Besluit van 6 oktober 1997, houdende regels inzake de indicatie voor de sociale werkvoorziening (Besluit indicatie sociale werkvoorziening)

Besluit indicatie sociale werkvoorziening

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 juli 1997, directie Arbeidsmarkt, nr. AM/RAW/97/1421;
Gelet op de artikelen 1, derde lid, 6, tweede lid, onderdeel a, 6, vierde lid, 11, vijfde lid, 12, derde lid, en 15, derde lid, van de Wet sociale werkvoorziening;
De Raad van State gehoord (advies van 12 augustus 1997, no. W12.97.0415);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 oktober 1997, directie Arbeidsmarkt, nr. AM/RAW/97/1946;

Hebben goed gevonden en verstaan:

Artikel

1

Begripsbepalingen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet sociale werkvoorziening;

  • b.

    indicatie: de beschikking, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de wet;

  • c.

    betrokkene: de persoon die voor indicatie is aangemeld dan wel die zich daartoe heeft aangemeld;

  • d.

    sociale werkvoorziening: de arbeidsomgeving waar gewerkt wordt in een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet;

  • e.

    begeleid werken: de arbeid, bedoeld in hoofdstuk 3 van de wet;

  • f.

    beperkingen van lichamelijke aard: alle beperkingen ten gevolge van stoornissen die niet van verstandelijke of psychische aard zijn, zoals gekwalificeerd in de internationale statistische classificatie van ziekten en aanverwante gezondheidsproblemen (ICD-10) en de internationale classificatie van stoornissen, beperkingen en handicaps (ICIDH) van de Wereld Gezondheidsorganisatie;

  • g.

    beperkingen van verstandelijke aard: beperkingen ten gevolge van stoornissen die in de ICIDH zijn gekwalificeerd onder 12 en 13;

  • h.

    beperkingen van psychische aard: beperkingen ten gevolge van stoornissen die in de ICIDH zijn gekwalificeerd onder 15 tot en met 19 en 23 tot en met 29;

  • i.

    voorzieningen of maatregelen: voorzieningen of maatregelen met behulp waarvan door betrokkene arbeid kan worden verricht, die betrekking hebben op:

    • 1°.

      technische aanpassingen in de werkplek en werkomgeving;

    • 2°.

      organisatorische aanpassingen in het werk;

    • 3°.

      speciale begeleiding bij het werk;

    • 4°.

      aanpassing van de werktijd;

    • 5°.

      aanpassing van het werktempo.

Artikel

2

De aanvraag

Artikel

3

Het onderzoek door de commissie

Artikel

4

Het advies van de commissie

Artikel

5

De indicatie

Artikel

6

Indeling in arbeidshandicapcategorie

Artikel

7

Wachtlijst

Artikel

8

Herindicatie

Artikel

9

Advies bij voorgenomen opzegging van de dienstbetrekking

Artikel

10

Werkwijze bij indicatie

Artikel

11

Overgangsrecht bestaande wachtlijst

Artikel

12

Overgangsrecht terugkeergarantie

Artikel

13

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel

14

Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit indicatie sociale werkvoorziening.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A. P. W. Melkert
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager

Bijlage

I

behorende bij Besluit indicatie sociale werkvoorziening, artikel 3, eerste lid

Raadpleeg voor deze afbeelding Stb. 1997/469.

Toelichting

Algemeen

Het komen tot een (adviserende) indicatiestelling van het behoren tot de doelgroep van de Wsw is een proces dat geordend kan worden in een aantal te onderscheiden beslissingen.

Voor de helderheid en de toetsbaarheid van de gedachtengang zijn deze te nemen beslissingen geformuleerd als opeenvolgende ja/nee keuzes, hoewel het gaat om oordelen die in de praktijk in samenhang gevormd zullen worden.

Het is voor de toetsbaarheid van de beoordeling van belang dat alle overwegingen die tot het eindoordeel leiden, schriftelijk worden vastgelegd, onder verwijzing naar in het dossier aanwezige bevindingen van eigen of door anderen verricht onderzoek.

Het door anderen verricht onderzoek zal door de indicatiecommissie gewogen dienen te worden op kwaliteit en onafhankelijkheid. Daarbij dient ook de rapportage van deze bevindingen aan behoorlijke kwaliteitseisen te voldoen.Vanzelfsprekend kan er voorts geen sprake van een onafhankelijk oordeel zijn, als de gegevens waarop het oordeel gevormd wordt uitsluitend geleverd worden door niet-onafhankelijke onderzoekers, bijvoorbeeld in het geval van een stage- of functioneringsverslag van de sociale werkvoorziening. In dat geval zal het in de rede liggen een onafhankelijk nader onderzoek te laten verrichten, tenzij de mening van de niet-onafhankelijke rapporteurs overeenkomt met die van de te beoordelen persoon.

De meningsvorming door de deskundigen van de indicatiecommissie zal niet altijd tot stand komen op grond van uitsluitend overduidelijke, doorslaggevende feiten. Soms zal het eindoordeel het resultaat zijn van afwegingen en taxaties. Hierom ook kan de (adviserende) indicatiestelling niet zonder meer gereduceerd worden tot een louter administratieve afhandeling, maar zal de beoordeling moeten geschieden door inhoudelijk deskundigen.

Voor zover het niet goed mogelijk is welomschreven, objectieve normen te formuleren, zullen intervisie en concensusbesprekingen met collega-deskundigen uit verschillende teams, bijdragen tot een vergroting van de intersubjectieve overeenstemming, wat de interpretatieruimte reduceert en de landelijke uniformiteit van de indicatiestelling ten goede komt.

Het gehele indicatieadviseringsproces zal een min of meer iteratief karakter hebben, waarbij een vroegtijdige voorlopige inschatting van geschikte branches en functieniveau al noodzakelijk kan zijn bij het komen tot een oordeel over de onderdelen 2 en volgende. Deze inschatting zal later in het proces opnieuw gewogen worden.

Een precieze aanduiding van de noodzakelijke aanpassingen en van de bepalingen waarmee rekening gehouden moet worden, kan uiteraard pas gegeven worden na een functiegericht onderzoek bij de feitelijke plaatsing.

ad 1

Stoornissen en functionele beperkingen worden met name genoemd en welomschreven, en daarnaast weergegeven in termen en codes uit de internationale statistische classificatie van ziekten en aanverwante gezondheidsproblemen (ICD-10, Wereldgezondheidsorganisatie, Genève,1992) en de Internationale Classificatie van Stoornissen, Beperkingen en Handicaps (ICIDH, Wereldgezondheidsorganisatie, Geneve,1980, herdruk 1993), een en ander onder verwijzing naar de betreffende rapporten en de gebruikte onderzoeksmethoden∗. De terminologie van de ICIDH wordt in deze bijlage ten dele vervangen door in Nederland gangbare eigentijdse benamingen.

Onder beperkingen van lichamelijke aard worden alle beperkingen verstaan ten gevolge van stoornissen, die niet van verstandelijke (ICIDH, 12–13) of psychische aard (ICIDH, 15–19, 23–29) zijn. Deze beperkingen kunnen rechtstreeks van functionele betekenis zijn bij arbeidstaken, zoals een bewegingsbeperking, of van sociale aard, indien er bijvoorbeeld een extreme lichaamsgeur of een zeer misvormd uiterlijk (ICIDH, 8) een onoverkomelijke barrière vormt voor werken onder normale omstandigheden.

Ook psychische beperkingen kunnen soms geheel of in belangrijke mate sociaal van aard zijn.

Te denken is daarbij aan ernstige persoonlijkheidstoornissen en zware motorische- en/of vocale tic-stoornissen. Verder kan grote traagheid ten gevolge van een laag psychomotorisch tempo een bepalende beperking zijn.

Bij beperkingen van verstandelijke aard gaat het om beperkingen in het functioneren in de arbeidssituatie, die samenhangen met een duidelijk onder het gemiddelde intelligentieniveau functioneren, zoals geformuleerd in de ICIDH criteria.

ad 2

Bij het beantwoorden van de tweede vraag gaat het meer in het bijzonder in hoeverre de geconstateerde beperkingen – afzonderlijk, dan wel in samenhang gezien – het functioneren in een normale arbeidsomgeving in de weg staan. Dit is mede afhankelijk van wat in de betreffende regio en in de betreffende branches mogelijk en gebruikelijk is, rekening houdend met wat voor de betrokkene als passende arbeid beschouwd kan worden, gegeven de genoten opleiding, het arbeidsverleden en de beperkingen.

ad 3

Diegenen, die vanwege hun beperkingen ook niet met behulp van voorzieningen of maatregelen tot arbeid in staat zijn, worden geacht tot de doelgroep van zorgvoorzieningen te behoren.

ad 4

Voor de grens van het redelijke geldt hierbij wat bij toepassing van voorzieningen op basis van de arbeidsongeschiktheidswetten in de regio gebruikelijk is, rekening houdend met wat voor de persoon als passende arbeid beschouwd kan worden, gegeven de genoten opleiding, het arbeidsverleden en de beperkingen.

Ingrijpende technische voorzieningen, vergaande taakdelingen, speciale werkbegeleiding en vergaande aanpassing van werktempo zullen in een normale arbeidsomgeving veelal in de praktijk niet mogelijk zijn. Diegenen, die tot arbeid in staat zijn en voor wie de noodzakelijke voorzieningen en/of maatregelen in het algemeen gerealiseerd kunnen worden in een overigens normale arbeidsomgeving in de regio, worden geacht tot de normale doelgroep van arbeidsvoorziening, of die van de Wiw te behoren.

ad 5

Voor een redelijke grens van aanpassingen geldt 2 maal het maximale subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur bij een eenmalige investering, en een vierde van het maximale subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur bij structurele kosten.

Voor een redelijke grens van de kwaliteit van speciale begeleiding geldt een opleiding op MBO-niveau, aangevuld met cursus(sen) specifiek gericht op het werken met mensen met beperkingen van lichamelijk-, verstandelijke- of psychische aard; voor de aanvullende cursus(sen) geldt een studiebelasting van 300 uren als redelijke bovengrens.

Verder moet betrokkene tenminste in staat geacht worden te kunnen functioneren op een rustige plek in een kleine industriële afdeling, kantoor of buitenobject; enig contact met collega's zal daarbij niet uitgesloten zijn.

Voor een redelijke grens van aanpassing van de werktijd geldt een maximale reductie tot een dagdeel per werkdag.

Diegenen voor wie de noodzakelijke voorzieningen en/of maatregelen redelijkerwijs niet gerealiseerd kunnen worden binnen de sociale werkvoorziening worden geacht tot de doelgroep van zorgvoorzieningen te behoren.

ad 6

Vergaande taakdelingen zijn in beginsel wel mogelijk in de sociale werkvoorziening, waarbij de toelaatbare limiet is het verrichten van de eenvoudigste functies zoals beschreven in de functievoorbeelden van het profielensysteem sw. De noodzaak tot uitsplitsing kan immers niet zodanig zijn dat zelfs het vervullen van de allereenvoudigste functies het vermogen van betrokkene te boven gaat.

Een functioneringsniveau, waarbij betrokkene aangewezen is op intensievere begeleiding dan hierboven aangegeven, minder dan een uur aaneengesloten kan werken, of slechts een prestatie kan leveren van minder dan 10 procent, wordt beschouwd als niet (meer) passend binnen een arbeidsorganisatie.

Diegenen, die niet tot regelmatige arbeid in staat zijn vanwege de aard van hun beperkingen, worden geacht tot de doelgroep van zorgvoorzieningen te behoren.

ICD-10, Wereldgezondheidsorganisatie, Geneve, 1992

ICIDH, Wereldgezondheidsorganisatie, Geneve, 1980, herdruk 1993; vertaling met Nederlandse voorwoorden en inleiding: WCC, vaste commissie voor classificaties en definities, WHO Collaborating Centre voor de ICIDH, Zoetermeer 1995

Voor een hoofdindeling op basis van de ICIDH wordt aangesloten bij de WCC-standaard Termen voor Gehandicapten)

verstandelijk gehandicapten

1

verstandelijk gehandicapten (licht)

13

2

verstandelijk gehandicapten (matig)

12

3

demente personen

14

4

bewustzijnsgehandicapten

20–22

psychisch gehandicapten

5

psychisch gehandicapten (niet ernstig)

15–19 en 23–29

6

psychisch gehandicapten (ernstig** diegenen die in een beschermde woonvorm verblijven en zij, die in de laatste vijf jaar voor de aanmelding twee jaar of langer in een psychiatrisch ziekenhuis verbleven. )

15–19 en 23–29

zintuigelijk gehandicapten

7

doven

40–41

8

auditief gehandicapten, overig

42–47, 49

9

blinden

50–51

10

visueel gehandicapten, overig

52–58

11

evenwicht gehandicapten

48

12

zintuigelijk gehandicapten, overig

69, 95–98

orgaangehandicapten

13

uithoudingsgehandicapten

61

14

orgaangehandicapten, overig

60, 62–68

15

motorisch gehandicapten

70–79

16

overige gehandicapten

30–39, 80–87, 89–90, 92–94, 99

Bijlage

II

behorende bij Besluit indicatie sociale werkvoorziening, artikel 3, eerste lid en bij artikel 6, eerste lid

Raadpleeg voor deze afbeelding Stb. 1997/469.

Toelichting

Algemeen

Het gehele indicatieproces zal een min of meer iteratief karakter hebben, waarbij een vroegtijdige voorlopige inschatting van geschikte branches en functieniveau noodzakelijk kan zijn bij het komen tot een oordeel over de onderdelen 1. en volgende.

De vaststelling van arbeidshandicapniveaus wordt als volgt bepaald aan de hand van de prestatiemogelijkheden (meer – minder), in combinatie met het niveau van de noodzakelijke voorzieningen en/of maatregelen (vérstrekkend – niet vérstrekkend):

licht arbeidsgehandicapt:

meer prestatiemogelijkheden + niet vérstrekkende voorzieningen

matig arbeidsgehandicapt:

meer prestatiemogelijkheden + vérstrekkende voorzieningen

minder prestatiemogelijkheden + niet vérstrekkende voorzieningen

ernstig arbeidsgehandicapt:

minder prestatiemogelijkheden + vérstrekkende voorzieningen.

De arbeidshandicap zal in veel gevallen rechtstreeks kunnen worden afgeleid uit de aard van de stoornis en van de beperkingen die daarmee gepaard gaan. Zo mag op voorhand worden aangenomen dat verstandelijk gehandicapten en psychisch gehandicapten aangewezen zijn op speciale werkbegeleiding. Van matig verstandelijk gehandicapten en van ernstig psychisch gehandicapten mag bovendien worden verondersteld dat zij niet in staat zijn tot het leveren van arbeidsprestaties (zie ad 2.) boven de 50% (zie ad 5.).

Het merendeel van de lichamelijk gehandicapten zal niet aangewezen zijn op speciale werkbegeleiding, of op andere voorzieningen, die als vérstrekkend worden beschouwd (zie ad 4.). Evenmin hoeft er bij lichamelijk gehandicapten op voorhand worden uitgegaan van eenprestatieplafond van 50% (zie ad 2.).

In een hulptabel is de a priori-indeling gegeven.

In individuele gevallen kunnen bovenstaande veronderstellingen leiden tot het toekennen van een te lichte arbeidshandicap. In die gevallen zal, in afwijking van de a priori indeling, de vaststelling van de arbeidshandicap geschieden aan de hand van het beargumenteerde oordeel van de deskundigen van de indicatiecommissie, zo nodig mede op basis van een arbeidskundig onderzoek. Hierbij valt bij voorbeeld te denken aan licht verstandelijk gehandicapten, die vanwege forse lichamelijke beperkingen niet in staat zijn tot het leveren van arbeidsprestaties boven de 50%, of aan lichamelijk gehandicapten met aanzienlijke beperkingen, voor wie vérstrekkende voorzieningen op de werkplek noodzakelijk zijn.

ad 1

Of er verlaagde eisen gesteld moeten worden met betrekking tot het werktempo kan gezien worden als een noodzakelijke aanpassingsmaatregel, die al dan niet op een werkplek gerealiseerd kan worden. Een dergelijke maatregel zal een verminderde individuele prestatie tot gevolg hebben. Niet bij elke taak of functie zal een dergelijke aanpassing mogelijk zijn, ongeacht de eventuele financiële compensatie voor de resulterende verminderde prestatie.

ad 2

Op basis van het beargumenteerd oordeel van de deskundigen van de adviescommissie worden de prestatiemogelijkheden (het «prestatieplafond») vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan van de geïndiceerde aangepaste omstandigheden. In geval van twijfel zullen de uitkomsten uit arbeidskundig testonderzoek en/of arbeidssimulatie duidelijkheid kunnen verschaffen. De uiteindelijke feitelijke arbeidsprestatie, die sterk mede afhankelijk is van buiten de persoon gelegen factoren, wordt niet als criterium beschouwd.

De prestatiemogelijkheden worden uitgedrukt in percentages van de prestaties die verwacht mogen worden van een normaal vaardige werknemer in normale omstandigheden.

Op voorhand wordt aangenomen dat personen met lichamelijke beperkingen in staat zijn een prestatie te kunnen leveren van meer dan 50%, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt.

ad 3

Als niet vérstrekkend worden gezien:

  • a.

    algemene voorzieningen voor (lichamelijk) gehandicapten betreffende toegankelijkheid, gebruik en veiligheid;

  • b.

    eenmalige individuele aanpassingen in de werkplek en werkomgeving, voor zover de eenmalige kosten niet de helft van het maximale subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur te boven gaan;

  • c.

    structurele voorzieningen, voor zover deze niet een achtste van het maximale subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur te boven gaan;

  • d.

    organisatorische aanpassingen aan functies die, na aanpassing, gewaardeerd worden boven een bij ministeriële regeling vastgesteld functieniveau.

Het onder b. genoemde maximale subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur is het subsidiebedrag dat op het moment van de indicatiestelling aan de gemeente beschikbaar wordt gesteld voor een in arbeidshandicapcategorie «ernstig» ingedeelde werknemer met een dienstbetrekking met de gemeente, als bedoeld in hoofdstuk 2 van de wet.

ad 4

Als vérstrekkend worden gezien:

  • f.

    combinaties van twee of meer van onder ad 3. genoemde maatregelen;

  • g.

    eenmalige individuele technische aanpassingen in de werkplek en werkomgeving, voor zover deze de helft van het maximale subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur te boven gaan;

  • h.

    individuele voorzieningen met structurele kosten, voor zover deze een achtste van het maximale subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur te boven gaan;

  • i.

    organisatorische aanpassingen die inherent zijn aan alle functies die gewaardeerd worden beneden een bij ministeriële regeling vastgesteld functieniveau;

  • j.

    speciale werkbegeleiding, waarbij speciale kennis en vaardigheden van de leidinggevende vereist zijn, of waarbij de noodzakelijke intensiteit van begeleiding meer dan 50% hoger is dan bij een soortgelijke functie onder normale werkomstandigheden het geval zou zijn.

ad 5

Van personen met een matige verstandelijke handicap (ZMLK-schoolverlaters) mag worden aangenomen dat zij niet in staat zijn tot het leveren van een prestatie van 50% of meer.

Dit geldt eveneens voor personen met een ernstige psychische handicap (diegenen die in een beschermde woonvorm verblijven en zij, die in de laatste vijf jaar voor de aanmelding twee jaar of langer in een psychiatrisch ziekenhuis verbleven).

Hulptabel voor a priori indeling:

verstandelijk (matig)

12

ernstig

psychisch (niet ernstig)

15 t/m 19 en 23 t/m 29

matig

psychisch (ernstig, zie ad 5.)

15 t/m 19 en 23 t/m 29

ernstig

overig («lichamelijk») (licht)

overige stoornissen***voor zover niet leidend tot vérstrekkende maatregelen of een «prestatieplafond» van 50%.

licht

Bijlage

III

behorende bij Besluit indicatie sociale werkvoorziening, artikel 3, eerste lid

Raadpleeg voor deze afbeelding Stb. 1997/469.

Toelichting

Algemeen

Bij de indicatiestelling voor scholing gaat het expliciet en uitsluitend om scholing in het kader van het leerlingwezen, in termen van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) de beroepsbegeleidende leerweg, en om scholing voor uitsluitend in de Wsw voorkomende functies. De meest relevante soorten beroepsopleidingen zullen de assistentopleidingen en basisberoepsopleidingen (het vroegere niveau primair leerlingwezen) en de vakopleidingen zijn. De overige beroepsopleidingen in de WEB, mits gerealiseerd via de beroepsbegeleidende leerweg, zijn niet uitgesloten, maar slechts incidenteel van toepassing.

Andere vormen van scholing, zoals voltijd dagopleidingen, deeltijd dagopleidingen waarbij de werkcomponent geen onderdeel van de opleiding vormt, korte interne bedrijfsopleidingen, avond- en weekendcursussen zijn geen doel van de indicatiestelling.

Wel kán de indicatiecommissie aanbevelingen doen met betrekking tot andersoortige scholingsactiviteiten, bijvoorbeeld gericht op het wegnemen van lacunes in de startkwalificaties, zoals een cursus Nederlandse taal voor niet-Nederlands sprekenden. Deze aanbevelingen maken echter geen deel uit van de formele indicatiestelling.

Alvorens over te gaan tot de indicatiestelling scholing, is nagegaan of betrokkene tot de doelgroep van de sociale werkvoorziening behoort (beslistabel I) – waarbij tevens een eerste indruk verkregen is welke branche(s) en welk functieniveau tot de mogelijkheden behoren – en in welke handicapcategorie betrokkene wordt ingedeeld (beslistabel II).

ad 1

Allereerst moet worden vastgesteld of betrokkene beroepsonderwijs heeft ontvangen, en zo ja welke vorm, en vervolgens in hoeverre deze scholing relevant is voor de mogelijk in aanmerking komende branche(s). Voorts moet worden nagegaan welk (vervolg)scholingsaanbod er is binnen de beroepsbegeleidende leerweg, rekening houdend met het relevant scholingsniveau van betrokkene.

Het kan immers voorkomen dat ten gevolge van een later verworven handicap de aanvankelijke beroepsrichting niet meer tot de mogelijkheden behoort. Wél zal het mogelijk zijn dat delen van zijn of haar opleiding van betekenis zijn voor het werk dat in Wsw-verband aangeboden zal kunnen worden. Hiermee moet bij de verdere indicatiestelling vanzelfsprekend rekening worden gehouden.

Als er geen relevant (vervolg)scholingsaanbod is binnen de beroepsbegeleidende leerweg moet worden nagegaan of er opleidingsmogelijkheden zijn voor Wsw-specifieke functies die uitsluitend in de Wsw voorkomen (zie onder 3).

ad 2

Bij dit onderdeel worden de scholingsmogelijkheden en -beperkingen van betrokkene nagegaan, gegeven het voor handen zijnde scholingsaanbod binnen de beroepsbegeleidende leerweg. Als betrokkene in staat geacht wordt aan deze vorm van beroepsonderwijs deel te kunnen nemen, is hij of zij geïndiceerd voor beroepsonderwijs via de beroepsbegeleidende leerweg.

ad 3

Indien vastgesteld is dat betrokkene niet in staat geacht wordt aan beroepsonderwijs via de beroepsbegeleidende leerweg te kunnen deelnemen, of indien er geen relevant (vervolg)scholingsaanbod is binnen de beroepsbegeleidende leerweg moet worden nagegaan of er opleidingsmogelijkheden zijn voor Wsw-specifieke functies. Deze Wsw-specifieke opleiding moet natuurlijk verder gaan dan het door betrokkene reeds bereikte relevante opleidingsniveau.

Zijn deze mogelijkheden er niet, dan is betrokkene niet geïndiceerd voor (verdere) scholing.

ad 4

Indien er een voor betrokkene relevant opleidingsaanbod is voor Wsw-specifieke functies, moet vastgesteld worden of betrokkene in staat aan een dergelijke opleiding deel te nemen. Is dit het geval dan is betrokkene geïndiceerd voor Wsw-specifieke scholing, zoniet dan is betrokkene niet geïndiceerd voor (verdere) scholing.

Bijlage

IV

behorende bij Besluit indicatie sociale werkvoorziening, artikel 3, eerste lid

Raadpleeg voor deze afbeelding Stb. 1997/469.

Toelichting

Algemeen

Voor diegenen die behoren tot de doelgroep van de sociale werkvoorziening biedt de regeling begeleid werken, voor zover daartoe geen contra-indicatie bestaat, de faciliteit van extra begeleiding en loonsubsidie indien daarmee een arbeidsovereenkomst onder overigens normale omstandigheden kan worden verworven. Alvorens over te gaan tot de indicatiestelling begeleid werken, is nagegaan of betrokkene tot de doelgroep van de sociale werkvoorziening behoort (beslistabel I), in welke handicapcategorie betrokkene wordt ingedeeld (beslistabel II) en of betrokkene is geïndiceerd voor scholing (beslistabel III). De scholingsindicatie zal in het geval er door betrokkene geopteerd wordt voor begeleid werken geen dwingende indicatie zijn, omdat de arbeidsvoorwaarden worden vastgesteld in onderhandelingen tussen werkgever en werknemer of diens vertegenwoordiger.

ad 1

Nadat bij de indicatiestelling is vastgesteld dat het totaal van de onder punt 3. van de beslistabel in bijlage I genoemde aanpassingen niet te realiseren is in een overigens normale arbeidsomgeving, zal opnieuw moeten worden nagegaan of dit wél mogelijk is voor de voor betrokkene noodzakelijke technische aanpassingen, organisatorische aanpassingen of aanpassing van de werktijd.

Omdat de mogelijkheid van begeleid werken een optionele is, waarbij van tevoren de werksetting in het algemeen niet bekend zal zijn, zal de toetsing van deze punten marginaal zijn, in die zin dat uitsluitend aanpassingen een positieve indicatie in de weg zullen staan, die met grote waarschijnlijkheid nergens buiten de sociale werkvoorziening gerealiseerd (kunnen) worden.

Dat in de praktijk de noodzaak tot het voorzien in aanpassingen het vinden van een begeleid-werkenbaan zou kunnen bemoeilijken, is als zodanig geen reden om betrokkene een dergelijke optie te onthouden.

Aanpassingen op het punt van speciale werkbegeleiding en van werktempo worden door het begeleid werken ex art.7 van de wet zelf mogelijk gemaakt, door middel van subsidie voor de werkgever om te voorzien in deskundige begeleiding op de werkplek en in compensatie van de verminderde productiviteit van betrokkene ten gevolge van diens beperkingen.

ad 2

Vastgesteld moet worden of er speciale werkbegeleiding noodzakelijk is, die onder normale omstandigheden niet kan worden geboden. Dit kan zowel de omvang van de noodzakelijke begeleiding betreffen, alsook het gespecialiseerde karakter ervan. Dit laatste zal met name het geval kunnen zijn bij personen met een verstandelijke of een psychische handicap. De noodzaak van enige speciale begeleiding is een noodzakelijke voorwaarde voor een indicatie begeleid werken.

ad 3

Het begeleid werken ex art.7 van de wet is bedoeld om, met enige ondersteuning, het werken onder overigens normale omstandigheden mogelijk te maken. Daarom moet de noodzaak van permanent aanwezige leiding, waarop op welk moment dan ook een beroep gedaan kan worden, beschouwd worden als een contra-indicatie.

ad 4

Een voorwaarde om van de regeling gebruik te kunnen maken is dat de speciale werkbegeleiding beperkt blijft tot gemiddeld maximaal 15% van de werktijd, op jaarbasis.