Wet van 25 mei 1998, houdende regels inzake plannen op het terrein van het verkeer en het vervoer (Planwet verkeer en vervoer)

Planwet verkeer en vervoer

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is voor het voeren van een samenhangend verkeers- en vervoerbeleid, waarbij de drie bestuurslagen zijn betrokken, een planstructuur te introduceren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Paragraaf

1

Algemeen

Artikel

1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

Onze Ministers: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat tezamen met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

essentiële onderdelen van het nationale verkeers- en vervoerplan: de nationale doelstellingen en de andere onderdelen van het nationale verkeers- en vervoerbeleid, die in dit plan als zodanig worden aangemerkt;

essentiële onderdelen van het provinciale verkeers- en vervoerplan: provinciale doelstellingen en andere onderdelen van het provinciale verkeers- en vervoerbeleid die een uitwerking vormen van de essentiële onderdelen van het nationale verkeers- en vervoerplan.

Paragraaf

2

Het nationale verkeers- en vervoerplan

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Paragraaf

3

Het provinciale verkeers- en vervoerplan

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Vervallen

Paragraaf

4

Het gemeentelijk verkeers- en vervoerbeleid

Artikel

8

De gemeenteraad onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders dragen zorg voor het – zichtbaar – voeren van een samenhangend en uitvoeringsgericht verkeers- en vervoersbeleid, dat richting geeft aan de door de raad en het college te nemen beslissingen inzake verkeer en vervoer. De gemeenteraad onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders neemt hierbij de essentiële onderdelen van het nationale verkeers- en vervoerplan en van het provinciale verkeers- en vervoerplan in acht en houdt rekening met het beleid van naburige gemeenten.

Artikel

9

Het plan bevat in ieder geval:

  • a.

    de uitwerking van de essentiële onderdelen van het nationale verkeers- en vervoerplan en van het provinciale verkeers- en vervoerplan;

  • b.

    de afstemming met andere beleidsterreinen, zoals ruimtelijke ordening, economie en milieu;

  • c.

    de fasering, de prioriteitsstelling en een indicatie van de bekostiging;

  • d.

    de termijn waarvoor het plan geldt.

Artikel

10

Artikel

11

Vervallen

Paragraaf

5

Uitvoering en overleg

Artikel

12

Artikel

13

Artikel

14

Onze Minister doet jaarlijks verslag van zijn bevindingen met betrekking tot de voortgang van de uitvoering van het nationale verkeers- en vervoerplan en verbindt daar conclusies aan. Hij maakt daarbij gebruik van de gegevens van provincies en gemeenten over de voortgang van de uitvoering van provinciale verkeers- en vervoerplannen en het gemeentelijk verkeers- en vervoerbeleid. Dit verslag maakt deel uit van het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport als bedoeld in artikel 4.

Paragraaf

6

Slotbepalingen

Artikel

15

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel

16

Artikel

17

Artikel

18

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel

19

Deze wet wordt aangehaald als: Planwet verkeer en vervoer.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat, A. Jorritsma-Lebbink
De Minister van Justitie, W. Sorgdrager