Artikel
1
In deze regeling wordt verstaan onder taxi een auto waarmee het in artikel 1, onder j, van de Wet personenvervoer 2000, bedoelde taxivervoer wordt verricht.
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder taxi een auto waarmee het in artikel 1, onder j, van de Wet personenvervoer 2000, bedoelde taxivervoer wordt verricht.
Als regels voor de afgifte van een keuringsbewijs van motorrijtuigen, waarvan het kentekenbewijs deel I A dan wel kentekenbewijs deel I onder bijzonderheden vermeldt: ’taxi, zie bijlage’, worden vastgesteld de regels welke zijn opgenomen in de artikelen 3 tot en met 8.
De deuren moeten van binnen en van buiten kunnen worden geopend en gesloten.
Indien op de bijlage een nooduitgang in het dak dan wel een hamertje is aangegeven moet:
een nooduitgang in het dak aanwezig zijn, of
een noodhamertje op een zichtbare plaats zijn aangebracht.
De in het eerste lid genoemde nooduitgang in het dak moet van binnen en van buiten kunnen worden geopend.
Het in het eerste lid genoemde noodhamertje moet zijn voorzien van een signalering dat de chauffeur van de taxi waarschuwt in geval van verwijdering van het noodhamertje.
Indien aan het noodhamertje een kabel is verbonden, moet deze een zodanige lengte hebben dat met het noodhamertje het midden van de ruit in welke directe omgeving het hamertje is bevestigd, kan worden bereikt.
Met een op de bijlage bij een schuifdeur aangegeven tweede deurklink, moet de betreffende schuifdeur kunnen worden geopend.
Op de plaats waar rolstoelen kunnen worden bevestigd moeten, met uitzondering van de plaatsen waar eventuele stoelen of banken zijn bevestigd, de bevestigingsmiddelen voor deze rolstoelen en de daarbij behorende autogordels aanwezig zijn.
De rails en de vastzetinrichtingen alsmede de onderdelen ervan voor de bevestiging van rolstoelen, mogen niet zijn vervormd of beschadigd.
Vastzetinrichtingen moeten op de daarvoor aanwezige bevestigingspunten passend kunnen worden bevestigd.
Vergrendelinrichtingen van vastzetinrichtingen moeten met de hand te bedienen zijn en moeten functioneren.
Bevestigingsmiddelen niet zijnde vastzetinrichtingen en autogordels moeten zijn voorzien van een goedwerkende sluiting en mogen niet zodanig zijn beschadigd dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht.
De vrije ruimte voor een rolstoelplaats moet bestaan uit een fictief blok met een lengte van 120 cm, een hoogte van 140 cm, een breedte van 68 cm tot een hoogte van 60 cm en een breedte van 50 cm daarboven, waarvan een van de korte ribben aan het bovenvlak is afgerond met een straal van 90 cm.
De in het zesde lid bedoelde maten mogen worden verminderd tot een lengtemaat van 110 cm in situaties waarin meerdere rolstoelen in elkaars verlengde worden geplaatst en tot een breedtemaat van 65 cm in situaties waarin meerdere rolstoelen naast elkaar worden geplaatst.
De artikelen 2.12.1 en 2.12.2 van de Regeling permanente eisen zijn van overeenkomstige toepassing.
Aanwezige interieurdelen mogen de doorgang naar een uitgang niet belemmeren.
Bij controle van artikel 4 moeten de deuren aan de binnen- en buitenzijde worden geopend en gesloten.
Bij controle van artikel 5, tweede lid, moet de nooduitgang aan de binnen- en buitenzijde worden geopend en gesloten.
Bij controle van artikel 5, derde lid, onderdeel a, moet het noodhamertje uit de inklemming worden verwijderd en weer aangebracht.
Bij controle van artikel 5, derde lid, onderdeel b, moet het noodhamertje uit de inklemming worden verwijderd en moet worden gecontroleerd of het midden van de ruit kan worden bereikt waarna het noodhamertje weer moet worden aangebracht.
Bij controle van artikel 5, vierde lid, moet de schuifdeur aan de binnenzijde worden geopend en gesloten.
Bij controle van artikel 7, derde lid, moet de vastzetinrichting op het betreffende bevestigingspunt worden aangebracht.
Bij controle van artikel 7, vijfde lid, moet worden beproefd of de sluiting van de autogordels functioneert.
De regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 21 december 1994, nr. F15D40008/JZ, Rijksdienst voor het Wegverkeer (Stcrt. 1994, 252) wordt ingetrokken.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling permanente eisen taxi’s.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Mogelijke teksten bij A
De personenauto is bij gebruik als auto voor openbaar- en taxivervoer ingericht voor het vervoer van ten hoogste 1 persoon op een zitplaats.
De personenauto is bij gebruik als auto voor openbaar- en taxivervoer ingericht voor het vervoer van ten hoogste 1 persoon op een zitplaats en ... personen in rolstoelen.
De personenauto is bij gebruik als auto voor openbaar- en taxivervoer ingericht voor het vervoer van ten hoogste ... personen op zitplaatsen en 1 persoon in een rolstoel.
De personenauto is bij gebruik als auto voor openbaar- en taxivervoer ingericht voor het vervoer van ten hoogste ... personen op zitplaatsen en ... personen in rolstoelen.
Het verwijderen dan wel opklappen van zitbanken is toegestaan voor het vervoer van ten hoogste 1 persoon in een rolstoel.
Het verwijderen dan wel opklappen van zitbanken is toegestaan voor het vervoer van ten hoogste 1 persoon op een zitplaats en 1 persoon in een rolstoel.
Het verwijderen dan wel opklappen van zitbanken is toegestaan voor het vervoer van ten hoogste 1 persoon op een zitplaats en ... personen in rolstoelen.
Het verwijderen dan wel opklappen van zitbanken is toegestaan voor het vervoer van ten hoogste ... personen op zitplaatsen en 1 persoon in een rolstoel.
Het verwijderen dan wel opklappen van zitbanken is toegestaan voor het vervoer van ten hoogste ... personen op zitplaatsen en ... personen in rolstoelen.