keten- of bedrijfsniveau;
overschakeling op milieuvriendelijker productiemethoden;
valorisatie van bijproducten of 6. optimalisering van logistieke en handlingprocessen binnen verwerkingseenheden.
Prioriteiten
In volgorde van belangrijkheid wordt prioriteit gegeven aan investeringsprojecten:
ten behoeve van de vervaardiging van nieuwe producten;
die leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het product en productieproces en een verhoging van de toegevoegde waarde;
gericht op vermindering van milieubelasting bij handel en verwerking;
die een substantiële verbetering van de efficiëntie van het productieproces met zich meebrengen.
Boomkwekerij
Criterium
Het investeringsproject is gericht op het opzetten of verbeteren van aanvoer-, verdeel- en bewerkingscentra voor boomkwekerijproducten.
Prioriteit
Prioriteit wordt gegeven aan projecten waarbij het zogenaamde Vraag- en Aanbod Registratiesysteem Boomkwekerijgewassen (VAR-B) wordt gebruikt.
Kruiden en agrificatiegewassen
Criteria
Het investeringsproject is gericht op:
verruiming van de afzetmogelijkheden van de akkerbouwsector door bevordering van investeringen rond het gebruik van agrarische grondstoffen voor nieuwe non-food toepassingen;
bevordering van de productie van milieuvriendelijke non-foodproducten;
bevordering van nieuwe industriële activiteiten door het gebruik van nieuwe grondstoffen uit de landbouw, of
verhoging van de toegevoegde waarde in de afzetkolom van kruiden in Nederland.
Het investeringsproject biedt zowel voor de akkerbouw als de industrie duidelijke (markt)perspectieven.
Het investeringsproject vindt plaats in de commerciële fase (ná een eventuele proeffase of opschalingsfase).
Prioriteiten
Prioriteit wordt gegeven aan investeringsprojecten die:
bijdragen aan milieudoelstellingen of aan duurzame ontwikkeling, of
een uitstralingseffect naar andere bedrijven of marktpartijen hebben.
Groenten en fruit
Criteria
Het investeringsproject is gericht op:
de vervaardiging van nieuwe producten;
verbetering van de microbiële proces- en productkwaliteit (inclusief houdbaarheid);
implementatie van (onderdelen van) een zorgsysteem op keten- of bedrijfsniveau;
het verrichten van kwaliteitsmetingen, zowel bij de grondstof als bij het productieproces, alsmede koppeling van kwaliteitsmetingen aan het productieproces;
overschakeling op milieuvriendelijker productiemethoden;
valorisatie van bijproducten of
optimalisering van logistieke en handlingprocessen binnen verwerkingseenheden.
Prioriteiten
In volgorde van belangrijkheid wordt prioriteit gegeven aan investeringsprojecten:
ten behoeve van de vervaardiging van nieuwe producten;
gericht op het verbeteren van de kwaliteit van het product en productieproces;
gericht op het bereiken van milieudoelstellingen;
die substantiële verbetering van de efficiëntie van het productieproces met zich meebrengen.
Voedingstuinbouw en bloemisterij
Criteria
Het investeringsproject is gericht op:
verbetering van de afzet van groenten, fruit, bloemen en planten door middel van informatietechnologie;
optimalisering van logistieke en handlingsprocessen of
implementatie van zorg- en borgsystemen.
Prioriteiten
Prioriteit wordt gegeven aan de meest innovatieve investeringsprojecten:
ter aanwending van informatietechnologie:
met betrokkenheid van verschillende schakels in de keten,
binnen bedrijven;
op het gebied van logistiek, gericht op optimalisering van de fysieke productstroom of de informatiestroom over producten:
tussen verschillende schakels van de keten,
binnen bedrijven;
ter (her)inrichting van logistieke centra;
ter implementatie van zorg- en borgsystemen over verschillende schakels in de keten.
Biologische landbouw en veeteelt
Criteria
Het investeringsproject is gericht op:
schaalvergroting of modernisering van de be- en verwerking van groente, fruit, bloemen, akkerbouwproducten, zuivelproducten, vlees, pluimvee en eieren;
investeringen ten behoeve van uitbreiding van kwaliteitscontroles;
investeringen in uitbreiding van geconditioneerde opslagcapaciteit in de handels- en verwerkingsfase;
verhoging van de kwaliteit en de homogeniteit van producten.
Prioriteiten
In volgorde van belangrijkheid wordt prioriteit gegeven aan:
grootschalige investeringsprojecten;
investeringsprojecten die worden ingediend door gangbare bedrijven die tot dan toe geen biologische producten verwerkten, maar dat nu wel van plan zijn te gaan doen;
investeringsprojecten die worden ingediend door gespecialiseerde bedrijven.
Vleessector
Criteria:
Het investeringsproject is gericht op:
nieuwe producten en innovatieve productiemethoden voor (veelal) nieuwe marktsegmenten;
verhoging van de toegevoegde waarde;
implementatie van (onderdelen van) een zorgsysteem op keten- of bedrijfsniveau;
verbetering van de logistiek, met een marktgerichte benadering.
De aanvrager voldoet op het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening aan alle noodzakelijke EG-voorschriften.
Kalverslachterijen zijn aangesloten bij de SKV.
Roodvleesuitnijderijen die hoofdzakelijk consumentenproducten leveren, hebben in het jaar voorafgaande aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening een afzet van ten minste 1.750 ton vlees; de overige roodvleesuitsnijderijen hebben in het jaar voorafgaande aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening een afzet van ten minste 4.000 ton vlees.
Schapenuitsnijderijen hebben in het jaar voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening een afzet van ten minste 1.000 ton vlees.
Pluimvee-uitsnijderijen hebben in het jaar voorafgaande aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening een afzet van ten minste 1.250 ton pluimveevlees.
Vleesverwerkende bedrijven richten zich op de productie van vleesproducten of vleesbereidingen zoals gedefinieerd in richtlijn 77/99/EEG resp. 88/657/EEG. Deze categorie bedrijven hebben in het jaar voorafgaande aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening ten minste 2.000 ton vlees (zonder been) verwerkt. De projecten hebben betrekking op genoemde vleesproducten of vleesbereidingen die een vleespercentage van ten minste 20% hebben.
De minister is bevoegd de in de punten 4 tot en met 6 genoemde grenzen te verlagen ten aanzien van bedrijven die zich hoofdzakelijk richten op het slachten, be- en verwerken van scharreldieren en -vlees.
Uitgesloten zijn:
investeringen in verband met het slachten, tenzij het investeringen betreft op het gebied van welzijn van dieren, diergezondheid, milieubescherming of kwaliteitsverbetering, en
investeringen die zich uitsluitend of hoofdzakelijk richten op het (wederom) voldoen aan EG-inrichtingseisen op hygiënisch gebied.
Prioriteiten
Prioriteit wordt gegeven aan investeringsprojecten in de sector roodvlees die worden ingediend door samenwerkingsverbanden van natuurlijke personen of niet in een groep verbonden rechtspersonen.
In volgorde van belangrijkheid wordt prioriteit gegeven aan investeringsprojecten:
gericht op nieuwe producten en innovatieve productiemethoden voor (veelal) nieuwe marktsegmenten;
die leiden tot een verhoging van de toegevoegde waarde, waarbij prioriteit wordt toegekend aan:
voor de varkens-, runder-, kalverslachtsector en roodvleesuitsnijderijen: investeringen gericht op de 3e en 4e snit, op consumentenportionering en op verwaarding van slachtbijproducten;
voor schapenslachtsector: investeringen gericht op de verwaarding van zware karkassen en op de verwaarding van slachtbijproducten;
voor de pluimveevleessector: investeringen gericht op de be- en verwerking na de opdeelfase van het hele dier en op de verwaarding van slachtbijproducten;
voor vleesverwerkende industrie: investeringen gericht op op de consument afgestemde wensen en eisen;
gericht op de implementatie van zorgsystemen op keten- of bedrijfsniveau;
gericht op de verbetering van de logistiek.
Bij gelijke beoordeling wordt prioriteit gegeven aan bedrijven die een integraal kwaliteits-, milieu- of arbozorgsysteem hebben.
Zuivel
Criteria
Het investeringsproject is gericht op:
nieuwe producten of niet gangbare toepassingen van melk(bestanddelen);
innovatieve procestechnologieën;
verbreding van het assortiment of specialiteiten;
implementatie van (onderdelen van) een zorgsysteem op keten- of bedrijfsniveau;
verbetering van de logistiek.
De aanvrager voldoet op het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening aan alle noodzakelijke EG-voorschriften.
Verwerkers van melk hebben in het jaar voorafgaande aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening ten minste 15 mln. kg melk of melkproducten verwerkt.
Niet-industriële verwerkers van melk (handelaren) hebben in het jaar voorafgaande aan het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening ten minste 10.000 ton melkequivalenten be- of verwerkt.
Het investeringsproject heeft betrekking op investeringen ten behoeve van producten die voor een substantieel deel uit melk(componenten) bestaan.
Uitgesloten zijn investeringen:
in het primaire verwerkingsgedeelte (waar het ontvangen, opslaan, centrifugeren, pasteuriseren en koelen plaatsheeft), en
die zich uitsluitend of hoofdzakelijk richten op het (wederom) voldoen aan EG- of nationale eisen.
Prioriteiten
In volgorde van belangrijkheid wordt prioriteit gegeven aan investeringsprojecten gericht op:
nieuwe producten of niet gangbare toepassingen van melk(bestanddelen);
innovatieve procestechnologieën;
verbreding van het assortiment of specialiteiten;
implementatie van (onderdelen van) een zorgsysteem op keten- of bedrijfsniveau;
verbetering van de logistiek.
Bij gelijke beoordeling wordt prioriteit gegeven aan bedrijven die een integraal kwaliteits-, milieu- of arbozorgsysteem hebben.
Eieren/eiproducten
Criteria
Het investeringsprojecten is gericht op:
nieuwe of vernieuwde producten en innovatieve productiemethoden voor veelal nieuwe marktsegmenten;
verhoging van de toegevoegde waarde;
implementatie van (onderdelen van) een zorgsysteem op keten- of bedrijfsniveau;
verbetering van de logistiek.
Uitgesloten zijn investeringen die leiden tot een grotere capaciteit voor het sorteren en verpakken van eieren.
De aanvrager voldoet op het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening aan alle in verband met een EG-goedkeuring noodzakelijke voorschriften.
Pakstations of samenwerkingsverbanden van pakstations hebben in het jaar voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening een aanvoer van ten minste 100 miljoen eieren gehad.
Eiproductenfabrikanten hebben in het jaar voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening een productievolume van ten minste 5.000 ton (op basis van vloeibaar product), geproduceerd uit eieren of aangekochte eiproduct, gehad.
Prioriteiten
Prioriteit wordt gegeven aan investeringsprojecten die worden ingediend door samenwerkingsverbanden van natuurlijke personen of niet in een groep verbonden rechtspersonen.
In volgorde van belangrijkheid wordt prioriteit gegeven aan investeringsprojecten gericht op:
nieuwe of vernieuwde producten en innovatieve productiemethoden voor veelal nieuwe marktsegmenten;
verhoging van de toegevoegde waarde;
implementatie van (onderdelen van) een zorgsysteem op keten- of bedrijfsniveau;
verbetering van de logistiek.
Bij gelijke beoordeling wordt prioriteit gegeven aan bedrijven die een integraal kwaliteits-, milieu- of arbozorgsysteem hebben.
B.
Bosbouwproducten
Criteria
Het investeringsproject is gericht op:
verhoging van de productiviteit in de exploitatie van bossen ;
verbetering van de kwaliteit van de producten;
verlaging van de productiekosten;
verhoging van de efficiëntie binnen de bedrijfskolom;
verlaging van de transportkosten van rondhout vanuit het bos naar de verwerker;
verbetering van de toegankelijkheid van afzetmarkten voor de eindproducten van de verwerkende sector;
verbetering van de communicatie en onderlinge afstemming tussen de schakels van de productie-, handels- en verwerkingskolom;
uitbreidingsinvesteringen die voortvloeien uit fusies of samenwerking van bedrijven binnen de sector.
Prioriteiten
Prioriteit wordt gegeven aan investeringsprojecten die gericht zijn op:
verhoging productiviteit in de exploitatie van bossen
verbetering van de kwaliteit van het product
verlaging van de productiekosten
verlaging transportkosten van rondhout vanuit het bos naar de verwerker
verbetering van de toegankelijkheid van afzetmarkten voor de eindproducten.
C.
Visserijproducten
Criteria
Het investeringsproject is gericht op:
verbetering verbetering van de omstandigheden met betrekking tot de hygiëne of de gezondheid van mens of dier:
verbetering van de arbeidsomstandigheden van de werknemers, waaronder begrepen aparte en moderne sanitaire voorzieningen;
verbetering van de leefomstandigheden van vis, schaal- of schelpdieren vanaf het tijdstip waarop deze in de onderneming zijn binnengebracht tot aan het tijdstip van de verwerking ervan of
machines of apparatuur voor een hygiënischer verwerking van de producten.
verbetering van de kwaliteit van de visserijproducten:
implementatie van (onderdelen van) een zorgsysteem op keten- of bedrijfsniveau;
het scheppen van geconditioneerde verwerkingsruimten;
het scheppen van een geautomatiseerde sturing en bewaking van de procesgang;
automatisering van de verwerkingslijnen en daarmee samenhangende logistieke verbeteringen binnen de verwerkingseenheid of
verbetering van de sorteer- en verpakkingsinstallaties, voorzover deze samenhangen met de hogere kwaliteitseisen die aan het eindproduct worden gesteld.
vermindering van milieuhinder:
machines of apparatuur om het geluid bij de verwerking te verminderen;
machines of apparatuur voor waterzuivering, recirculatie of hergebruik van het proceswater;
machines of apparatuur voor het zuiveren van lucht of voor rookvernietiging;
machines of apparatuur voor het hergebruik, de vermindering of zuivering van afvalstromen;
machines of apparatuur om het gebruik van hulpstoffen, zoals azijn, zout of water bij de verwerking te verminderen of
machines of apparatuur om het energieverbruik te verminderen.
behandeling, verwerking of afzet van afval van visserijproducten:
machines of apparatuur voor de behandeling, verwerking of afzet van visresten tot (half)producten, zoals visolie of vismeel;
machines of apparatuur voor de behandeling, verwerking of afzet van afvalstromen, zoals ijs en water of
machines of apparatuur die leiden tot de vermindering van afvalstromen.
toepassing van nieuwe technologieën die met name gericht zijn op de verbetering van het concurrentievermogen en op verhoging van de toegevoegde waarde:
machines of apparatuur voor de ontwikkeling of productie van nieuwe producten of;
het invoeren van nieuwe procestechnologieën; machines of apparatuur voor de verwerking tot producten voor het bereiken van nieuwe markten of
innoverende investeringen.
verbetering van de afzet op de markt, met inbegrip van de verbetering van de doorzichtigheid van de prijsvorming:
investeringen die gericht zijn op de onderlinge samenwerking tussen de diverse Nederlandse visafslagen.
Prioriteiten
In volgorde van belangrijkheid wordt prioriteit gegeven aan investeringsprojecten gericht op:
verbetering van de kwaliteit van de visserijproducten;
behandeling, verwerking of afzet van afval van visserijproducten;
toepassing van nieuwe technologieën die met name gericht zijn op de verbetering van het concurrentievermogen en op verhoging van de toegevoegde waarde;
vermindering van milieuhinder;
verbetering van de afzet op de markt, met inbegrip van de verbetering van de doorzichtigheid van de prijsvorming;
verbetering van de omstandigheden met betrekking tot de hygiëne of de gezondheid van mens of dier.
bij een investeringsproject in de sector melkproductie, dat door de realisatie van het investeringsproject de toegewezen referentiehoeveelheid niet wordt overschreden en het aantal melkkoeien niet stijgt tot meer dan 50 per volle arbeidskracht en tot meer dan 80 per bedrijf of, indien het bedrijf over meer dan 1,6 volle arbeidskracht beschikt, het aantal melkkoeien niet meer dan 15% stijgt;
bij een investeringsproject in de varkenshouderij, dat door de realisatie van het investeringsproject het aantal varkensplaatsen niet stijgt;
bij een investeringsproject in de rundvleessector, dat door de realisatie van het investeringsproject zoals bedoeld in artikel 2.1, onderdelen a tot en met e, niet meer dan 2,0 of, indien het totaal aantal grootvee-eenheden op het landbouwbedrijf niet groter is dan 15, niet meer dan 3,0 grootvee-eenheden aan vleesrunderen per hectare voederareaal aanwezig zijn en dat bij investeringen zoals bedoeld in artikel 2.1 , onderdelen f tot en met h, geen sprake is van vergroting van de productiecapaciteit, gerekend in grootvee-eenheden, van de productierichting rundvlees;
bij een investeringsproject in de sector pluimvee en eieren, dat door de realisatie van het investeringsproject, geen sprake is van een vergroting van de productiecapaciteit, uitgedrukt in Nederlandse grootte-eenheden zoals die gelden op het moment van het indienen van de aanvraag, van de productierichting pluimvee en eieren;
bij een investeringsproject in de varkenshouderij dat geen sprake is na afloop van het investeringsproject van het aanwezig zijn van meer dan 40 varkenseenheden;
bij een investeringsproject als bedoeld in artikel 2.1, onderdelen f tot en met h, waarbij de subsidie is aangevraagd door een landbouwbedrijf waarvan het arbeidsinkomen per volle arbeidskracht 120 % of meer bedraagt van het overeenkomstig artikel 6.5, tweede lid vastgestelde referentie-inkomen, dat door de realisatie van het investeringsproject geen sprake is van verhoging van de productiecapaciteit.
Artikel 2.3: vaststellen dat, indien de subsidie is verleend aan een natuurlijk persoon, deze als bedrijfshoofd voor eigen rekening en risico het landbouwbedrijf exploiteert, zijn arbeidsduur voor werkzaamheden binnen het landbouwbedrijf ten minste de helft van zijn totale arbeidsduur uitmaakt en zijn onzuiver inkomen gemiddeld over de drie kalenderjaren voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag voor ten minste de helft afkomstig is uit het landbouwbedrijf waarvoor de aanvraag wordt ingediend; vaststellen dat de aanvrager een boekhouding voert die voldoet aan de vereisten genoemd in artikel 2.3, lid 1, onderdeel e; vaststellen dat, indien op het landbouwbedrijf van de aanvrager, op het tijdstip van het indienen van de aanvraag, minder dan drie jaar landbouwactiviteiten zijn verricht, hij voldoet aan de voorwaarden genoemd in het tweede lid.
Artikel 2.4: vaststellen, dat, indien de subsidie is verleend aan een rechtspersoon, deze blijkens de statuten de exploitatie van een landbouwbedrijf ten doel heeft, de arbeidsduur van het door de rechtspersoon aangewezen bedrijfshoofd voor werkzaamheden binnen het landbouwbedrijf ten minste de helft van zijn totale arbeidsduur uitmaakt en zijn winst gemiddeld over de drie kalenderjaren voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag voor ten minste de helft afkomstig is uit het landbouwbedrijf waarvoor de aanvraag wordt ingediend; vaststellen dat de aanvrager een boekhouding voert die voldoet aan de vereisten genoemd in artikel 2.4, lid 1, onderdeel e.
Artikel 4.2, eerste lid, onderdeel a: vaststellen dat indien de subsidie zoals bedoeld in artikel 4.1 is verleend aan een investeringsproject gericht op de verwerking of afzet van visserijproducten deze geen betrekking heeft op de detailhandelfase.
Artikel 4.2, tweede lid, onderdeel a: vaststellen dat, behoudens het geval waarin het investeringsproject is gericht op de behandeling, verwerking of afzet van afval van visserijproducten, het investeringsproject niet uitsluitend is gericht op de verwerking of afzet van visserijproducten bestemd om voor andere doeleinden dan menselijke consumptie te worden gebruikt of verwerkt.
Artikel 4.2, tweede lid, onderdeel b: vaststellen dat het investeringsproject niet wordt uitgevoerd in een regio met doelstelling 1, als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 2052/88 van de Raad van de Europese Unie van 24 juni 1988 betreffende de taken van de Fondsen met structurele strekking, hun doeltreffendheid alsmede de coördinatie van hun bijstandsverlening onderling en met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten (PbEG 1988, L185).
indien de subsidie zoals bedoeld in artikel 4.1 is verleend aan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, deze voor eigen rekening en risico een onderneming drijft die uitsluitend of ondermeer is gericht op de verwerking of afzet van visserijproducten.
indien de subsidie zoals bedoeld in artikel 4.1 is verleend aan een samenwerkingsverband deze uitsluitend bestaat uit natuurlijke of rechtspersonen die voor eigen rekening en risico een onderneming drijven die uitsluitend of ondermeer gericht is op de verwerking of afzet van visserijproducten.
Artikel 5.2, eerste lid, onderdeel a: vaststellen dat indien de subsidie zoals bedoeld in artikel 5.1 is verleend aan een investeringsproject gericht op de verwerking of afzet van bosbouwproducten deze geen betrekking heeft op de detailhandelfase.
dat aan de aanvrager in de vijf jaren voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag tot subsidieverlening geen subsidie is verleend waarna het investeringsproject zonder gegronde reden niet is uitgevoerd of waarbij onregelmatigheden zijn ontdekt die tot intrekking van de subsidieverlening of -vaststelling hebben geleid.
dat het investeringsproject niet uitsluitend is bestemd voor de verwerking of afzet van bosbouwproducten uit derde landen.
indien de subsidie zoals bedoeld in artikel 5.1 is verleend aan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, deze voor eigen rekening en risico een onderneming drijft die uitsluitend of onder meer is gericht op de verwerking of afzet van bosbouwproducten;
indien de subsidie zoals bedoeld in artikel 5.1 is verleend aan een samenwerkingsverband deze uitsluitend bestaat uit natuurlijke of rechtspersonen die voor eigen rekening en risico een onderneming drijven die uitsluitend of onder meer gericht is op de verwerking of afzet van bosbouwproducten.
Artikel 6.1, eerste lid: vaststellen dat de aanvrager de eerste gebruiker is van de productiemiddelen waarvoor de subsidie wordt verstrekt, dat deze geheel of nagenoeg geheel op het bedrijf van de aanvrager, of op de landbouwbedrijven van de aan een samenwerkingsverband deelnemende personen worden benut en op het moment van het indien van de aanvraag tot subsidievaststelling eigendom zijn van de aanvrager.
Artikel 6.1, tweede lid, onderdeel a: vaststellen dat geen aanvang is gemaakt met de uitvoering van het project voordat de ontvangst van de subsidieaanvraag schriftelijk is bevestigd.
Artikel 6.1, tweede lid, onderdeel b: vaststellen dat de subsidieontvanger geen onderneming is gericht op onderzoek, scholing, opleiding, voorlichting, advies of begeleiding.
Artikel 6.1, tweede lid, onderdeel c: vaststellen dat niet wordt geïnvesteerd in productiemiddelen die dienen ter vervanging van productiemiddelen die reeds eigendom zijn van de aanvrager.
Artikel 6.3, vierde lid: vaststellen dat er voor een investeringsproject als bedoeld in artikel 2.1 geen cumulatie plaatsvindt met andere subsidie van overheidswege boven het maximum van 35 % van de subsidiabele kosten voor onroerende zaken en van 20 % voor overige zaken.
Artikel 6.6, derde lid: vaststellen, bij een investeringsproject in primaire landbouw, of de aanvrager op het tijdstip van het indienen van de aanvraag jonger is dan 35 jaar, zich minder dan vijf jaar voor het tijdstip van het indienen van de aanvraag heeft gevestigd op het landbouwbedrijf waarvoor de aanvraag wordt ingediend en niet eerder een landbouwbedrijf heeft geëxploiteerd.
Artikel 6.6, vijfde lid: vaststellen of er sprake is van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2.4, eerste of tweede lid, en of elke aan het samenwerkingsverband deelnemende natuurlijk persoon of elke bedrijfshoofd van de aan het samenwerkingsverband deelnemende rechtspersonen aan de in het derde lid, onderdeel a en c, gestelde voorwaarden voldoet en zij gezamenlijk voldoen aan de voorwaarde genoemd in het derde lid, onderdeel b.
Artikel 6.7, tweede lid: vaststellen dat voor een investeringsproject als bedoeld in artikel 3.1 geen cumulatie plaatsvindt met subsidie van decentrale overheden boven het maximum van 75% van de subsidiabele kosten voor investeringsprojecten die worden uitgevoerd in de provincie Flevoland en boven het maximum van 55% voor overige investeringsprojecten.
Artikel 6.7, derde lid: vaststellen dat er voor een investeringsproject als bedoeld in artikel 3.1 geen cumulatie plaatsvindt met subsidies van Rijksoverheidswege boven het maximum van 30% van de subsidiabele kosten.
Artikel 6.9, tweede lid: vaststellen dat voor een investeringsproject als bedoeld in artikel 5.1 geen cumulatie plaatsvindt met subsidie van decentrale overheden boven het maximum van 75% van de subsidiabele kosten voor investeringsprojecten die worden uitgevoerd in de provincie Flevoland en boven het maximum van 55% voor overige investeringsprojecten.
Artikel 6.9, derde lid: vaststellen dat er voor een investeringsproject als bedoeld in artikel 5.1 geen cumulatie plaatsvindt met subsidies van rijksoverheidswege boven het maximum van 30% van de subsidiabele kosten.
Artikel 6.11, tweede lid: vaststellen dat voor een investeringsproject zoals bedoeld in artikel 4.1 geen cumulatie plaatsvindt met subsidie van decentrale overheden boven het maximum van 50% van de subsidiabele kosten
Artikel 6.11, derde lid: vaststellen dat voor een investeringsproject zoals bedoeld in artikel 4.1 geen cumulatie plaatsvindt met subsidies van Rijksoverheidswege boven het maximum van 30% van de subsidiabele kosten.
Artikel 8.1, eerste lid, onderdeel a: vaststellen dat de subsidieontvanger het investeringsproject overeenkomstig het investeringsprojectplan heeft uitgevoerd, behoudens door de minister goedgekeurde wijzigingen van het project.
Artikel 8.1, eerste lid, onderdeel b: vaststellen dat het investeringsproject in Nederland is uitgevoerd, behoudens toestemming van de minister tot gedeeltelijke uitvoering buiten Nederland.
Artikel 8.1, eerste lid, onderdeel c en d: vaststellen dat de uitvoering van het investeringsproject in ieder geval is uitgevoerd binnen achttien maanden, voorzover het gaat om investeringsprojecten als bedoeld in artikel 2.1, en binnen drie jaar, voorzover het gaat om investeringsprojecten als bedoeld in artikel 3.1, 4.1 en 5.1 of, in voorkomend geval, binnen de verkorte termijnen die de minister met toepassing van artikel 8.1, vijfde lid dienaangaande heeft vastgesteld.
Artikel 8.1, tweede lid: vaststellen dat de subsidieontvanger binnen één jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening een aanvang met de uitvoering van het investeringsproject, zoals bedoeld in artikel 3.1, 4.1 en 5.1, heeft gemaakt of, in voorkomend geval, binnen de verkorte termijn die de minister met toepassing van artikel 8.1, vijfde lid dienaangaande heeft vastgesteld.
Artikel 8.1, vierde lid: vaststellen dat de subsidieontvanger een zodanig ingerichte administratie voert dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle investeringsprojectkosten kunnen worden afgelezen, gespecificeerd overeenkomstig de in artikel 6.2 onderscheiden kostensoorten.
Artikel 9.1, tweede lid, onderdeel a: vaststellen of de financiële verantwoording van het investeringsproject voldoet aan de voor dit doel eraan te stellen eisen.
Onder normale aandacht wordt verstaan: controle met een diepgang die gebruikelijk is voor het afgeven van een accountantsverklaring bij een verantwoording.
Onder speciale aandacht wordt verstaan: controle waarbij nadrukkelijk wordt bezien of de desbetreffende voorschriften zijn nageleefd. In dit geval moet dus verder worden gegaan dan normaal bij een controle van een verantwoording.
Aan de niet genoemde artikelen behoeft bij de controle geen aandacht te worden besteed, met dien verstande dat, teneinde de controle op de hierboven genoemde artikelen goed te kunnen verrichten, kennisneming van deze overige artikelen noodzakelijk is.
De minister behoudt zich het recht voor om de Auditdienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een review te laten uitvoeren op de door de accountant van de aanvrager, aan wie de subsidie ingevolge deze regeling is verleend, verrichte werkzaamheden.
Tekst accountantsverklaring, als bedoeld in artikel 9.1, tweede lid, onderdeel a
goedkeurende verklaring:
Wij hebben de bijgevoegde financiële verantwoording met betrekking tot de beschikking tot subsidieverlening in het kader van de Investeringsregeling markt en concurrentiekracht, kenmerk ......... van ............ (naam + zetel) gecontroleerd. Dit onderzoek is verricht in overeenstemming met algemeen aanvaarde controlegrondslagen en met de aanwijzingen die de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in het controleprotocol, behorende bij vorenbedoelde ministeriële regeling, heeft gegeven met betrekking tot de controle op de naleving van de subsidiebepalingen.
Op grond van dit onderzoek zijn wij van oordeel dat deze verantwoording voldoet aan de voor dit doel eraan te stellen eisen.
Tevens delen wij mede dat de in het controleprotocol genoemde subsidiebepalingen zijn nageleefd.