indicatie: de beschikking, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de wet;
c.
betrokkene: de persoon die voor indicatie is aangemeld dan wel die zich daartoe heeft aangemeld;
d.
sociale werkvoorziening: de arbeidsomgeving waar gewerkt wordt in een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet;
e.
begeleid werken: de arbeid, bedoeld in hoofdstuk 3 van de wet;
f.
beperkingen van lichamelijke aard: alle beperkingen ten gevolge van stoornissen die niet van verstandelijke of psychische aard zijn, zoals gekwalificeerd in de internationale statistische classificatie van ziekten en aanverwante gezondheidsproblemen (ICD-10) en de internationale classificatie van stoornissen, beperkingen en handicaps (ICIDH) van de Wereld Gezondheidsorganisatie;
g.
beperkingen van verstandelijke aard: beperkingen ten gevolge van stoornissen die in de ICIDH zijn gekwalificeerd onder 12 en 13;
h.
beperkingen van psychische aard: beperkingen ten gevolge van stoornissen die in de ICIDH zijn gekwalificeerd onder 15 tot en met 19 en 23 tot en met 29;
i.
voorzieningen of maatregelen: voorzieningen of maatregelen met behulp waarvan door betrokkene arbeid kan worden verricht, die betrekking hebben op:
1°.
technische aanpassingen in de werkplek en werkomgeving;
2°.
organisatorische aanpassingen in het werk;
3°.
speciale begeleiding bij het werk;
4°.
aanpassing van de werktijd;
5°.
aanpassing van het werktempo.
Artikel
2
De aanvraag
1
Een aanvraag tot indicatie wordt ingediend door of namens de betrokkene bij het gemeentebestuur waar betrokkene woonachtig is. Ondertekent de betrokkene de aanvraag tot indicatie niet zelf, dan wordt de reden daarvan vermeld.
2
In de aanvraag wordt aangegeven of de betrokkene toestemming geeft tot het zo nodig raadplegen van behandelend artsen of psychologen en het gebruik maken van bij dezen aanwezige medische of psychologische gegevens.
3
Bij de aanvraag wordt een bewijs van inschrijving in de gemeente alsmede een bewijs van inschrijving als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen overlegd.
4
In afwijking van het eerste lid kan een aanvraag tot indicatie worden ingediend bij een ander gemeentebestuur, indien dat gemeentebestuur en het gemeentebestuur waar betrokkene woonachtig is daarmee instemmen.
5
De aanvraag tot indicatie wordt door het gemeentebestuur binnen vier weken doorgeleid naar de commissie, bedoeld in artikel 12 van de wet.
Artikel
3
Het onderzoek door de commissie
1
Ten behoeve van de advisering over de aanvraag tot indicatie verricht de commissie, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de wet, met inachtneming van bijlagen I, II, III en IV behorend bij dit besluit, onderzoek naar:
a.
de beperkingen van betrokkene van lichamelijke, verstandelijke en psychische aard;
b.
de mogelijkheid, dat betrokkene in staat is passende arbeid te verrichten onder normale omstandigheden, zonder dat er sprake is van voorzieningen of maatregelen;
c.
de voorzieningen of maatregelen die voor betrokkene noodzakelijk zijn en de vraag of deze binnen redelijke grenzen in een normale arbeidsomgeving kunnen worden gerealiseerd;
d.
de mogelijkheid, dat betrokkene met de voorzieningen of maatregelen in staat is regelmatig arbeid in de sociale werkvoorziening te verrichten;
e.
de indeling in een arbeidshandicapcategorie als bedoeld in artikel 6;
f.
de wenselijkheid en mogelijkheid, dat betrokkene in aanmerking komt voor begeleid werken;
g.
de wenselijkheid en mogelijkheid, dat betrokkene in aanmerking komt voor een scholingstraject.
2
De commissie verricht haar onderzoek met inachtneming van het in artikel 10 genoemde besluit.
3
Bij de vastlegging van het onderzoek wordt gebruik gemaakt van het bij ministeriële regeling vastgestelde intakeprofiel.
4
Van het onderzoek wordt ten behoeve van het gemeentebestuur schriftelijk rapport opgemaakt. In het rapport wordt verslag gedaan van de wijze waarop het onderzoek is verricht en van de bevindingen.
Artikel
4
Het advies van de commissie
1
De commissie adviseert het gemeentebestuur over de aanvraag tot indicatie. Het advies bevat naast persoonsgegevens van betrokkene in ieder geval het schriftelijk rapport van het onderzoek.
2
De commissie adviseert het gemeentebestuur binnen zes weken nadat zij de aanvraag tot indicatie van het gemeentebestuur heeft ontvangen, tenzij de commissie nader onderzoek wil verrichten. In dat geval adviseert de commissie binnen zes weken na ontvangst van de bevindingen van het nader onderzoek, doch in ieder geval binnen 16 weken nadat zij de aanvraag tot indicatie van het gemeentebestuur heeft ontvangen.
3
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de commissie haar standpunt bepaalt.
Artikel
5
De indicatie
1
Het gemeentebestuur stelt de indicatie vast binnen vier weken na ontvangst van het advies van de commissie.
2
Het gemeentebestuur kan uitsluitend aan een gemeenteambtenaar mandaat verlenen tot het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid.
de vermelding of betrokkene tot de doelgroep behoort;
c.
de eventuele voorzieningen of maatregelen die in eerste aanleg noodzakelijk worden bevonden;
d.
de arbeidshandicapcategorie waarin betrokkene, conform artikel 6, is ingedeeld;
e.
de vermelding of betrokkene in staat wordt geacht tot begeleid werken;
f.
de vermelding of betrokkene in staat wordt geacht deel te nemen aan een scholingstraject en van het daarbij voorgestelde scholings- en trainingsniveau;
De indicatie wordt zo spoedig mogelijk na vaststelling toegezonden aan de aanvrager en de in artikel 2, derde lid, van de wet bedoelde rechtspersoon.
5
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de geldigheidsduur van de indicatie.
Artikel
6
Indeling in arbeidshandicapcategorie
1
Bij de indicatie deelt het gemeentebestuur de betrokkene in een arbeidshandicapcategorie in, op grond van de noodzakelijke voorzieningen of maatregelen en van het prestatieniveau volgens de beslistabel van bijlage II behorend bij dit besluit.
2
Bij de noodzakelijke voorzieningen of maatregelen wordt onderscheid gemaakt tussen verstrekkende voorzieningen en maatregelen en niet verstrekkende voorzieningen en maatregelen.
3
Niet verstrekkende voorzieningen en maatregelen zijn:
a.
algemene voorzieningen voor gehandicapten betreffende toegankelijkheid, gebruik en veiligheid;
b.
eenmalige individuele aanpassingen in de werkplek en werkomgeving, voorzover de eenmalige kosten ervan niet de helft van het maximale subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur te boven gaan;
c.
individuele voorzieningen met structurele kosten, voorzover die kosten ervan niet een achtste van het maximale subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur te boven gaan;
d.
organisatorische aanpassingen aan functies die, na aanpassing, gewaardeerd worden op of boven een bij ministeriële regeling vastgesteld functieniveau.
4
Verstrekkende voorzieningen of maatregelen zijn:
a.
combinaties van twee of meer van de niet verstrekkende voorzieningen en maatregelen;
b.
eenmalige individuele aanpassingen in de werkplek en de werkomgeving, voorzover deze de helft van het maximale subsidiebedrag te boven gaan;
c.
individuele voorzieningen met structurele kosten, voorzover die kosten een achtste van het maximale subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur te boven gaan;
d.
organisatorische aanpassingen die inherent zijn aan alle functies die gewaardeerd worden beneden het niveau vastgesteld op basis van het derde lid, onder d;
e.
speciale werkbegeleiding, waarbij speciale kennis en vaardigheden van de leidinggevende vereist zijn, of waarbij de noodzakelijke intensiteit van begeleiding meer dan 50% hoger is dan bij een soortgelijke functie onder normale werkomstandigheden het geval zou zijn.
5
Betrokkene wordt bij het vaststellen van zijn prestatieniveau ingedeeld in één van de volgende categorieën:
a.
een prestatie van 50% of meer van een normale prestatie;
b.
een prestatie van minder dan 50% doch meer dan 10% van een normale prestatie;
c.
een prestatie van minder dan 10% van de normale prestatie.
Artikel
7
Wachtlijst
1
Het gemeentebestuur beheert een wachtlijst.
2
Plaatsing op de wachtlijst geschiedt op volgorde van de datum van aanvraag tot indicatie.
3
Bij de plaatsing op de wachtlijst worden ten minste de volgende gegevens van betrokkene vermeld:
a.
naam, adres, postcode en woonplaats;
b.
geboortedatum;
c.
geslacht;
d.
sofinummer;
e.
de datum van aanvraag en beschikking tot indicatie;
f.
de indeling in arbeidshandicapcategorie, onderscheiden naar indicaties voor de sociale werkvoorziening, begeleid werken en scholing, en
Betrokkene wordt van de wachtlijst gehaald met ingang van dag waarop hij:
a.
daartoe een schriftelijk verzoek indient bij het gemeentebestuur;
b.
een dienstbetrekking of arbeidsovereenkomst als bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3 van de wet aanvaardt;
c.
andere arbeid dan bedoeld onder b aanvaardt, tenzij:
1°.
deze arbeid ook bijkomend zou worden verricht, indien betrokkene een dienstbetrekking of arbeidsovereenkomst als bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3 van de wet, zou zijn aangegaan, of
na een herindicatie, bedoeld in artikel 8, niet langer tot de doelgroep behoort;
f.
zich blijvend in een andere gemeente vestigt;
g.
de leeftijd van 65 jaar bereikt;
h.
overlijdt.
5
Indien betrokkene die is geïndiceerd zich blijvend in een andere gemeente vestigt, worden zijn gegevens door de gemeente waar hij gevestigd was overgedragen aan de gemeente waar hij zich gevestigd heeft. De gemeente waar betrokkene zich gevestigd heeft plaatst betrokkene op de wachtlijst overeenkomstig het tweede lid.
6
Een persoon die vanaf de wachtlijst arbeid gaat verrichten buiten het kader van de wet en vervolgens binnen drie jaar onvrijwillig werkloos wordt, wordt op zijn verzoek en indien hij tot de doelgroep behoort, door de gemeente op de oorspronkelijke datum van aanvraag tot indicatie op de wachtlijst geplaatst.
7
Een persoon die begeleid werkt en vervolgens onvrijwillig werkloos wordt, wordt op zijn verzoek en indien hij tot de doelgroep behoort, door de gemeente op de oorspronkelijke datum van aanvraag tot indicatie op de wachtlijst geplaatst en bij voorrang een arbeidsovereenkomst aangeboden.
8
Een persoon die in aansluiting op een dienstbetrekking of arbeidsovereenkomst als bedoeld in de wet arbeid gaat verrichten buiten het kader van de wet en vervolgens binnen drie jaar onvrijwillig werkloos wordt, wordt op zijn verzoek en indien hij tot de doelgroep behoort, door de gemeente op de oorspronkelijke datum van aanvraag tot indicatie op de wachtlijst geplaatst en bij voorrang een dienstbetrekking of een arbeidsovereenkomst aangeboden.
9
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot personen die na een herindicatie niet langer tot de doelgroep behoren.
Artikel
8
Herindicatie
1
Telkens uiterlijk twee maanden voor het verstrijken van de geldigheidsduur van een indicatie wordt door het gemeentebestuur een advies ten behoeve van een herindicatie aangevraagd bij de commissie.
2
Onverminderd het eerste lid, kan een aanvraag tot herindicatie op gemotiveerd verzoek van of namens betrokkene op een eerder tijdstip dan bedoeld in het eerste lid, bij het gemeentebestuur plaatsvinden. Artikel 2, vijfde lid, is daarbij van overeenkomstige toepassing.
3
De artikelen 2, tweede en vierde lid, en 3 tot en met 7 van dit besluit zijn op een aanvraag tot herindicatie van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat zo nodig de geldigheidsduur van de indicatie, bedoeld in artikel 5, derde lid, onder h, met maximaal 2 maanden wordt verlengd.
4
De commissie betrekt, met inachtneming van het besluit bedoeld in artikel 10, bij haar advies over de herindicatie de wijze van functioneren van betrokkene in de sociale werkvoorziening.
5
Door of namens een werknemer die de dag voorafgaande aan de datum waarop de wet in werking treedt een dienstbetrekking is aangegaan met een gemeente op basis van de Wet Sociale Werkvoorziening, zoals deze luidde tot de datum van inwerkingtreding van de wet, kan bij het gemeentebestuur een aanvraag tot herindicatie worden ingediend indien die werknemer in aanmerking wenst te komen voor een arbeidsovereenkomst als bedoeld in hoofdstuk 3 van de wet. Bij deze herindicatie wordt uitsluitend beoordeeld of betrokkene tot dergelijke arbeid in staat wordt geacht.
6
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van dit artikel.
Artikel
9
Advies bij voorgenomen opzegging van de dienstbetrekking
Bij de uitoefening van haar taak op grond van het eerste lid wordt aan de commissie een jurist toegevoegd.
Artikel
10
Werkwijze bij indicatie
1
Het gemeentebestuur legt de taak en werkwijze van de commissie alsmede haar eigen taak en werkwijze bij de indicatie, herindicatie en voorgenomen opzegging van de dienstbetrekking vast in een besluit.
2
Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.
Artikel
11
Overgangsrecht bestaande wachtlijst
1
Personen die op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van de wet op de wachtlijst staan, bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit informatie sociale werkvoorziening, zoals dit besluit luidde tot die datum, worden binnen twee jaar na inwerkingtreding van de wet, doch in ieder geval vóórdat zij een dienstbetrekking of arbeidsovereenkomst als bedoeld in de wet aanvaarden, door het gemeentebestuur waar zij woonachtig zijn geïndiceerd.
2
Personen, bedoeld in het eerste lid, die tot de doelgroep behoren, worden door het gemeentebestuur waar zij woonachtig zijn op de wachtlijst geplaatst op volgorde van de datum waarop zij waren toegelaten tot de personenkring van de Wet Sociale Werkvoorziening, zoals die wet luidde tot de datum van inwerkingtreding van de wet.
Artikel
12
Overgangsrecht terugkeergarantie
1
In afwijking van artikel 7, zesde lid, wordt een persoon die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet op de wachtlijst staat, bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit informatie sociale werkvoorziening, zoals dit besluit luidde tot die datum, op zijn verzoek, door het gemeentebestuur wederom op de wachtlijst geplaatst op de volgorde van de datum waarop hij tot de personenkring van de Wet Sociale Werkvoorziening was toegelaten indien hij vanaf de wachtlijst arbeid gaat verrichten buiten het kader van de wet en vervolgens binnen drie jaar onvrijwillig werkloos wordt.
2
In afwijking van artikel 7, zevende lid, wordt een persoon die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet werkzaam was met toepassing van de artikelen 11 en 12 van de Regeling samenloop arbeidsongeschikheidsuitkering met inkomsten uit arbeid en de Regeling vergoeding persoonlijke ondersteuning gehandicapte werknemers, zoals deze regelingen luidde tot die datum en die na die datum deze arbeidsovereenkomst heeft voortgezet, op zijn verzoek, door het gemeentebestuur op de wachtlijst geplaatst op de volgorde van de datum waarop hij tot genoemde regelingen was toegelaten en krijgt hij bij voorrang een arbeidsovereenkomst aangeboden, indien hij onvrijwillig werkloos wordt.
3
In afwijking van artikel 7, achtste lid, wordt een persoon die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet een dienstbetrekking heeft krachtens de Wet Sociale Werkvoorziening zoals die luidde tot die datum en die na die datum deze dienstbetrekking heeft voortgezet, op zijn verzoek, door het gemeentebestuur wederom op de wachtlijst geplaatst op de volgorde van de datum waarop hij tot de personenkring van de Wet Sociale Werkvoorziening was toegelaten en krijgt hij bij voorrang een dienstbetrekking aangeboden, indien hij in aansluiting op zijn dienstbetrekking arbeid gaat verrichten buiten het kader van de wet en vervolgens binnen drie jaar onvrijwillig werkloos wordt. Daarbij wordt zijn nieuwe dienstbetrekking aangemerkt als een voortzetting van zijn eerdere dienstbetrekking in de zin van de wet.
Artikel
13
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Artikel
14
Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit indicatie sociale werkvoorziening.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A. P. W. Melkert
Het komen tot een (adviserende) indicatiestelling van het behoren tot de doelgroep van de Wsw is een proces dat geordend kan worden in een aantal te onderscheiden beslissingen.
Voor de helderheid en de toetsbaarheid van de gedachtengang zijn deze te nemen beslissingen geformuleerd als opeenvolgende ja/nee keuzes, hoewel het gaat om oordelen die in de praktijk in samenhang gevormd zullen worden.
Het is voor de toetsbaarheid van de beoordeling van belang dat alle overwegingen die tot het eindoordeel leiden, schriftelijk worden vastgelegd, onder verwijzing naar in het dossier aanwezige bevindingen van eigen of door anderen verricht onderzoek.
Het door anderen verricht onderzoek zal door de indicatiecommissie gewogen dienen te worden op kwaliteit en onafhankelijkheid. Daarbij dient ook de rapportage van deze bevindingen aan behoorlijke kwaliteitseisen te voldoen.Vanzelfsprekend kan er voorts geen sprake van een onafhankelijk oordeel zijn, als de gegevens waarop het oordeel gevormd wordt uitsluitend geleverd worden door niet-onafhankelijke onderzoekers, bijvoorbeeld in het geval van een stage- of functioneringsverslag van de sociale werkvoorziening. In dat geval zal het in de rede liggen een onafhankelijk nader onderzoek te laten verrichten, tenzij de mening van de niet-onafhankelijke rapporteurs overeenkomt met die van de te beoordelen persoon.
De meningsvorming door de deskundigen van de indicatiecommissie zal niet altijd tot stand komen op grond van uitsluitend overduidelijke, doorslaggevende feiten. Soms zal het eindoordeel het resultaat zijn van afwegingen en taxaties. Hierom ook kan de (adviserende) indicatiestelling niet zonder meer gereduceerd worden tot een louter administratieve afhandeling, maar zal de beoordeling moeten geschieden door inhoudelijk deskundigen.
Voor zover het niet goed mogelijk is welomschreven, objectieve normen te formuleren, zullen intervisie en concensusbesprekingen met collega-deskundigen uit verschillende teams, bijdragen tot een vergroting van de intersubjectieve overeenstemming, wat de interpretatieruimte reduceert en de landelijke uniformiteit van de indicatiestelling ten goede komt.
Het gehele indicatieadviseringsproces zal een min of meer iteratief karakter hebben, waarbij een vroegtijdige voorlopige inschatting van geschikte branches en functieniveau al noodzakelijk kan zijn bij het komen tot een oordeel over de onderdelen 2 en volgende. Deze inschatting zal later in het proces opnieuw gewogen worden.
Een precieze aanduiding van de noodzakelijke aanpassingen en van de bepalingen waarmee rekening gehouden moet worden, kan uiteraard pas gegeven worden na een functiegericht onderzoek bij de feitelijke plaatsing.
ad 1
Stoornissen en functionele beperkingen worden met name genoemd en welomschreven, en daarnaast weergegeven in termen en codes uit de internationale statistische classificatie van ziekten en aanverwante gezondheidsproblemen (ICD-10, Wereldgezondheidsorganisatie, Genève,1992) en de Internationale Classificatie van Stoornissen, Beperkingen en Handicaps (ICIDH, Wereldgezondheidsorganisatie, Geneve,1980, herdruk 1993), een en ander onder verwijzing naar de betreffende rapporten en de gebruikte onderzoeksmethoden∗. De terminologie van de ICIDH wordt in deze bijlage ten dele vervangen door in Nederland gangbare eigentijdse benamingen.
Onder beperkingen van lichamelijke aard worden alle beperkingen verstaan ten gevolge van stoornissen, die niet van verstandelijke (ICIDH, 12–13) of psychische aard (ICIDH, 15–19, 23–29) zijn. Deze beperkingen kunnen rechtstreeks van functionele betekenis zijn bij arbeidstaken, zoals een bewegingsbeperking, of van sociale aard, indien er bijvoorbeeld een extreme lichaamsgeur of een zeer misvormd uiterlijk (ICIDH, 8) een onoverkomelijke barrière vormt voor werken onder normale omstandigheden.
Ook psychische beperkingen kunnen soms geheel of in belangrijke mate sociaal van aard zijn.
Te denken is daarbij aan ernstige persoonlijkheidstoornissen en zware motorische- en/of vocale tic-stoornissen. Verder kan grote traagheid ten gevolge van een laag psychomotorisch tempo een bepalende beperking zijn.
Bij beperkingen van verstandelijke aard gaat het om beperkingen in het functioneren in de arbeidssituatie, die samenhangen met een duidelijk onder het gemiddelde intelligentieniveau functioneren, zoals geformuleerd in de ICIDH criteria.
ad 2
Bij het beantwoorden van de tweede vraag gaat het meer in het bijzonder in hoeverre de geconstateerde beperkingen – afzonderlijk, dan wel in samenhang gezien – het functioneren in een normale arbeidsomgeving in de weg staan. Dit is mede afhankelijk van wat in de betreffende regio en in de betreffende branches mogelijk en gebruikelijk is, rekening houdend met wat voor de betrokkene als passende arbeid beschouwd kan worden, gegeven de genoten opleiding, het arbeidsverleden en de beperkingen.
ad 3
Diegenen, die vanwege hun beperkingen ook niet met behulp van voorzieningen of maatregelen tot arbeid in staat zijn, worden geacht tot de doelgroep van zorgvoorzieningen te behoren.
ad 4
Voor de grens van het redelijke geldt hierbij wat bij toepassing van voorzieningen op basis van de arbeidsongeschiktheidswetten in de regio gebruikelijk is, rekening houdend met wat voor de persoon als passende arbeid beschouwd kan worden, gegeven de genoten opleiding, het arbeidsverleden en de beperkingen.
Ingrijpende technische voorzieningen, vergaande taakdelingen, speciale werkbegeleiding en vergaande aanpassing van werktempo zullen in een normale arbeidsomgeving veelal in de praktijk niet mogelijk zijn. Diegenen, die tot arbeid in staat zijn en voor wie de noodzakelijke voorzieningen en/of maatregelen in het algemeen gerealiseerd kunnen worden in een overigens normale arbeidsomgeving in de regio, worden geacht tot de normale doelgroep van arbeidsvoorziening, of die van de Wiw te behoren.
ad 5
Voor een redelijke grens van aanpassingen geldt 2 maal het maximale subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur bij een eenmalige investering, en een vierde van het maximale subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur bij structurele kosten.
Voor een redelijke grens van de kwaliteit van speciale begeleiding geldt een opleiding op MBO-niveau, aangevuld met cursus(sen) specifiek gericht op het werken met mensen met beperkingen van lichamelijk-, verstandelijke- of psychische aard; voor de aanvullende cursus(sen) geldt een studiebelasting van 300 uren als redelijke bovengrens.
Verder moet betrokkene tenminste in staat geacht worden te kunnen functioneren op een rustige plek in een kleine industriële afdeling, kantoor of buitenobject; enig contact met collega's zal daarbij niet uitgesloten zijn.
Voor een redelijke grens van aanpassing van de werktijd geldt een maximale reductie tot een dagdeel per werkdag.
Diegenen voor wie de noodzakelijke voorzieningen en/of maatregelen redelijkerwijs niet gerealiseerd kunnen worden binnen de sociale werkvoorziening worden geacht tot de doelgroep van zorgvoorzieningen te behoren.
ad 6
Vergaande taakdelingen zijn in beginsel wel mogelijk in de sociale werkvoorziening, waarbij de toelaatbare limiet is het verrichten van de eenvoudigste functies zoals beschreven in de functievoorbeelden van het profielensysteem sw. De noodzaak tot uitsplitsing kan immers niet zodanig zijn dat zelfs het vervullen van de allereenvoudigste functies het vermogen van betrokkene te boven gaat.
Een functioneringsniveau, waarbij betrokkene aangewezen is op intensievere begeleiding dan hierboven aangegeven, minder dan een uur aaneengesloten kan werken, of slechts een prestatie kan leveren van minder dan 10 procent, wordt beschouwd als niet (meer) passend binnen een arbeidsorganisatie.
Diegenen, die niet tot regelmatige arbeid in staat zijn vanwege de aard van hun beperkingen, worden geacht tot de doelgroep van zorgvoorzieningen te behoren.
ICIDH, Wereldgezondheidsorganisatie, Geneve, 1980, herdruk 1993; vertaling met Nederlandse voorwoorden en inleiding: WCC, vaste commissie voor classificaties en definities, WHO Collaborating Centre voor de ICIDH, Zoetermeer 1995
Voor een hoofdindeling op basis van de ICIDH wordt aangesloten bij de WCC-standaard Termen voor Gehandicapten)
verstandelijk gehandicapten
1
verstandelijk gehandicapten (licht)
13
2
verstandelijk gehandicapten (matig)
12
3
demente personen
14
4
bewustzijnsgehandicapten
20–22
psychisch gehandicapten
5
psychisch gehandicapten (niet ernstig)
15–19 en 23–29
6
psychisch gehandicapten (ernstig** diegenen die in een beschermde woonvorm verblijven en zij, die in de laatste vijf jaar voor de aanmelding twee jaar of langer in een psychiatrisch ziekenhuis verbleven. )
Het gehele indicatieproces zal een min of meer iteratief karakter hebben, waarbij een vroegtijdige voorlopige inschatting van geschikte branches en functieniveau noodzakelijk kan zijn bij het komen tot een oordeel over de onderdelen 1. en volgende.
De vaststelling van arbeidshandicapniveaus wordt als volgt bepaald aan de hand van de prestatiemogelijkheden (meer – minder), in combinatie met het niveau van de noodzakelijke voorzieningen en/of maatregelen (vérstrekkend – niet vérstrekkend):
licht arbeidsgehandicapt:
meer prestatiemogelijkheden + niet vérstrekkende voorzieningen
matig arbeidsgehandicapt:
meer prestatiemogelijkheden + vérstrekkende voorzieningen
minder prestatiemogelijkheden + niet vérstrekkende voorzieningen
De arbeidshandicap zal in veel gevallen rechtstreeks kunnen worden afgeleid uit de aard van de stoornis en van de beperkingen die daarmee gepaard gaan. Zo mag op voorhand worden aangenomen dat verstandelijk gehandicapten en psychisch gehandicapten aangewezen zijn op speciale werkbegeleiding. Van matig verstandelijk gehandicapten en van ernstig psychisch gehandicapten mag bovendien worden verondersteld dat zij niet in staat zijn tot het leveren van arbeidsprestaties (zie ad 2.) boven de 50% (zie ad 5.).
Het merendeel van de lichamelijk gehandicapten zal niet aangewezen zijn op speciale werkbegeleiding, of op andere voorzieningen, die als vérstrekkend worden beschouwd (zie ad 4.). Evenmin hoeft er bij lichamelijk gehandicapten op voorhand worden uitgegaan van eenprestatieplafond van 50% (zie ad 2.).
In een hulptabel is de a priori-indeling gegeven.
In individuele gevallen kunnen bovenstaande veronderstellingen leiden tot het toekennen van een te lichte arbeidshandicap. In die gevallen zal, in afwijking van de a priori indeling, de vaststelling van de arbeidshandicap geschieden aan de hand van het beargumenteerde oordeel van de deskundigen van de indicatiecommissie, zo nodig mede op basis van een arbeidskundig onderzoek. Hierbij valt bij voorbeeld te denken aan licht verstandelijk gehandicapten, die vanwege forse lichamelijke beperkingen niet in staat zijn tot het leveren van arbeidsprestaties boven de 50%, of aan lichamelijk gehandicapten met aanzienlijke beperkingen, voor wie vérstrekkende voorzieningen op de werkplek noodzakelijk zijn.
ad 1
Of er verlaagde eisen gesteld moeten worden met betrekking tot het werktempo kan gezien worden als een noodzakelijke aanpassingsmaatregel, die al dan niet op een werkplek gerealiseerd kan worden. Een dergelijke maatregel zal een verminderde individuele prestatie tot gevolg hebben. Niet bij elke taak of functie zal een dergelijke aanpassing mogelijk zijn, ongeacht de eventuele financiële compensatie voor de resulterende verminderde prestatie.
ad 2
Op basis van het beargumenteerd oordeel van de deskundigen van de adviescommissie worden de prestatiemogelijkheden (het «prestatieplafond») vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan van de geïndiceerde aangepaste omstandigheden. In geval van twijfel zullen de uitkomsten uit arbeidskundig testonderzoek en/of arbeidssimulatie duidelijkheid kunnen verschaffen. De uiteindelijke feitelijke arbeidsprestatie, die sterk mede afhankelijk is van buiten de persoon gelegen factoren, wordt niet als criterium beschouwd.
De prestatiemogelijkheden worden uitgedrukt in percentages van de prestaties die verwacht mogen worden van een normaal vaardige werknemer in normale omstandigheden.
Op voorhand wordt aangenomen dat personen met lichamelijke beperkingen in staat zijn een prestatie te kunnen leveren van meer dan 50%, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt.
ad 3
Als niet vérstrekkend worden gezien:
a.
algemene voorzieningen voor (lichamelijk) gehandicapten betreffende toegankelijkheid, gebruik en veiligheid;
b.
eenmalige individuele aanpassingen in de werkplek en werkomgeving, voor zover de eenmalige kosten niet de helft van het maximale subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur te boven gaan;
c.
structurele voorzieningen, voor zover deze niet een achtste van het maximale subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur te boven gaan;
d.
organisatorische aanpassingen aan functies die, na aanpassing, gewaardeerd worden boven een bij ministeriële regeling vastgesteld functieniveau.
Het onder b. genoemde maximale subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur is het subsidiebedrag dat op het moment van de indicatiestelling aan de gemeente beschikbaar wordt gesteld voor een in arbeidshandicapcategorie «ernstig» ingedeelde werknemer met een dienstbetrekking met de gemeente, als bedoeld in hoofdstuk 2 van de wet.
ad 4
Als vérstrekkend worden gezien:
f.
combinaties van twee of meer van onder ad 3. genoemde maatregelen;
g.
eenmalige individuele technische aanpassingen in de werkplek en werkomgeving, voor zover deze de helft van het maximale subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur te boven gaan;
h.
individuele voorzieningen met structurele kosten, voor zover deze een achtste van het maximale subsidiebedrag per arbeidsplaats van 36 uur te boven gaan;
i.
organisatorische aanpassingen die inherent zijn aan alle functies die gewaardeerd worden beneden een bij ministeriële regeling vastgesteld functieniveau;
j.
speciale werkbegeleiding, waarbij speciale kennis en vaardigheden van de leidinggevende vereist zijn, of waarbij de noodzakelijke intensiteit van begeleiding meer dan 50% hoger is dan bij een soortgelijke functie onder normale werkomstandigheden het geval zou zijn.
ad 5
Van personen met een matige verstandelijke handicap (ZMLK-schoolverlaters) mag worden aangenomen dat zij niet in staat zijn tot het leveren van een prestatie van 50% of meer.
Dit geldt eveneens voor personen met een ernstige psychische handicap (diegenen die in een beschermde woonvorm verblijven en zij, die in de laatste vijf jaar voor de aanmelding twee jaar of langer in een psychiatrisch ziekenhuis verbleven).
Hulptabel voor a priori indeling:
verstandelijk (matig)
12
ernstig
psychisch (niet ernstig)
15 t/m 19 en 23 t/m 29
matig
psychisch (ernstig, zie ad 5.)
15 t/m 19 en 23 t/m 29
ernstig
overig («lichamelijk») (licht)
overige stoornissen***voor zover niet leidend tot vérstrekkende maatregelen of een «prestatieplafond» van 50%.
Bij de indicatiestelling voor scholing gaat het expliciet en uitsluitend om scholing in het kader van het leerlingwezen, in termen van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) de beroepsbegeleidende leerweg, en om scholing voor uitsluitend in de Wsw voorkomende functies. De meest relevante soorten beroepsopleidingen zullen de assistentopleidingen en basisberoepsopleidingen (het vroegere niveau primair leerlingwezen) en de vakopleidingen zijn. De overige beroepsopleidingen in de WEB, mits gerealiseerd via de beroepsbegeleidende leerweg, zijn niet uitgesloten, maar slechts incidenteel van toepassing.
Andere vormen van scholing, zoals voltijd dagopleidingen, deeltijd dagopleidingen waarbij de werkcomponent geen onderdeel van de opleiding vormt, korte interne bedrijfsopleidingen, avond- en weekendcursussen zijn geen doel van de indicatiestelling.
Wel kán de indicatiecommissie aanbevelingen doen met betrekking tot andersoortige scholingsactiviteiten, bijvoorbeeld gericht op het wegnemen van lacunes in de startkwalificaties, zoals een cursus Nederlandse taal voor niet-Nederlands sprekenden. Deze aanbevelingen maken echter geen deel uit van de formele indicatiestelling.
Alvorens over te gaan tot de indicatiestelling scholing, is nagegaan of betrokkene tot de doelgroep van de sociale werkvoorziening behoort (beslistabel I) – waarbij tevens een eerste indruk verkregen is welke branche(s) en welk functieniveau tot de mogelijkheden behoren – en in welke handicapcategorie betrokkene wordt ingedeeld (beslistabel II).
ad 1
Allereerst moet worden vastgesteld of betrokkene beroepsonderwijs heeft ontvangen, en zo ja welke vorm, en vervolgens in hoeverre deze scholing relevant is voor de mogelijk in aanmerking komende branche(s). Voorts moet worden nagegaan welk (vervolg)scholingsaanbod er is binnen de beroepsbegeleidende leerweg, rekening houdend met het relevant scholingsniveau van betrokkene.
Het kan immers voorkomen dat ten gevolge van een later verworven handicap de aanvankelijke beroepsrichting niet meer tot de mogelijkheden behoort. Wél zal het mogelijk zijn dat delen van zijn of haar opleiding van betekenis zijn voor het werk dat in Wsw-verband aangeboden zal kunnen worden. Hiermee moet bij de verdere indicatiestelling vanzelfsprekend rekening worden gehouden.
Als er geen relevant (vervolg)scholingsaanbod is binnen de beroepsbegeleidende leerweg moet worden nagegaan of er opleidingsmogelijkheden zijn voor Wsw-specifieke functies die uitsluitend in de Wsw voorkomen (zie onder 3).
ad 2
Bij dit onderdeel worden de scholingsmogelijkheden en -beperkingen van betrokkene nagegaan, gegeven het voor handen zijnde scholingsaanbod binnen de beroepsbegeleidende leerweg. Als betrokkene in staat geacht wordt aan deze vorm van beroepsonderwijs deel te kunnen nemen, is hij of zij geïndiceerd voor beroepsonderwijs via de beroepsbegeleidende leerweg.
ad 3
Indien vastgesteld is dat betrokkene niet in staat geacht wordt aan beroepsonderwijs via de beroepsbegeleidende leerweg te kunnen deelnemen, of indien er geen relevant (vervolg)scholingsaanbod is binnen de beroepsbegeleidende leerweg moet worden nagegaan of er opleidingsmogelijkheden zijn voor Wsw-specifieke functies. Deze Wsw-specifieke opleiding moet natuurlijk verder gaan dan het door betrokkene reeds bereikte relevante opleidingsniveau.
Zijn deze mogelijkheden er niet, dan is betrokkene niet geïndiceerd voor (verdere) scholing.
ad 4
Indien er een voor betrokkene relevant opleidingsaanbod is voor Wsw-specifieke functies, moet vastgesteld worden of betrokkene in staat aan een dergelijke opleiding deel te nemen. Is dit het geval dan is betrokkene geïndiceerd voor Wsw-specifieke scholing, zoniet dan is betrokkene niet geïndiceerd voor (verdere) scholing.
Voor diegenen die behoren tot de doelgroep van de sociale werkvoorziening biedt de regeling begeleid werken, voor zover daartoe geen contra-indicatie bestaat, de faciliteit van extra begeleiding en loonsubsidie indien daarmee een arbeidsovereenkomst onder overigens normale omstandigheden kan worden verworven. Alvorens over te gaan tot de indicatiestelling begeleid werken, is nagegaan of betrokkene tot de doelgroep van de sociale werkvoorziening behoort (beslistabel I), in welke handicapcategorie betrokkene wordt ingedeeld (beslistabel II) en of betrokkene is geïndiceerd voor scholing (beslistabel III). De scholingsindicatie zal in het geval er door betrokkene geopteerd wordt voor begeleid werken geen dwingende indicatie zijn, omdat de arbeidsvoorwaarden worden vastgesteld in onderhandelingen tussen werkgever en werknemer of diens vertegenwoordiger.
ad 1
Nadat bij de indicatiestelling is vastgesteld dat het totaal van de onder punt 3. van de beslistabel in bijlage I genoemde aanpassingen niet te realiseren is in een overigens normale arbeidsomgeving, zal opnieuw moeten worden nagegaan of dit wél mogelijk is voor de voor betrokkene noodzakelijke technische aanpassingen, organisatorische aanpassingen of aanpassing van de werktijd.
Omdat de mogelijkheid van begeleid werken een optionele is, waarbij van tevoren de werksetting in het algemeen niet bekend zal zijn, zal de toetsing van deze punten marginaal zijn, in die zin dat uitsluitend aanpassingen een positieve indicatie in de weg zullen staan, die met grote waarschijnlijkheid nergens buiten de sociale werkvoorziening gerealiseerd (kunnen) worden.
Dat in de praktijk de noodzaak tot het voorzien in aanpassingen het vinden van een begeleid-werkenbaan zou kunnen bemoeilijken, is als zodanig geen reden om betrokkene een dergelijke optie te onthouden.
Aanpassingen op het punt van speciale werkbegeleiding en van werktempo worden door het begeleid werken ex art.7 van de wet zelf mogelijk gemaakt, door middel van subsidie voor de werkgever om te voorzien in deskundige begeleiding op de werkplek en in compensatie van de verminderde productiviteit van betrokkene ten gevolge van diens beperkingen.
ad 2
Vastgesteld moet worden of er speciale werkbegeleiding noodzakelijk is, die onder normale omstandigheden niet kan worden geboden. Dit kan zowel de omvang van de noodzakelijke begeleiding betreffen, alsook het gespecialiseerde karakter ervan. Dit laatste zal met name het geval kunnen zijn bij personen met een verstandelijke of een psychische handicap. De noodzaak van enige speciale begeleiding is een noodzakelijke voorwaarde voor een indicatie begeleid werken.
ad 3
Het begeleid werken ex art.7 van de wet is bedoeld om, met enige ondersteuning, het werken onder overigens normale omstandigheden mogelijk te maken. Daarom moet de noodzaak van permanent aanwezige leiding, waarop op welk moment dan ook een beroep gedaan kan worden, beschouwd worden als een contra-indicatie.
ad 4
Een voorwaarde om van de regeling gebruik te kunnen maken is dat de speciale werkbegeleiding beperkt blijft tot gemiddeld maximaal 15% van de werktijd, op jaarbasis.