Artikel
1
In deze regeling wordt verstaan onder Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
De minister kan subsidie verstrekken voor programma’s of projecten die een bijdrage leveren aan de realisering van één van de volgende doelstellingen:
bevordering van kennis en deskundigheid op het gebied van de recreatie;
ontwikkeling en instandhouding van landelijke routestructuren voor de recreatie;
versterking van de positionering van de recreatie in de samenleving;
verbetering van de kwaliteit van het milieu en van het toeristisch-recreatief product in onderlinge samenhang.
Voor subsidie komen uitsluitend privaatrechtelijke rechtspersonen in aanmerking.
De minister wijst instellingen aan aan welke hij bij uitsluiting subsidie verstrekt voor programma’s die een bijdrage leveren aan de realisering van de in artikel 2, onderdeel a of b, genoemde doelstellingen.
De minister stelt jaarlijks vóór 1 september het subsidieplafond vast voor het komende kalenderjaar en maakt daarbij onderscheid naar de doelstellingen, bedoeld in artikel 2.
Subsidie op grond van artikel 2 wordt niet verleend voor programma’s of projecten waarvan de subsidie de € 9.075,00 niet zal overschrijden.
Subsidie op grond van artikel 2, onderdeel a, kan worden verleend ten behoeve van een programma van een krachtens artikel 4 aangewezen instelling of ten behoeve van onderdelen daarvan, en wordt verleend voor een kalenderjaar.
Subsidie op grond van artikel 2, onderdeel b, kan worden verleend ten behoeve van een programma van een krachtens artikel 4 aangewezen instelling of ten behoeve van onderdelen daarvan, en wordt verleend voor een kalenderjaar.
Subsidie op grond van artikel 2, onderdeel c, kan worden verleend ten behoeve van projecten:
die bijdragen aan de realisering van rijksdoelstellingen, zoals neergelegd in de nota’s Kiezen voor Recreatie (kamerstukken II 1992/93, 22 990, nrs. 1-2), Structuurschema Groene Ruimte (kamerstukken II 1993/94, 22 880, nrs. 38-39) en Dynamiek en Vernieuwing (kamerstukken II 1994/95, 24 140, nrs. 1-2) en ander voor recreatie relevant Rijksbeleid, en
die, blijkend uit de aanvraag, een breed draagvlak hebben bij de betreffende doelgroep.
Subsidie op grond van artikel 2, onderdeel d, kan worden verleend aan projecten:
die deel uitmaken van de onderwerpen die tezamen de Beleidsagenda Milieu/ toerisme/recreatie vormen, zoals deze is aangegeven als boegbeeld in de nota Milieu en Economie (kamerstukken II 1996/97, 25 405, nr. 1), en
die, blijkend uit de aanvraag, een breed draagvlak hebben bij de betreffende doelgroep.
De subsidie kan worden verleend voor de volgende met het project verband houdende kosten:
direct toerekenbare loonkosten van het betrokken personeel in dienst bij de subsidieontvanger;
kosten van verbruikte materialen of hulpmiddelen;
aan derden verschuldigde kosten;
reis- en verblijfkosten;
de voor de vaststelling van de subsidie benodigde accountantsverklaring.
De subsidie op grond van artikel 2, onderdeel c of d, bedraagt ten hoogste 90% van de in artikel 9 bedoelde kosten.
Indien voor een project waarvoor op grond van deze regeling subsidie is verleend, andere subsidies door de Rijksoverheid worden verstrekt, wordt een zodanig bedrag op grond van deze regeling verstrekt, dat de som van de subsidies het in het eerste lid genoemde percentage niet overschrijdt.
Indien voor een project waarvoor op grond van deze regeling subsidie is verleend, subsidies door anderen dan de Rijksoverheid dan wel financiële middelen door niet-bestuursorganen worden verstrekt, wordt een zodanig bedrag op grond van deze regeling verstrekt, dat de som van de subsidies dan wel financiële middelen niet meer bedraagt dan 100% van de totale kosten van het project.
Aanvragen die betrekking hebben op de in artikel 2, onderdeel a of b, genoemde doelstellingen, worden ingediend vóór 1 februari van het kalenderjaar, bedoeld in de artikelen 7 en 8.
Aanvragen die betrekking hebben op de in artikel 2, onderdeel c of d, genoemde doelstellingen, kunnen gedurende het gehele kalenderjaar worden ingediend.
Aanvragen voor verlening van subsidie worden ingediend bij de minister.
Een aanvraag die betrekking heeft op de in artikel 2, onderdeel a of b, genoemde doelstellingen, gaat vergezeld van een werkprogramma.
Het werkprogramma houdt in ieder geval het volgende in:
een beschrijving van de werkzaamheden en activiteiten van de instelling voor het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft;
een beschrijving van de financiële gevolgen van de werkzaamheden en de activiteiten;
een meerjarenperspectief;
een plan voor de uitvoering van een evaluatie waarin wordt aangegeven in hoeverre de beoogde doelen bereikt zijn.
Een aanvraag die betrekking heeft op de in artikel 2, onderdeel c of d, genoemde doelstellingen, gaat vergezeld van een projectplan.
Het projectplan houdt in ieder geval het volgende in:
een beschrijving van het project, waarin is opgenomen een probleemanalyse, het doel van het project, de noodzaak van het project alsmede de noodzaak van de kosten;
een sluitende begroting voor het project alsmede een toelichting daarop. Indien het een meerjarig project betreft dient de begroting een meerjarenbegroting te zijn met een liquiditeitsplanning per jaar;
de doelstelling of de doelstellingen bedoeld in artikel 2, waarop het project betrekking heeft;
de criteria die door de aanvragende organisatie gehanteerd worden om de resultaten van het project te toetsen;
de realisatietermijn.
De subsidie voor programma’s, bedoeld in de artikelen 7 en 8, wordt verleend op basis van een beoordeling op de mate waarin de daarin beschreven activiteiten bijdragen tot de verwezenlijking van het rijksbeleid op het terrein van de recreatie.
De minister beslist op de aanvragen voor projecten, bedoeld in artikel 9, in volgorde van indiening.
Van projecten, of onderdelen daarvan, die betrekking hebben op de doelstelling, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, beoordeelt de minister:
of zij bijdragen aan de verwezenlijking van het rijksbeleid, bedoeld in artikel 9, eerste lid,
of zij voldoen aan de - voorzover van toepassing - in artikel 12, tweede lid, bedoelde thema’s;
of zij een aantoonbaar breed draagvlak hebben, en
of de kosten daarvan redelijkerwijs aan het project zijn toe te rekenen.
Van projecten, of onderdelen daarvan, die betrekking hebben op de doelstelling, bedoeld in artikel 2, onderdeel d, beoordeelt de minister:
of zij bijdragen aan de verwezenlijking van de Beleidsagenda Milieu/toerisme/ recreatie;
of zij een aantoonbaar breed draagvlak hebben, en
of de kosten daarvan redelijkerwijs aan het project zijn toe te rekenen.
De minister beslist op aanvragen voor programma’s, bedoeld in de artikelen 7 en 8, en voor projecten, bedoeld in artikel 9, binnen drie maanden na ontvangst daarvan.
Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De aanvraag voor vaststelling van de subsidie wordt binnen vier maanden na afloop van het project of het programma ingediend.
De aanvraag gaat vergezeld van:
een financiële verantwoording van het project of het programma;
indien de subsidiabele kosten meer bedragen dan € 34.033,52: een verklaring van een accountant, bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waaruit blijkt dat is voldaan aan de in deze regeling gestelde voorwaarden en verplichtingen;
de eindrapportage van het project of het programma.
De minister stelt binnen vier maanden na ontvangst van de in artikel 22, tweede lid, bedoelde bescheiden de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
In afwijking van artikel 5, eerste lid, wordt het subsidieplafond voor het jaar 1998 als volgt vastgesteld:
voor de doelstelling, bedoeld in artikel 2, onderdeel a: f 1.800.000;
voor de doelstelling, bedoeld in artikel 2, onderdeel b: f 5.400.000;
voor de doelstelling, bedoeld in artikel 2, onderdeel c: f 2.200.000;
voor de doelstelling, bedoeld in artikel 2, onderdeel d: f 2.000.000.
In afwijking van artikel 12, derde lid, wordt als thema voor het jaar 1998 aangewezen: het leveren van een bijdrage aan het signaleren, formuleren, agenderen en implementeren van kwaliteitseisen voor de recreatie.
De Regeling subsidiëring niet-terreinbeherende organisaties blijft van toepassing, doch slechts ten aanzien van aanvragen die op grond daarvan zijn gedaan vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling.
Twee jaar na inwerkingtreding en voorts iedere drie jaar publiceert de minister een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling versterking recreatie.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.