Wet van 5 maart 1998, houdende regels ter bescherming van het Antarctisch milieu ter uitvoering van het Protocol betreffende milieubescherming bij het Verdrag inzake Antarctica (Wet bescherming Antarctica)

Wet bescherming Antarctica

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is regels te stellen ter bescherming van het Antarctisch milieu ter uitvoering van het Protocol betreffende milieubescherming bij het verdrag inzake Antarctica;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§

1

Algemene bepalingen

Artikel

1

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Onze Ministers houden er bij de uitoefening van hun bevoegdheden krachtens deze wet rekening mee dat het belang van de bescherming van het Antarctisch milieu in ieder geval vereist dat:

  • a.

    het ontstaan van afvalstoffen in het Antarctisch gebied zoveel mogelijk wordt voorkomen of beperkt;

  • b.

    bij de vervaardiging van stoffen, preparaten en andere produkten, die in het Antarctisch gebied worden gebracht, wordt gebruik gemaakt van stoffen en materialen die na gebruik voor het doel waarvoor de produkten waren bestemd, geen nadelige gevolgen voor het Antarctisch milieu veroorzaken;

  • c.

    in het Antarctisch gebied te brengen stoffen, preparaten of andere produkten, zo mogelijk, meer dan eenmaal worden gebruikt;

  • d.

    afvalstoffen zo veel mogelijk ofwel in Nederland worden verwijderd ofwel in een ander land waar regelingen zijn getroffen voor het storten of verbranden van dit afval overeenkomstig internationale overeenkomsten;

  • e.

    het onttrekken van levende rijkdommen aan hun populatie zo veel mogelijk wordt voorkomen en, voor zover dit niet kan worden voorkomen, zo min mogelijk pijn en lijden met zich brengt;

  • f.

    bij de uitvoering en planning van activiteiten voorrang wordt verleend aan wetenschappelijk onderzoek, waarbij het behoud van de waarde van Antarctica als gebied voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, met name voor onderzoek dat essentieel is voor inzicht in het Antarctisch milieu en het milieu van de gehele aarde, voorop staat;

  • g.

    activiteiten niet anderszins in strijd met de beginselen, neergelegd in artikel 3 van het Protocol worden uitgevoerd.

Artikel

5

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van een maatregel als bedoeld in artikel IX, eerste lid, van het Verdrag.

§

2

Verboden

Artikel

6

§

3

Milieu-effectrapportage

Artikel

7

§

4

Vergunningen

Artikel

8

Artikel

9

Indien de aanvraag daarop uitdrukkelijk mede betrekking heeft, kunnen Onze Ministers, in afwijking van artikel 6, tweede lid, in een vergunning toestemming verlenen tot de bij dat artikel verboden handelingen, voor zover het betreft handelingen:

  • a.

    ten behoeve van een noodzakelijk wetenschappelijk doel dat niet elders kan worden gediend en mits het voortbestaan of het herstel van een plantensoort of diersoort of plaatselijke populatie niet in gevaar wordt gebracht en het natuurlijke ecosysteem ter plaatse niet wordt geschaad of bedreigd;

  • b.

    als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder f, bovendien ten behoeve van hygiënische of medische doeleinden;

  • c.

    als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder e, bovendien ten behoeve van de voedselvoorziening van de organisator, de deelnemers aan een activiteit en de in verband met de uitvoering van de activiteit werkzame personen.

Artikel

10

Artikel

12

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

15

De aan een vergunning te verbinden voorschriften houden in ieder geval in:

  • a.

    indien in de vergunning het onttrekken van levende rijkdommen aan hun populatie dan wel schadelijk optreden tegen levende rijkdommen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder b, wordt toegestaan:

    • 1°.

      de handeling die wordt toegestaan, alsmede wanneer, waar en door wie de handeling mag worden verricht;

    • 2°.

      dat niet meer exemplaren aan hun populatie worden onttrokken dan strikt noodzakelijk is voor het wetenschappelijk doel, bedoeld in artikel 9, onder a;

    • 3°.

      dat het voortbestaan of het herstel van een plantensoort of diersoort of plaatselijke populatie niet in gevaar wordt gebracht en het natuurlijke ecosysteem ter plaatse niet wordt geschaad of bedreigd;

    • 4°.

      dat het onttrekken zo min mogelijk pijn en lijden met zich brengt en zoveel mogelijk niet lethale technieken worden gebruikt;

  • b.

    indien in de vergunning het binnenbrengen van dieren of planten die behoren tot een soort, aangewezen in Aanhangsel B bij Bijlage II bij het Protocol, wordt toegestaan:

    • 1°.

      de soorten, aantallen, leeftijden en geslachten alsmede de voorzorgen die worden genomen om ontsnapping of contact met de inheemse flora en fauna te voorkomen;

    • 2°.

      dat deze vóór het verlopen van de vergunning uit het Antarctisch gebied worden verwijderd of worden verwijderd door verbranding dan wel met behulp van even doeltreffende middelen waardoor risico voor de inheemse flora en fauna wordt uitgesloten;

    • 3°.

      dat het binnen het Antarctisch gebied brengen van niet in de inheemse flora en fauna aanwezig zijnde micro-organismen, zoals virussen, bacteriën, parasieten, gisten en zwammen, wordt voorkomen door het treffen van voorzorgsmaatregelen met inbegrip van die welke genoemd zijn in Aanhangsel C bij Bijlage II van het Protocol;

  • c.

    indien in de vergunning het binnenbrengen van planten en dode dieren bestemd als voedsel, wordt toegestaan:

    • 1°.

      dat geslacht pluimvee voordat het wordt verpakt voor verzending naar het Antarctisch gebied, wordt gecontroleerd op tekenen van ziekten, zoals de ziekte van Newcastle, tuberculose en gistinfectie;

    • 2°.

      dat de niet geconsumeerde delen van dieren en planten onder zorgvuldig gecontroleerde omstandigheden worden bewaard en uit het Antarctisch gebied worden verwijderd of worden verwijderd door verbranding in een emissie-arme verbrandingsoven of met behulp van even doeltreffende middelen, waardoor risico voor de inheemse flora en fauna wordt uitgesloten;

    • 3°.

      dat het binnen het Antarctisch gebied brengen van niet in de inheemse flora en fauna aanwezig zijnde micro-organismen, zoals virussen, bacteriën, parasieten, gisten en zwammen, wordt voorkomen door het treffen van voorzorgsmaatregelen met inbegrip van die welke genoemd zijn in Aanhangsel C bij Bijlage II bij het Protocol;

  • d.

    dat indien wordt toegestaan dat een houder van afvalwater dat landinwaarts is ontstaan, zich van dit afvalwater ontdoet door dit op of in ijs te brengen, dit uitsluitend is toegestaan in diepe ijsputten, die niet worden aangelegd op bekende stroomlijnen in ijs die eindigen bij ijsvrije gebieden of in gebieden met een hoge afsmelting;

  • e.

    dat afvalwater slechts in zee mag worden geloosd, indien:

    • 1°.

      dit door een septic-tank is geleid en

    • 2°.

      het lozingspunt zodanig is aangebracht dat het afvalwater onmiddellijk wordt verdund en verspreid;

  • f.

    dat de te verwijderen afvalstoffen zodanig worden opgeslagen dat verspreiding daarvan naar het Antarctisch milieu wordt voorkomen;

  • g.

    indien in de vergunning toegang tot of het ondernemen van een activiteit in een speciaal beschermd Antarctisch gebied wordt toegestaan:

    • 1°.

      de omvang en de ligging van het gedeelte van het desbetreffende speciaal beschermd Antarctisch gebied met betrekking waartoe toestemming is verleend, en de activiteit waarvoor zij is verleend;

    • 2°.

      dat de organisator en voor een organisator in verband met de uitvoering van een activiteit werkzame personen een exemplaar van de vergunning bij zich dragen, indien zij zich in het desbetreffend speciaal beschermd Antarctisch gebied bevinden;

    • 3°.

      de voorschriften die ter uitvoering van het bepaalde krachtens artikel 5 van bijlage V van het Protocol aan de vergunning dienen te worden verbonden.

Artikel

16

Artikel

17

In een vergunning kan worden bepaald:

  • a.

    dat daarbij aangegeven voorschriften eerst van kracht worden op een daarbij aangegeven tijdstip dan wel wanneer een daarbij aangegeven omstandigheid zich voordoet;

  • b.

    dat daarbij aangewezen voorschriften slechts gelden tot een daarbij aangegeven tijdstip dan wel omstandigheid;

  • c.

    dat daarbij aangewezen voorschriften nadat de vergunning haar gelding heeft verloren, gedurende een daarbij aangegeven termijn van kracht blijven.

Artikel

18

In een vergunning wordt bepaald dat zij slechts geldt voor een daarbij vast te stellen termijn.

Artikel

19

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

22

Artikel

23

Indien de aanvraag om een vergunning betrekking heeft op een activiteit waarvoor bij de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag een milieu-effectrapport is gemaakt, kunnen Onze Ministers, in afwijking van de artikelen 3:19, eerste lid, en 3:28 van de Algemene wet bestuursrecht, de in de artikelen 3:19, eerste lid, tweede volzin, en 3:28 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde termijnen, elk met een door hen te bepalen redelijke termijn verlengen tot uiterlijk twintig maanden na het indienen van de aanvraag.

§

5

Maatregelen in bijzondere omstandigheden

Artikel

24

Indien zich tijdens de uitvoering van een activiteit een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan, waardoor gevaar voor de veiligheid van mensenlevens, schepen, luchtvaartuigen of ander materieel en faciliteiten van grote waarde of nadelige gevolgen voor het Antarctisch milieu zijn ontstaan of dreigen te ontstaan, zijn de voorschriften die bij of krachtens deze wet zijn gesteld, met uitzondering van artikel 3, niet van toepassing voor zover het betreft maatregelen die onverwijld nodig zijn om de gevolgen van die gebeurtenis te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Artikel

25

§

6

Beroep

§

7

Handhaving

Artikel

27

Onze Ministers zijn bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.

Artikel

29

Een ieder is verplicht aan internationale waarnemers als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van het Protocol desgevraagd alle medewerking te verlenen en alle inlichtingen te verstrekken die zij redelijkerwijs bij de uitoefening van hun taak behoeven.

Artikel

30

Een gedraging in strijd met een voorschrift dat is verbonden aan een krachtens artikel 8 verleende vergunning, is verboden.

Artikel

31

Wijzigt de Wet op de economische delicten.

Artikel

32

§

8

Verdere bepalingen

Artikel

33

Artikel

34

Artikel

35

Wijzigt de Wet milieubeheer.

Artikel

36

§

9

Slotbepalingen

Artikel

37

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel

38

Deze wet wordt aangehaald als: Wet bescherming Antarctica.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Margaretha de Boer
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, J. J. van Aartsen
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager