Besluit van 21 september 1998 tot algemeen verbindendverklaring van het beleggerscompensatiestelsel van 17 september 1998 op grond van artikel 28a, tweede lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 en artikel 84, tweede lid van de Wet toezicht kredietwezen 1992
Besluit algemeen verbindendverklaring beleggerscompensatiestelsel van 17 september 1998 op grond van artikel 28a, tweede lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, enz.
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 17 september 1998, BGW 98/2254-M, Generale Thesaurie, Directie Binnenlands Geldwezen, Afdeling Effectenwezen;
De effecteninstellingen, bedoeld in artikel 28a, eerste lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 zijn verplicht mee te werken aan de uitvoering van het beleggerscompensatiestelsel, overeengekomen in de Collectieve Garantieregeling van Kredietinstellingen voor Terugbetaalbare Gelden en Beleggingen en in de Beleggerscompensatieregeling van Effecteninstellingen voor Vorderingen van Beleggers, waarover op 17 september 1998 overeenstemming is bereikt tussen Stichting Toezicht Effectenverkeer, De Nederlandsche Bank N.V. en de betrokken representatieve organisaties, welke regelingen als bijlage bij dit besluit zijn gevoegd.
Artikel
2
Het besluit van 25 juni 1996 tot algemeen verbindendverklaring van de collectieve garantieregeling van 23 mei 1996 op grond van artikel 84, tweede lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Stb 344) komt te vervallen.
Artikel
3
Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.
's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Financiën, G. Zalm
De Minister van Justitie, A. H. Korthals
BIJLAGE
A
Beleggerscompensatieregeling van effecteninstellingen die beschikken over een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 voor vorderingen van beleggers
De Stichting Toezicht Effectenverkeer en De Nederlandsche Bank N.V., optredend in het kader van artikel 28a van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Wte 1995) en artikel 84 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (hierna: Wtk 1992), hebben de navolgende regeling opgesteld in overleg met representatieve organisaties in de zin van de Wtk 1992 en de Vereniging van Commissionairs in Effecten die hierbij hebben opgetreden als organisaties van de effecteninstellingen die aan deze regeling gebonden zullen zijn in de zin van de Wte 1995.
Deze regeling geeft uitwerking aan de richtlijn beleggerscompensatiestelsels van 3 maart 1997 (97/9/EG; L 84/22), voor zover deze betrekking heeft op effecteninstellingen, niet zijnde kredietinstellingen, die beschikken over een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid Wte 1995.
Beleggers Compensatie Regeling van effecteninstellingen voor vorderingen van beleggers
Definities
Artikel 1
Voor de toepassing van het bij of krachtens deze regeling bepaalde, wordt verstaan onder:
1.
belegger: een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, die in verband met beleggingsverrichtingen geld of instrumenten aan een deelnemende effecteninstelling als bedoeld in het vijfde lid sub a van dit artikel heeft toevertrouwd;
2.
beleggingsverrichtingen: de werkzaamheden vervat in de definities van effectenbemiddelaar en vermogensbeheerder in artikel 1 sub b en c Wte 1995, alsmede de bewaarneming en administratie van één of meer instrumenten, voor zover uitgevoerd door een vestiging in een lidstaat van een deelnemende instelling;
3.
betalingsonmachtige instelling: de deelnemende instelling als bedoeld in het vijfde lid sub a van dit artikel ten aanzien waarvan de Stichting Toezicht Effectenverkeer de vaststelling als bedoeld in artikel 3, eerste lid heeft gedaan;
4.
bijkantoor: één of meer onderdelen zonder rechtspersoonlijkheid van een effecteninstelling, die in een andere staat is of zijn gevestigd dan die waarin die effecteninstelling is gevestigd, waarbij geldt dat indien een effecteninstelling meerdere bedrijfszetels heeft in een andere lidstaat, deze bedrijfszetels per lidstaat beschouwd worden als één bijkantoor;
de instellingen die zijn geregistreerd krachtens artikel 52, tweede lid sub c Wtk 1992, die ingevolge artikel 2, zesde lid van de Collectieve Garantieregeling van Kredietinstellingen voor Terugbetaalbare Gelden en Beleggingen kiezen voor een aanvullende deelname aan die regeling;
6.
eigen vermogen: het per ultimo van het jaar voorafgaande aan de toepassing van deze regeling op grond van de uitvoering van de Wte 1995 respectievelijk Wtk 1992 aan de Stichting Toezicht Effectenverkeer respectievelijk De Nederlandsche Bank N.V. bekende toetsingsvermogen berekend in het kader van de toetsing inzake de kapitaaltoereikendheid wegens de richtlijn inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (Richtlijn 93/6/EEG van de Raad van 15 maart 1993, PB nr L 141) respectievelijk wegens de richtlijnen als bedoeld in artikel 20 van de Wtk 1992;
7.
gemeenschappelijke beleggingsverrichting: een beleggingsverrichting voor rekening van twee of meer personen of ten aanzien waarvan twee of meer personen rechten hebben, welke met de handtekening van één of meer van die personen kan worden uitgeoefend;
rente-, valuta- of aandelenswaps of soortgelijke overeenkomsten die begrepen worden onder artikel 1 Wte 1995;
10.
lidstaat: een staat die lid is van de Europese Unie alsmede een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Trb 1992, 132);
11.
regeling: deze regeling inzake het Beleggers Compensatie Stelsel van effecteninstellingen voor vorderingen van beleggers, zoals bedoeld in artikel 28a, eerste lid Wte 1995;
12.
representatieve organisaties: representatieve organisaties zoals bedoeld in de regeling van de Minister van Financiën van 18 augustus 1997 (Staatscourant van 25 augustus 1997, nr 161) ter uitvoering van artikel 1, eerste lid sub d Wtk 1992;
13.
richtlijn beleggerscompensatiestelsels: de richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels (PB nr L 84/22 van 26 maart 1997);
14.
witwassen van geld: het delict als bedoeld in artikel 1 van de richtlijn 91/308/eeg van de Raad van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (PB nr L 166/77 van 28 juni 1991), zoals dit in de lidstaten of daarbuiten strafbaar is gesteld.
Partijen
Artikel 2
1. Alle deelnemende instellingen zijn jegens elkaar en jegens de Stichting Toezicht Effectenverkeer verbonden tot nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van deze regeling.
2. De Stichting Toezicht Effectenverkeer doet hierbij aan iedere deelnemende instelling het aanbod om de verplichtingen uit hoofde van deze regeling op zich te nemen, in ruil voor de aanvaarding door de deelnemende instelling van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen. Iedere deelnemende instelling dient dit aanbod schriftelijk te aanvaarden per de datum dat deze regeling in werking treedt dan wel voordat zij activiteiten ontplooit onder een te verlenen vergunning dan wel kiest voor een aanvullende deelname aan deze regeling als bedoeld in het vijfde lid. De overeenkomst met een deelnemende instelling eindigt van rechtswege zodra er geen verplichtingen van de desbetreffende deelnemende instelling jegens de Stichting Toezicht Effectenverkeer zijn noch zullen zijn krachtens deze regeling.
3. Onder de voorwaarden en beperkingen gesteld in deze regeling, betaalt de Stichting Toezicht Effectenverkeer de beleggers bij deelnemende instellingen als bedoeld in artikel 1, vijfde lid sub a, die enige vordering hebben op een zodanige deelnemende instelling welke vordering krachtens deze regeling wordt gedekt. De Stichting Toezicht Effectenverkeer zal beleggers niet meer betalen indien het Koninklijk Besluit ex artikel 28a, tweede lid Wte 1995 respectievelijk het Koninklijk Besluit ex artikel 84, tweede lid Wtk 1992 wordt ingetrokken, behoudens indien en voorzover zij rechten aan de regeling konden ontlenen in verband met het feit dat vóór de intrekking een deelnemende instelling reeds een betalingsonmachtige instelling was geworden.
4. Een deelnemende instelling waarvan de inschrijving in het register als bedoeld in artikel 21 Wte 1995 respectievelijk in artikel 52 Wtk 1992 is doorgehaald blijft aansprakelijk voor het vervullen van de verplichtingen krachtens deze regeling voorzover deze voortvloeien uit het feit dat andere deelnemende instelling(en) reeds vóór het tijdstip van doorhaling betalingsonmachtige instellingen zijn geworden.
5. De vorderingen van beleggers bij in Nederland gevestigde bijkantoren van in andere lidstaten gevestigde effecteninstellingen als bedoeld in artikel 7, tweede lid sub i Wte 1995, vallen onder de dekking van de garantieregeling van de desbetreffende lidstaat. Indien de dekking krachtens de regeling ruimer is dan de dekking van de vergelijkbare garantieregeling van die lidstaat, kan het desbetreffende bijkantoor kiezen voor deelname aan de regeling ter aanvulling van de dekking in die lidstaat, waarbij zij de verplichtingen uit hoofde van de regeling in acht moet nemen. De Stichting Toezicht Effectenverkeer zal in voorkomende gevallen na overleg met de representatieve organisaties, de Vereniging van Commissionairs in Effecten en de bevoegde autoriteit(en) van de betrokken lidstaat nadere regels en procedures vaststellen voor deelname aan de regeling en de beëindiging daarvan, een en ander met inachtneming van de richtsnoeren zoals vermeld in bijlage II van de richtlijn beleggers-compensatiestelsels.
Betalingsonmacht
Artikel 3
1. Een deelnemende instelling als bedoeld in artikel 1, vijfde lid sub a wordt een betalingsonmachtige instelling op het moment dat de Stichting Toezicht Effectenverkeer heeft vastgesteld dat, naar haar oordeel, de deelnemende instelling, om redenen die rechtstreeks verband houden met haar financiële positie, op dat moment niet in staat lijkt te zijn om aan haar verplichtingen te voldoen die voortvloeien uit vorderingen van beleggers, en daartoe ook op afzienbare termijn niet in staat lijkt te zullen zijn.
2. De in het eerste lid bedoelde vaststelling geschiedt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 21 dagen nadat de Stichting Toezicht Effectenverkeer voor het eerst heeft geconstateerd dat zich bij de deelnemende instelling een situatie voordoet op grond waarvan surséance van betaling als omschreven in artikel 213 Faillissementswet aangevraagd moet worden, of zich een situatie voordoet waarin het faillissement aangevraagd moet worden zoals bedoeld in artikel 1 Faillissementswet, tenzij de desbetreffende omstandigheden zich inmiddels niet meer voordoet.
3. De in het eerste lid bedoelde vaststelling geschiedt onmiddellijk indien een rechterlijke instantie in een lidstaat, om redenen die rechtstreeks verband houden met de financiële positie van de deelnemende instelling, een beslissing heeft gegeven die leidt tot schorsing van de mogelijkheid voor beleggers om hun vordering op de betreffende instelling te verhalen.
4. De Stichting Toezicht Effectenverkeer zal door middel van advertenties in door haar te bepalen nieuwsbladen bekendmaken dat verzoeken om een uitkering krachtens deze regeling binnen vijf maanden na de datum van publicatie van de eerste advertentie bij haar kunnen worden ingediend. De bewindvoerders of curatoren van de betalingsonmachtige instelling zullen door de Stichting Toezicht Effectenverkeer worden verzocht om in hun correspondentie met de beleggers bij de deelnemende instelling te wijzen op het bestaan van de regeling en de termijn voor indiening.
5. Verzoeken om uitkeringen die na het verstrijken van de termijn als bedoeld in het vierde lid zijn ingediend, worden niet meer in behandeling genomen, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de belegger in verzuim is geweest.
Reikwijdte van de dekking
Artikel 4
1. Voor uitkering komen in aanmerking alle na verrekening resterende vorderingen van beleggers, behoudens van de beleggers genoemd in de bijlage bij deze regeling, welke vorderingen voortvloeien uit het onvermogen van een betalingsonmachtige instelling en, voor zover van toepassing, van haar bijkanto(o)r(en) in (een) andere lidsta(a)t(en), om overeenkomstig de wettelijke en contractuele voorwaarden
a.
geld dat aan die beleggers verschuldigd is of hen toebehoort en voor hen in verband met beleggingsverrichtingen wordt gehouden terug te betalen of
b.
aan die beleggers instrumenten terug te geven die hen toebehoren en namens hen in verband met beleggingsverrichtingen worden gehouden, geadministreerd of beheerd.
Ten aanzien van de uitkering wordt het maximum bedoeld in artikel 7, eerste lid in acht genomen.
2. Bij de bepaling van het bedrag van de vordering van de belegger uit hoofde van het onvermogen om instrumenten terug te geven wordt, tenzij contractueel of wettelijk anders is bepaald, uitgegaan van de marktwaarde van die instrumenten op het moment als bedoeld in artikel 3, eerste lid.
3. Vorderingen als omschreven in het eerste lid, welke een belegger heeft op een deelnemende instelling die krachtens artikel 28a, derde lid Wte 1995 bij ministerieel besluit is aangewezen om deel te nemen aan de regeling, of op een deelnemende instelling die krachtens artikel 2, vijfde lid, aanvullende dekking heeft verkregen, komen slechts voor uitkering in aanmerking voor zover deze hun grondslag hebben in een rechtsverhouding die wordt gerekend tot het in of vanuit Nederland uitgeoefende bedrijf van de deelnemende instelling.
4. De dekking voor vorderingen die voortvloeien uit beleggingsverrichtingen van beleggers bij bijkantoren in andere lidstaten van deelnemende instellingen kan niet ruimer zijn dan de dekking die de garantieregeling op basis van de richtlijn beleggerscompensatiestelsels in het land van vestiging van het desbetreffende bijkantoor biedt.
Artikel 5
1. Intrekking van de vergunning van een deelnemende instelling als bedoeld in artikel 7, eerste lid Wte 1995 dan wel doorhaling van een inschrijving van een deelnemende instelling als bedoeld in artikel 7, tweede lid sub i Wte 1995, waaruit voortvloeit dat de deelnemende instelling niet meer in of vanuit Nederland de diensten inzake effectenbemiddeling en/of vermogensbeheer als bedoeld in artikel 1 sub b en c Wte 1995 mag aanbieden of verrichten, laat onverlet dat vorderingen van beleggers die verband houden met beleggingsverrichtingen, die tot dat tijdstip hebben plaatsgevonden door die deelnemende instelling, onder de dekking van de regeling blijven vallen.
2. De Stichting Toezicht Effectenverkeer kan een uitkering weigeren dan wel het eventueel uitgekeerde bedrag terugvorderen indien een belegger enige onjuiste of frauduleuze opgave doet.
Artikel 6
1. Iedere gerechtigde met betrekking tot een gemeenschappelijke beleggingsverrichting wordt beschouwd als zelfstandig gerechtigde belegger. Tenzij contractueel is bepaald dat de gerechtigden in een andere verhouding gerechtigd zijn tot de vorderingen die zij op grond van die verrichtingen hebben, ontvangen zij ieder voor zich een uitkering ter grootte van een evenredig deel van die vorderingen. Per belegger wordt hierbij het maximumbedrag als bedoeld in artikel 7, eerste lid in acht genomen.
2. Beleggingen ten name van een belegger, die krachtens overeenkomst of wet worden gehouden ten behoeve van een derde, worden beschouwd als een vordering van die derde, mits de identiteit van deze derde is of kan worden vastgesteld vóór het moment van de vaststelling als bedoeld in artikel 3, eerste lid. Is er meer dan één rechthebbende, dan wordt het aandeel van elk van hen en de maximum uitkering aan elk van hen berekend op de voet van het eerste lid van dit artikel. Dit artikellid geldt niet met betrekking tot instellingen voor collectieve belegging.
Artikel 7
1. Het maximumbedrag, waarvoor de regeling dekking verleent per betalingsonmachtige instelling, wordt vastgesteld op 20 000 euro per belegger. Dit maximum wordt toegepast op de totale waarde van de vorderingen van de belegger, ongeacht
a.
het aantal in het kader van beleggingsverrichtingen toevertrouwde gelden of instrumenten van die belegger, en
b.
bij welk kantoor van de betalingsonmachtige instelling, in Nederland of in een andere lidstaat, beleggingsverrichtingen plaatsvonden.
2. Indien daartoe een verplichting bestaat ter uitvoering van richtlijnen van de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement, zal aanpassing van het in het eerste lid genoemde bedrag door de Stichting Toezicht Effectenverkeer kunnen plaatsvinden. De Stichting Toezicht Effectenverkeer zal bij inwerkingtreding van deze regeling alsmede telkens bij herziening van het bedrag in de Staatscourant mededeling doen van de hoogte van het bedrag.
Uitkeringen
Artikel 8
1. De Stichting Toezicht Effectenverkeer stelt het bestaan en de grootte van de in artikel 4, eerste lid bedoelde vorderingen bindend vast aan de hand van de boekhouding van de betrokken deelnemende instelling, na deze vorderingen terdege getoetst te hebben. De Stichting Toezicht Effectenverkeer zal hierbij rekening houden met mogelijke verrekening van de naar geld omgerekende vorderingen. Het na verrekening resterende saldo komt, tot het in artikel 7, eerste lid genoemde maximum, voor uitkering in aanmerking.
2. Uitkeringen vinden plaats in euro's. Bij de berekening van vorderingen in vreemde valuta, alsmede van het in artikel 7, eerste lid genoemde bedrag, baseert de Stichting Toezicht Effectenverkeer zich op de door haar medegedeelde representatieve middenkoersen voor contante valutatransacties aan het publiek op de dag waarop de vaststelling als bedoeld in artikel 3, eerste lid werd gedaan.
3. De gerechtigde tot een uitkering dient ten behoeve van de uitbetaling een rekening aan te wijzen bij een in een lidstaat gevestigde kredietinstelling of bij een bijkantoor in een lidstaat van een niet in een lidstaat gevestigde kredietinstelling.
Artikel 9
1. De Stichting Toezicht Effectenverkeer keert zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen drie maanden na het moment waarop een belegger tijdig zijn vorderingen heeft ingediend, aan die belegger het bedrag uit van de krachtens de regeling gedekte vorderingen. De uitkering vindt plaats onder de voorwaarde:
–
dat de desbetreffende belegger heeft verklaard kennis te hebben genomen van de subrogatie ex artikel 6:150, aanhef en sub d BW tot de hoogte van de uitkering;
–
dat de Stichting Toezicht Effectenverkeer onvoorwaardelijk en onherroepelijk tot de hoogte van de uitkering de rechten van die belegger jegens de betrokken deelnemende instelling krijgt gecedeerd; en
–
een belegger tevens eventuele rechten tot uitlevering of vergoeding van instrumenten jegens derden tot de hoogte van de uitkering cedeert aan de Stichting Toezicht Effectenverkeer.
2. De uitkeringsverplichting kan worden opgeschort indien het aan de belegger te wijten is dat hij onvoldoende of onvoldoende tijdig gegevens heeft verstrekt aan de hand waarvan op de voet van artikel 8, eerste lid de geldigheid en het bedrag van de vordering kunnen worden vastgesteld. De verlenging is maximaal even lang als de periode gedurende welke de belegger het genoemde verwijt kan worden gemaakt.
3. De Stichting Toezicht Effectenverkeer kan, indien alsnog blijkt dat de belegger geen geldige vordering heeft op de deelnemende instelling, dan wel een lagere vordering heeft dan het uitgekeerde bedrag, het (teveel) uitgekeerde terugvorderen uit hoofde van onverschuldigde betaling.
4. De Stichting Toezicht Effectenverkeer kan in zeer uitzonderlijke omstandigheden beslissen dat de in het eerste lid genoemde termijn met maximaal drie maanden wordt verlengd.
5. In het geval aan de belegger een misdrijf ten laste is gelegd dat voortvloeit uit of verband houdt met het witwassen van geld kan de Stichting Toezicht Effectenverkeer de in het eerste en tweede lid bedoelde termijnen jegens hem opschorten, met het oog op uitsluitingsgrond nummer 1, opgenomen in de bijlage bij deze regeling. Deze opschorting wordt beëindigd zodra de beslissing van de bevoegde rechterlijke instantie onherroepelijk is.
Omslag en verhaal
Artikel 10
1. Het totaalbedrag dat aan de beleggers bij de betalingsonmachtige instelling wordt uitgekeerd, wordt als volgt door de overige deelnemende instellingen voldaan:
a.
ten laste van het compensatiefonds als bedoeld in artikel 16 tot een bedrag dat gelijk is aan de in het fonds aanwezige middelen en tot een maximum van € 11 344 505;
b.
het meerdere wordt tot een maximum van € 11 344 505 omgeslagen over de deelnemende instellingen als bedoeld in artikel 1, vijfde lid sub a volgens de in artikel 11 neergelegde regeling;
c.
het eventueel resterende bedrag, bóven de omslag als bedoeld onder a vermeerderd met de betaling als bedoeld onder b, wordt over de deelnemende instellingen als bedoeld in artikel 1, vijfde lid sub a tot en met d omgeslagen volgens de in artikel 12 neergelegde regeling.
2. De Stichting Toezicht Effectenverkeer kan, de Nederlandsche Bank N.V. gehoord, op verzoek van een groep van deelnemende instellingen, in overleg met representatieve organisaties, bepalen dat deze groep in één bedrag haar bijdrage betaalt. Deze groep zal in haar verzoek een deelnemende instelling aanwijzen die de bijdrage zal voldoen. De Stichting Toezicht Effectenverkeer zal aan het verzoek in ieder geval voldoen indien de cijfers van de deelnemende instellingen die deel uitmaken van de groep zijn geconsolideerd in de geconsolideerde bedrijfseconomische balans van de aangewezen instelling.
3. De Stichting Toezicht Effectenverkeer is bevoegd om maandelijks de verschuldigde bijdragen met betrekking tot de op dat moment op voet van artikel 8 uitgekeerde vorderingen te innen bij de deelnemende instellingen als bedoeld in het eerste lid.
4. De Stichting Toezicht Effectenverkeer is, de Nederlandsche Bank N.V. gehoord, bevoegd te bepalen dat bijdragen beneden een door haar, in overleg met representatieve organisaties alsmede de Vereniging van Commissionairs in Effecten, vast te stellen grens niet hoeven te worden voldaan.
Het totaalbedrag van deze bijdragen zal over de deelnemende instellingen, die niet onder deze grens komen, worden omgeslagen aan de hand van de omslagpercentages vastgesteld conform de artikelen 11 en 12.
Artikel 11
1. De Stichting Toezicht Effectenverkeer stelt zodra zij dit gewenst acht, of op verzoek van de representatieve organisaties of van de Vereniging van Commissionairs in Effecten, na overleg met representatieve organisaties en de Vereniging van Commissionairs in Effecten, het bedrag als bedoeld in artikel 10, eerste lid sub b, vast dat iedere deelnemende instelling als bedoeld in dit artikellid afzonderlijk moet betalen. Dat bedrag is gelijk aan de som van een vast bedrag dat voor alle instellingen gelijk is en een variabel bedrag dat wordt verkregen door het omslagpercentage als bedoeld in het tweede lid te vermenigvuldigen met het bedrag als bedoeld in artikel 10, eerste lid sub b, verminderd met de som van de hiervoor bedoelde vaste bedragen van alle instellingen tezamen.
2. De vaststelling van een omslagpercentage per deelnemende instelling geschiedt aan de hand van de door de deelnemende instellingen als bedoeld in artikel 1, vijfde lid sub a aan de Stichting Toezicht Effectenverkeer overgelegde gegevens over een door de Stichting Toezicht Effectenverkeer nader vast te stellen periode betreffende het aantal cliënten, uitgezonderd de in de bijlage bij deze regeling genoemde cliënten, waarvoor de desbetreffende instellingen beleggingsverrichtingen uitvoeren. Daarbij wordt het totaal aantal van deze cliënten van elke deelnemende instelling gedeeld door het totaal aantal van deze cliënten van alle deelnemende instellingen en het verkregen getal vermenigvuldigd met 100 procent. Hierbij worden de gegevens van de betalingsonmachtige instelling niet meegeteld.
3. De Stichting Toezicht Effectenverkeer stelt de in het eerste lid bedoelde bedragen alsmede het in het tweede lid bedoelde omslagpercentage vast in overleg met de representatieve organisaties en de Vereniging van Commissionairs in Effecten.
4. Bedragen die door de Stichting Toezicht Effectenverkeer aan beleggers zijn betaald, dienen met inachtneming van het bepaalde in artikel 14 zo spoedig mogelijk door de deelnemende instellingen aan de Stichting Toezicht Effectenverkeer te worden vergoed.
5. Zolang het overleg bedoeld in het eerste of derde lid nog niet tot overeenstemming heeft geleid, kan de Stichting Toezicht Effectenverkeer een voorlopig omslag vaststellen. Daarvan dient 90 procent bij wijze van voorschot aan de Stichting Toezicht Effectenverkeer te worden betaald. Betaalde voorschotten worden met de bijdragen, berekend met behulp van de definitief vastgestelde omslag, verrekend.
Artikel 12
1. De Stichting Toezicht Effectenverkeer stelt, de Nederlandsche Bank N.V. gehoord, zodra zij dit gewenst acht of op verzoek van representatieve organisaties of van de Vereniging van Commissionairs in Effecten, na overleg met representatieve organisaties en de Vereniging van Commissionairs in Effecten, het bedrag als bedoeld in artikel 10, eerste lid sub c, vast dat iedere deelnemende instelling afzonderlijk moet betalen. Dat bedrag wordt verkregen door het omslagpercentage als bedoeld in het tweede lid te vermenigvuldigen met het bedrag als bedoeld in artikel 10, eerste lid sub c.
2. De vaststelling van een omslagpercentage per deelnemende instelling geschiedt aan de hand van de gegevens van de door de deelnemende instellingen als bedoeld in artikel 1, vijfde lid sub a tot en met d, aan de Stichting Toezicht Effectenverkeer overgelegde geconsolideerde bedrijfseconomische balansen voorafgaande aan het moment van vaststelling als bedoeld in artikel 3, eerste lid. In overleg met representatieve organisaties en de Vereniging van Commissionairs in Effecten zal de Stichting Toezicht Effectenverkeer, de Nederlandsche Bank N.V. gehoord, nader bepalen welke bedrijfseconomische balansen gebruikt worden en welke posten uit deze balansen voor deze berekening in aanmerking worden genomen. Daarbij wordt per categorie deelnemende instellingen het totaalbedrag van deze posten van elke deelnemende instelling gedeeld door het totaalbedrag van deze posten van alle deelnemende instellingen uit de betrokken categorie en het verkregen getal vermenigvuldigd met 100 procent. Hierbij worden de gegevens van de betalingsonmachtige instelling niet meegeteld.
3. Bedragen die door de Stichting Toezicht Effectenverkeer aan beleggers zijn betaald, dienen met inachtneming van het bepaalde in artikel 14 zo spoedig mogelijk door de deelnemende instellingen aan de Stichting Toezicht Effectenverkeer te worden vergoed.
4. De Stichting Toezicht Effectenverkeer stelt het in het tweede lid bedoelde omslagpercentage vast in overleg met representatieve organisaties en de Vereniging van Commissionairs in Effecten.
5. Zolang het overleg bedoeld in de voorgaande leden nog niet tot overeenstemming heeft geleid, kan de Stichting Toezicht Effectenverkeer, de Nederlandsche Bank N.V. gehoord, een voorlopig omslagpercentage vaststellen. Van de met behulp van dit omslagpercentage berekende verschuldigde bedragen dient 90 procent bij wijze van voorschot aan de Stichting Toezicht Effectenverkeer te worden betaald. Betaalde voorschotten worden met de bijdragen, berekend met behulp van het definitief vastgestelde omslagpercentage, verrekend.
Artikel 13
1. Van deelnemende instellingen, die onderling in een door de Nederlandsche Bank N.V. op grond van artikel 12 Wtk 1992 goedgekeurde verhouding staan, kan de Stichting Toezicht Effectenverkeer, de Nederlandsche Bank N.V. gehoord, verklaren dat deze als één deelnemende instelling dienen te worden beschouwd. In dat geval wordt de centrale kredietinstelling aangewezen als instelling die de bijdrage van de groep in één bedrag betaalt.
2. De Stichting Toezicht Effectenverkeer doet van een dergelijk besluit of van de wijziging of intrekking daarvan mededeling in de Staatscourant. In het register bedoeld in artikel 52 Wtk 1992 wordt door de Nederlandsche Bank N.V. aangetekend ten aanzien van welke deelnemende instellingen een besluit als bedoeld in het eerste lid is genomen.
3. De deelnemende instellingen die krachtens artikel 11 van de Collectieve Garantieregeling van 23 mei 1996, Stb. 1996, nr 344, waren aangewezen, gelden als aangewezen krachtens het eerste lid.
Artikel 14
1. Het in enig kalenderjaar door deelnemende instellingen als bedoeld in artikel 1, vijfde lid sub a gezamenlijk krachtens artikel 10, eerste lid te betalen bedrag zal niet groter zijn dan 5% van het eigen vermogen van alle deelnemende instellingen als bedoeld in artikel 1, vijfde lid sub a tezamen. Een eventueel excedent zal door de Stichting Toezicht Effectenverkeer renteloos worden voorgeschoten.
2. Het in enig kalenderjaar door een deelnemende instelling als bedoeld in artikel 1, vijfde lid sub a krachtens artikel 10, eerste lid sub b en c te betalen bedrag zal niet groter zijn dan 5% van haar eigen vermogen. Een eventueel excedent zal door de Stichting Toezicht Effectenverkeer renteloos worden voorgeschoten.
3. Het in enig kalenderjaar door deelnemende instellingen als bedoeld in artikel 1, vijfde lid sub b en c gezamenlijk of voor een deelnemende instelling als hiervoor bedoeld, krachtens artikel 10, eerste lid te betalen bedrag, vermeerderd met het door deze deelnemende instellingen gezamenlijk op grond van de Collectieve Garantieregeling van Kredietinstellingen voor Terugbetaalbare Gelden en Beleggingen te betalen bedrag, zal niet groter zijn dan 5% van het eigen vermogen van alle deelnemende instellingen als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, sub b en c tezamen respectievelijk van het eigen vermogen van een deelnemende instelling. Een eventueel excedent zal door de Nederlandsche Bank N.V. renteloos worden voorgeschoten.
4. Het in enig kalenderjaar door een deelnemende instelling als bedoeld in artikel 1, vijfde lid sub b en c te betalen bedrag, dan wel door de deelnemende instellingen, zal niet groter zijn dan 5% van haar eigen vermogen respectievelijk dan 5% van het eigen vermogen van de deelnemende instellingen als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, sub b en c gezamenlijk. Een eventueel excedent zal door de Stichting Toezicht Effectenverkeer renteloos worden voorgeschoten.
5. Indien de solvabiliteits- of liquiditeitspositie van een deelnemende instelling als bedoeld in het derde en vierde lid daartoe aanleiding geeft, kan de Stichting Toezicht Effectenverkeer, de Nederlandsche Bank N.V. gehoord, bepalen dat een lager percentage op deze instelling van toepassing is.
Artikel 15
1. De Stichting Toezicht Effectenverkeer zal, voor zover mogelijk, de aan haar conform artikel 9, eerste lid, gecedeerde vorderingen en/of de rechten waarin zij conform artikel 6:150, aanhef en sub d BW is gesubrogeerd, verhalen op de betalingsonmachtige instelling. Deze verplichting is ondergeschikt aan de verplichtingen die voor de Stichting Toezicht Effectenverkeer uit haar wettelijk toebedeelde taken voortvloeien.
2. De baten die door de Stichting Toezicht Effectenverkeer worden ontvangen krachtens de rechten waarin zij is gesubrogeerd dan wel die aan haar zijn gecedeerd, komen ten goede aan de deelnemende instellingen die een bijdrage hebben gedaan. Bij de verdeling van deze baten zal het vastgestelde omslagpercentage als bedoeld in artikel 11, tweede lid en/of artikel 12, tweede lid worden gebruikt.
Compensatiefonds
Artikel 16
1. De Stichting Toezicht Effectenverkeer voorziet in de oprichting van een Stichting Beleggers Compensatiefonds, die zorg draagt voor het beheer van een beleggerscompensatiefonds, volgens door de Stichting Toezicht Effectenverkeer, na overleg met representatieve organisaties en de Vereniging van Commissionairs in Effecten, vast te stellen regels.
2. Onverminderd het bepaalde in het vijfde en zesde lid, is doelvermogen van de Stichting Beleggers Compensatiefonds vastgesteld op een bedrag van tenminste € 11 344 505. Het doelvermogen is bestemd voor het compenseren van beleggers in het geval van betalingsonmachtige instellingen als bedoeld in artikel 1, vijfde lid sub a.
3. Het bestuur van de Stichting Beleggers Compensatiefonds wordt benoemd, geschorst en ontslagen door de Stichting Toezicht Effectenverkeer.
4. De Stichting Toezicht Effectenverkeer stelt de statuten van de Stichting Beleggers Compensatiefonds op na overleg met representatieve organisaties en de Vereniging van Commissionairs in Effecten.
5. Het vermogen van de Stichting Beleggers Compensatiefonds wordt gevormd door dotaties van de deelnemende instellingen als bedoeld in artikel 1, vijfde lid sub a.
6. Bij de oprichting van de Stichting Beleggers Compensatiefonds, stelt de Stichting Toezicht Effectenverkeer de omvang van de dotatie vast die de instellingen als bedoeld in het vijfde lid moeten doen aan het door de Stichting Beleggers Compensatiefonds beheerde vermogen, teneinde binnen een termijn van tien jaar na inwerkingtreding van deze regeling een fonds te vormen ten belope van het in het tweede lid genoemde bedrag. De aldus vastgestelde dotatie zal, gespreid over genoemde termijn over de in het vijfde lid bedoelde instellingen worden omgeslagen, zulks met inachtneming van de overige bepalingen in dit artikel.
7. De Stichting Toezicht Effectenverkeer zal periodiek, doch tenminste jaarlijks, de omvang van de noodzakelijk geachte dotatie aan het door de Stichting Beleggers Compensatiefonds beheerde vermogen herbezien. Wanneer de Stichting Toezicht Effectenverkeer besluit tot een verhoging van de dotatie, zal deze verhoging ineens of over een door haar te bepalen periode worden gespreid, over de instellingen als bedoeld in het vijfde lid, zulks met inachtneming van de overige bepalingen in dit artikel.
8. Onverminderd het hiervoor bepaalde, zal bij het bepalen van de omvang van de dotatie een voor alle instellingen als bedoeld in het vijfde lid gelijke minimum dotatie worden vastgesteld, vermeerderd met een variabel bedrag dat voor de afzonderlijke deelnemende effecteninstelling wordt berekend naar rato van het aantal cliënten overeenkomstig de procedure als bedoeld in artikel 11, tweede lid.
9. De Stichting Toezicht Effectenverkeer kan ten aanzien van een instelling die deelnemende instelling wordt als bedoeld in artikel 1, vijfde lid sub a op een tijdstip na de inwerkingtreding van deze regeling, bepalen dat deze instelling, gedurende een termijn van 10 jaar, jaarlijks een dotatie doet, waarvan de omvang door de Stichting Toezicht Effectenverkeer wordt vastgesteld overeenkomstig het zesde lid.
10. Indien de Stichting Toezicht Effectenverkeer vaststelt dat het fondsvermogen groter is dan € 11 344 505, is zij bevoegd om, na overleg met de Vereniging van Commissionairs in Effecten, het meerdere overeenkomstig een door haar vast te stellen verdeelsleutel uit te keren aan de instellingen als bedoeld in het vijfde lid.
11. De Stichting Toezicht Effectenverkeer beslist na overleg met representatieve organisaties en de Vereniging van Commissionairs in Effecten over de liquidatie van de Stichting Beleggers Compensatiefonds. In de statuten van de Stichting Beleggers Compensatiefonds wordt de liquidatieprocedure verder uitgewerkt.
Slotbepalingen
Artikel 17
1. Deelnemende instellingen stellen aan feitelijke en potentiële beleggers informatie ter beschikking over de bepalingen, de toepassing en de toepasselijkheid van deze regeling en eventuele vergelijkbare regelingen op hun kantoor in de lidstaat waarin zij zijn gevestigd en hun eventuele bijkantoren. Daarbij wordt onder meer informatie verschaft over de vorderingen die recht geven op een vergoeding als belegger. Deze informatie wordt in ieder geval in de Nederlandse taal ter beschikking gesteld, alsmede, voor zover van toepassing, in (één van) de officiële ta(a)l(en) van de lidstaat waar het bijkantoor is gevestigd.
2. Deelnemende instellingen is het niet toegestaan ten behoeve van reclamedoeleinden in hun presentatie aan het publiek van bovengenoemde gegevens gebruik te maken. Na overleg met representatieve organisaties en de Vereniging van Commissionairs in Effecten kan de Stichting Toezicht Effectenverkeer hierop uitzonderingen toelaten. Het enkele feit dat de instelling aan deze regeling deelneemt mag in een reclame-uiting van een deelnemende instelling worden vermeld.
Artikel 18
1. De Stichting Toezicht Effectenverkeer voert de regeling in overleg met de Nederlandsche Bank N.V. uit.
2. In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslissen de Stichting Toezicht Effectenverkeer en de Nederlandsche Bank N.V. in overleg met representatieve organisaties en de Vereniging van Commissionairs in Effecten.
3. De Stichting Toezicht Effectenverkeer tekent in het register als bedoeld in artikel 21 Wte 1995 aan of een aldaar ingeschreven instelling een deelnemende instelling is.
Artikel 19
Toepassing van de regeling vindt alleen plaats indien de in artikel 3, eerste lid bedoelde vaststelling plaatsvindt op of na de datum van de inwerkingtreding van deze regeling. Gevallen waarin, vóór de inwerkingtreding van deze regeling, een soortgelijke regeling van toepassing was, worden afgewikkeld overeenkomstig de bepalingen van de op dat moment geldende regeling.
De Stichting Toezicht Effectenverkeer,
Mr J. I. van Praag Sigaar
J. Vroegop
De Nederlandsche Bank N.V.,
Prof. dr. A. Schilder RA
De Nederlandse Vereniging van Banken,
Drs. H. H. F. Wijffels
Drs. P. M. Feenstra
De Vereniging van Commissionairs in Effecten,
J. Krant
E. Y. Böttcher
Bijlagen behorende bij artikel 4, eerste lid: Lijst met beleggers die niet onder de dekking van de Beleggers Compensatie Regeling vallen
Beleggers die niet onder de dekking van de Beleggers Compensatie Regeling vallen zijn:
1.
beleggers wier vorderingen voortvloeien uit transacties in verband waarmee een strafrechtelijke veroordeling is uitgesproken wegens het witwassen van geld;
2.
professionele en institutionele beleggers, waaronder:
–
beleggingsondernemingen als gedefinieerd in artikel 1, punt 2 van Richtlijn 93/22/EEG (d.d. 10 mei 1993; L 141/27);
–
kredietinstellingen als gedefinieerd in artikel 1, eerste streepje, van Richtlijn 77/780/EEG (d.d. 12 december 1977; L 322/30);
–
financiële instellingen als gedefinieerd in artikel 1, punt 6, van Richtlijn 89/646/EEG (d.d. 15 december 1989; L 386/1);
–
verzekeringsondernemingen;
–
instellingen voor collectieve belegging;
–
pensioenfondsen;
–
overige professionele en institutionele beleggers;
3.
de Nederlandse Staat en centrale overheden;
4.
provinciale, regionale, plaatselijke of gemeentelijke overheden;
5.
beleggers die tevens zijn:
–
bestuurders, beheerders, en hoofdelijk aansprakelijke vennoten van de betalingsonmachtige instelling;
–
(rechts)personen die voor tenminste 5% in het kapitaal van de betalingsonmachtige instelling deelnemen;
–
(rechts)personen die met de wettelijke controle van de jaarrekening van de betalingsonmachtige instelling zijn belast;
–
(rechts)personen met een soortgelijke status bij andere ondernemingen in dezelfde groep als de betalingsonmachtige instelling;
6.
naaste verwanten van de in punt 5 bedoelde beleggers en derden die voor rekening van deze beleggers optreden. Met naaste verwanten wordt in dit verband bedoeld, familieleden in de eerste en tweede graad, alsmede de eventuele echtgenoten en (geregistreerde) partners van deze beleggers. Met betrekking tot deze partners dient uit notariële stukken te blijken dat zij de partner zijn van de in punt 5 genoemde personen, tenzij zij geregistreerd partner zijn;
7.
ondernemingen die deel uitmaken van dezelfde groep als de betalingsonmachtige instelling;
8.
beleggers die verantwoordelijkheid dragen voor, dan wel voordeel hebben gehaald uit bepaalde feiten die verband houden met de betalingsonmachtige instelling, indien die feiten tot de financiële problemen van de onderneming geleid hebben, of indien die tot verslechtering van haar financiële positie hebben bijgedragen;
9.
ondernemingen van zodanige omvang dat zij geen verkorte balans overeenkomstig artikel 11 van de Vierde richtlijn van de Raad d.d. 25 juli 1978, op de grondslag van artikel 54, derde lid, onder g, van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen mogen opstellen (78/660/EEG; L 222/11, zoals sindsdien gewijzigd).
BIJLAGE
B
Collectieve Garantieregeling van Kredietinstellingen voor Terugbetaalbare Gelden en Beleggingen (CGR)
De Nederlandsche Bank NV en de Stichting Toezicht Effectenverkeer, optredend in het kader van artikel 84 van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Wtk 1992) en artikel 28a van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995), hebben de navolgende regeling opgesteld in overleg met de Nederlandse Vereniging van Banken, de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank BA en de Nederlandse Spaarbankbond, die hierbij hebben opgetreden als de representatieve organisaties in de zin van de Wtk 1992 en als organisaties van de effecteninstellingen die aan deze regeling gebonden zullen zijn (effecteninstellingen tevens zijnde kredietinstellingen) in de zin van de Wte 1995.
In deze regeling wordt uitwerking gegeven aan de richtlijn depositogarantiestelsels van 30 mei 1994 (94/19/EG; L 135/5) en, voorzover deze betrekking heeft op kredietinstellingen, de richtlijn beleggerscompensatiestelsels van 3 maart 1997 (97/9/EG; L 84/22). In verband met de vaststelling van laatstgenoemde richtlijn en de daarmee samenhangende invoering van artikel 28a Wte 1995 voldeed de Collectieve Garantieregeling dd 23 mei 1996 niet meer aan de daaraan te stellen eisen.
Definities
Artikel 1
Voor de toepassing van het bij of krachtens deze regeling bepaalde, wordt verstaan onder:
1.
de Bank: De Nederlandsche Bank NV;
2.
belegger: een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, die in verband met beleggingsverrichtingen geld of instrumenten aan een deelnemende instelling heeft toevertrouwd;
3.
beleggingsverrichtingen: de werkzaamheden vervat in de definities van effectenbemiddelaar en vermogensbeheerder in artikel 1 sub b en c Wte 1995, alsmede de bewaarneming en administratie van één of meer instrumenten, voorzover uitgevoerd door een vestiging in een lidstaat van een deelnemende instelling;
4.
betalingsonmachtige instelling: de deelnemende instelling ten aanzien waarvan de Bank de vaststelling als bedoeld in artikel 3, eerste lid heeft gedaan;
5.
bijkantoor: één of meer onderdelen zonder rechtspersoonlijkheid van een kredietinstelling, die in een andere staat is of zijn gevestigd dan die waarin die kredietinstelling is gevestigd, waarbij geldt dat indien een kredietinstelling meerdere bedrijfszetels heeft in een andere lidstaat, deze bedrijfszetels per lidstaat beschouwd worden als één bijkantoor;
6.
crediteur: een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, die één of meer vorderingen heeft ter zake van deposito's op een deelnemende instelling;
de instellingen die zijn geregistreerd krachtens artikel 52, tweede lid sub c Wtk 1992, die ingevolge artikel 2, zesde lid van deze regeling kiezen voor een aanvullende deelname aan deze regeling;
8.
deposito: een creditsaldo aangehouden bij een vestiging in een lidstaat van een deelnemende instelling, luidende in euro's of andere valuta, dat wordt gevormd door op een rekening staande gelden of dat tijdelijk uit normale banktransacties voortvloeit, en dat deze deelnemende instelling onder de toepasselijke wettelijke en contractuele voorwaarden verplicht is terug te betalen aan haar crediteur, alsmede schulden belichaamd in door deze deelnemende instelling uitgegeven op naam gestelde schuldbewijzen;
9.
eigen vermogen: het per ultimo van het jaar voorafgaande aan de toepassing van deze regeling op grond van de uitvoering van de Wtk 1992 aan de Bank bekende toetsingsvermogen, berekend in het kader van de solvabiliteitstoetsing wegens de richtlijnen als bedoeld in artikel 20 van de Wtk 1992;
10.
gemeenschappelijke beleggingsverrichting: een beleggingsverrichting voor rekening van twee of meer personen of ten aanzien waarvan twee of meer personen rechten hebben, welke met de handtekening van één of meer van die personen kan worden uitgeoefend;
11.
gemeenschappelijke rekening: een rekening die op naam van twee of meer crediteuren is geopend of ten aanzien waarvan twee of meer crediteuren rechten hebben, en waarover met de handtekening van één of meer van die crediteuren kan worden beschikt;
rente-, valuta- of aandelenswaps of soortgelijke overeenkomsten die begrepen worden onder artikel 1 sub b en c Wte 1995;
14.
lidstaat: een staat die lid is van de Europese Unie, alsmede een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Trb 1992, 132);
representatieve organisaties: de representatieve organisaties zoals bedoeld in de beschikking van de Minister van Financiën dd 18 augustus 1997 (Staatscourant dd 25 augustus 1997, nr 161) ter uitvoering van artikel 1, eerste lid, onder d Wtk 1992;
17.
richtlijn depositogarantiestelsels: de richtlijn 94/19/EG van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie dd 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels (PB nr L 135/5 van 31 mei 1994);
18.
richtlijn beleggerscompensatiestelsels: de richtlijn 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie dd 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels (PB nr L 84/22 van 26 maart 1997);
19.
witwassen van geld: het delict als bedoeld in artikel 1 van de richtlijn 91/308/EEG van de Raad dd 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (PB nr L 166/77 van 28 juni 1991), zoals dit in de lidstaten of daarbuiten strafbaar is gesteld;
1. Alle deelnemende instellingen zijn jegens elkaar en jegens de Bank verbonden tot nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van deze regeling.
2. De Bank doet hierbij aan iedere deelnemende instelling het aanbod om de verplichtingen uit hoofde van deze regeling met het oog op de crediteuren en beleggers van die instelling op zich te nemen, in ruil voor de aanvaarding door de deelnemende instelling van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen. Iedere deelnemende instelling dient dit aanbod schriftelijk te aanvaarden per de datum dat deze regeling in werking treedt danwel voordat zij activiteiten ontplooit onder een te verlenen vergunning danwel kiest voor een aanvullende deelname aan deze regeling als bedoeld in het zesde lid. De overeenkomst met een deelnemende instelling eindigt van rechtswege zodra er geen verplichtingen van de desbetreffende deelnemende instelling jegens de Bank zijn noch zullen zijn krachtens deze regeling.
3. Onder de voorwaarden en beperkingen gesteld in deze regeling, betaalt de Bank de crediteuren van en beleggers bij deelnemende instellingen, die enige vordering hebben op een zodanige instelling welke vordering krachtens deze regeling wordt gedekt. De Bank zal crediteuren respectievelijk beleggers niet meer betalen indien het Koninklijk Besluit ex artikel 84, tweede lid, Wtk 1992 respectievelijk het Koninklijk Besluit ex artikel 28a, tweede lid, Wte 1995 wordt ingetrokken, behoudens indien en voorzover zij rechten aan de regeling konden ontlenen in verband met het feit dat vóór de intrekking een deelnemende instelling reeds een betalingsonmachtige instelling was geworden.
4. Indien een deelnemende instelling als bedoeld in artikel 1, aanhef en sub 7b uitsluitend is aangewezen krachtens artikel 84, derde lid Wtk 1992 danwel uitsluitend is aangewezen krachtens artikel 28a, derde lid Wte 1995, kunnen slechts crediteuren van respectievelijk slechts beleggers bij deze deelnemende instelling aan deze regeling rechten ontlenen. De desbetreffende deelnemende instelling zal uitsluitend verplichtingen ingevolge deze regeling hebben indien en voorzover deze voortvloeien uit uitkeringen aan crediteuren van respectievelijk beleggers bij andere deelnemende instellingen. Te allen tijde zullen aparte omslagpercentages worden vastgesteld als bedoeld in artikel 12, eerste lid, tenzij de in dit artikellid bedoelde deelnemende instellingen zijn aangewezen krachtens zowel artikel 84, derde lid Wtk 1992 als artikel 28a, derde lid Wte 1995.
5. Een deelnemende instelling waarvan de inschrijving in het register als bedoeld in artikel 52 Wtk 1992 is doorgehaald blijft aansprakelijk voor het vervullen van de verplichtingen krachtens deze regeling voorzover deze voortvloeien uit het feit dat andere deelnemende instelling(en) reeds vóór het tijdstip van doorhaling betalingsonmachtige instellingen zijn geworden.
6. De vorderingen van crediteuren van of beleggers bij in Nederland gevestigde bijkantoren van in andere lidstaten gevestigde kredietinstellingen vallen onder de dekking van de garantieregeling van de desbetreffende lidstaat. Indien de dekking krachtens de regeling ruimer is dan de dekking van de vergelijkbare garantieregeling van die lidstaat, kan het desbetreffende bijkantoor kiezen voor deelname aan de regeling ter aanvulling van de dekking in die lidstaat, waarbij zij de verplichtingen uit hoofde van de regeling in acht moet nemen. De Bank zal in voorkomende gevallen na overleg met de representatieve organisaties en de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat nadere regels en procedures vaststellen voor deelname aan de regeling en de beëindiging daarvan, een en ander met inachtneming van de richtsnoeren zoals vermeld in bijlage II van de richtlijn depositogarantiestelsels en in bijlage II van de richtlijn beleggerscompensatiestelsels.
Betalingsonmacht
Artikel 3
1. Een deelnemende instelling wordt een betalingsonmachtige instelling op het moment dat de Bank heeft vastgesteld dat, naar haar oordeel, de deelnemende instelling, om redenen die rechtstreeks verband houden met haar financiële positie, op dat moment niet in staat lijkt te zijn de deposito's terug te betalen of om aan haar verplichtingen te voldoen die voortvloeien uit vorderingen van beleggers, en daartoe ook op afzienbare termijn niet in staat lijkt te zullen zijn.
2. De in het eerste lid bedoelde vaststelling geschiedt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 21 dagen nadat de Bank voor het eerst heeft geconstateerd dat zich bij de deelnemende instelling een situatie voordoet op grond waarvan de noodregeling verzocht moet worden zoals omschreven in artikel 71, tweede lid Wtk 1992 of zich een situatie voordoet waarin het faillissement aangevraagd moet worden zoals bedoeld in artikel 1 Faillissementswet, tenzij de desbetreffende omstandigheid zich inmiddels niet meer voordoet.
3. De in het eerste lid bedoelde vaststelling geschiedt onmiddellijk indien een rechterlijke instantie in een lidstaat, om redenen die rechtstreeks verband houden met de financiële positie van de deelnemende instelling, een beslissing heeft gegeven die leidt tot schorsing van de mogelijkheid voor crediteuren of beleggers om hun vordering op de betreffende instelling te verhalen.
4. De Bank zal door middel van advertenties in door haar te bepalen nieuwsbladen bekendmaken dat verzoeken om een uitkering krachtens deze regeling binnen vijf maanden na de datum van publicatie van de eerste advertentie bij haar kunnen worden ingediend. De bewindvoerders of curatoren van de betalingsonmachtige instelling zullen door de Bank worden verzocht om in hun correspondentie met de crediteuren van en beleggers bij de deelnemende instelling te wijzen op het bestaan van de regeling en de termijn voor indiening.
5. Verzoeken om uitkeringen die na het verstrijken van de termijn als bedoeld in het vierde lid zijn ingediend, worden niet meer in behandeling genomen, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de crediteur of belegger in verzuim is geweest.
Reikwijdte van de dekking
Artikel 4
1. Voor uitkering komen in aanmerking alle na verrekening resterende vorderingen van crediteuren ter zake van deposito's, behoudens die genoemd in bijlage A, welke op het moment als bedoeld in artikel 3, eerste lid, vermeld zijn of behoorden te zijn in de boekhouding van de betalingsonmachtige instelling en voor zover van toepassing in de boekhouding van haar bijkanto(o)r(en) in (een) andere lidsta(a)t(en). Ten aanzien van de uitkering wordt het maximum bedoeld in artikel 8, eerste lid in acht genomen.
2. Voor zover de deposito's rentedragend zijn, wordt de tot het in artikel 3, eerste lid bedoelde moment gekweekte rente mede onder de dekking van de regeling begrepen.
3. Vorderingen ter zake van deposito's als omschreven in het eerste lid, welke deposito's zijn geplaatst bij een deelnemende instelling die krachtens artikel 84, derde lid Wtk 1992 bij ministerieel besluit is aangewezen om deel te nemen aan de regeling, of bij een deelnemende instelling die krachtens artikel 2, zesde lid, aanvullende dekking heeft verkregen, komen slechts voor uitkering in aanmerking voor zover deze hun grondslag hebben in een rechtsverhouding die wordt gerekend tot het in of vanuit Nederland uitgeoefende bedrijf van de deelnemende instelling.
4. De dekking voor vorderingen van crediteuren van bijkantoren in andere lidstaten van deelnemende instellingen, kan niet ruimer zijn dan de dekking die de garantieregeling op basis van de richtlijn depositogarantiestelsels in het land van vestiging van het desbetreffende bijkantoor biedt.
Artikel 5
1. Voor uitkering komen in aanmerking alle na verrekening resterende vorderingen van beleggers, behoudens van de beleggers genoemd in bijlage B, welke vorderingen voortvloeien uit het onvermogen van een betalingsonmachtige instelling en, voor zover van toepassing, van haar bijkanto(o)r(en) in (een) andere lidsta(a)t(en), om overeenkomstig de wettelijke en contractuele voorwaarden
a.
geld dat aan die beleggers verschuldigd is of hen toebehoort en voor hen in verband met beleggingsverrichtingen wordt gehouden terug te betalen of
b.
aan die beleggers instrumenten terug te geven die hen toebehoren en namens hen in verband met beleggingsverrichtingen worden gehouden, geadministreerd of beheerd.
Ten aanzien van de uitkering wordt het maximum bedoeld in artikel 8, eerste lid in acht genomen.
2. Indien een vordering zoals bedoeld in het eerste lid, tevens gekwalificeerd kan worden als een vordering zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, wordt zij geacht enkel onder artikel 4 te vallen.
3. Bij de bepaling van het bedrag van de vordering van de belegger uit hoofde van het onvermogen om instrumenten terug te geven wordt, tenzij contractueel of wettelijk anders is bepaald, uitgegaan van de marktwaarde van die instrumenten op het moment als bedoeld in artikel 3, eerste lid.
4. Vorderingen als omschreven in het eerste lid, welke een belegger heeft op een deelnemende instelling die krachtens artikel 28a, derde lid van de Wte 1995 bij ministerieel besluit is aangewezen om deel te nemen aan de regeling, of op een deelnemende instelling die krachtens artikel 2, zesde lid, aanvullende dekking heeft verkregen, komen slechts voor uitkering in aanmerking voor zover deze hun grondslag hebben in een rechtsverhouding die wordt gerekend tot het in of vanuit Nederland uitgeoefende bedrijf van de deelnemende instelling.
5. De dekking voor vorderingen die voortvloeien uit beleggingsverrichtingen van beleggers bij bijkantoren in andere lidstaten van deelnemende instellingen kan niet ruimer zijn dan de dekking die de garantieregeling op basis van de richtlijn beleggerscompensatiestelsels in het land van vestiging van het desbetreffende bijkantoor biedt.
Artikel 6
1. Intrekking van de vergunning waaruit voortvloeit dat de deelnemende instelling als kredietinstelling in Nederland werkzaam mag zijn, laat onverlet dat deposito's die op dat moment bij die deelnemende instelling worden gehouden onder de dekking van het stelsel blijven vallen. Dit geldt tevens voor rechten van beleggers die verband houden met beleggingsverrichtingen die tot dat tijdstip hebben plaatsgevonden.
2. De Bank kan een uitkering weigeren dan wel het eventueel uitgekeerde bedrag terugvorderen indien een crediteur of belegger enige onjuiste of frauduleuze opgave doet.
Artikel 7
1. Iedere gerechtigde tot een gemeenschappelijke rekening wordt beschouwd als zelfstandig gerechtigde crediteur. Tenzij contractueel is bepaald dat de gerechtigden in een andere verhouding gerechtigd zijn tot het saldo van de rekening, ontvangen zij ieder voor zich een uitkering ter grootte van een evenredig deel van dat saldo. Per crediteur wordt hierbij het maximumbedrag als bedoeld in artikel 8, eerste lid in acht genomen.
2. Iedere gerechtigde met betrekking tot een gemeenschappelijke beleggingsverrichting wordt beschouwd als zelfstandig gerechtigde belegger. Tenzij contractueel is bepaald dat de gerechtigden in een andere verhouding gerechtigd zijn tot de vorderingen die zij op grond van die verrichtingen hebben, ontvangen zij ieder voor zich een uitkering ter grootte van een evenredig deel van die vorderingen. Per belegger wordt hierbij het maximumbedrag als bedoeld in artikel 8, eerste lid in acht genomen.
3. Deposito's of beleggingen ten name van een crediteur respectievelijk belegger, die krachtens overeenkomst of wet worden gehouden ten behoeve van een derde, worden beschouwd als een vordering van die derde, mits de identiteit van deze derde is of kan worden vastgesteld vóór het moment van de vaststelling als bedoeld in artikel 3, eerste lid. Is er meer dan één rechthebbende, dan wordt het aandeel van elk van hen en de maximum uitkering aan elk van hen berekend op de voet van de eerste twee leden van dit artikel. Dit artikellid geldt niet met betrekking tot instellingen voor collectieve belegging.
Artikel 8
1. Het maximumbedrag, waarvoor de regeling dekking verleent per betalingsonmachtige instelling, wordt vastgesteld op 20 000 euro per crediteur en op 20 000 euro per belegger. Dit maximum wordt toegepast op het totaalbedrag van de vorderingen van de crediteur of de totale waarde van de vorderingen van de belegger, ongeacht
a.
het aantal deposito's of in het kader van beleggingsverrichtingen toevertrouwde gelden of instrumenten van die crediteur of belegger,
b.
bij welk kantoor van de betalingsonmachtige instelling, in Nederland of in een andere lidstaat, deposito's zijn geboekt of beleggingsverrichtingen plaatsvonden,
c.
of een belegger tevens een uitkering als crediteur krijgt of vice versa.
2. Indien daartoe een verplichting bestaat ter uitvoering van richtlijnen van de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement, zal aanpassing van de in het eerste lid genoemde bedragen door de Bank kunnen plaatsvinden. In beginsel zullen beide bedragen op hetzelfde nieuwe bedrag worden vastgesteld; ook indien dit ten aanzien van één van beide bedragen onverplicht gebeurt. De Bank zal bij inwerkingtreding van deze regeling alsmede telkens bij herziening van de bedragen in de Staatscourant mededeling doen van de hoogte van de bedragen.
Uitkeringen
Artikel 9
1. De Bank stelt het bestaan en de grootte van de in artikel 4, eerste lid en in artikel 5, eerste lid bedoelde vorderingen bindend vast aan de hand van de boekhouding van de betrokken deelnemende instelling, na deze vorderingen terdege getoetst te hebben. De Bank zal hierbij rekening houden met mogelijke verrekening van de naar geld omgerekende vorderingen. Het na verrekening resterende saldo komt, tot het in artikel 8, eerste lid, genoemde maximum, voor uitkering in aanmerking. De verrekening zal allereerst plaatsvinden met de vorderingen uit hoofde van beleggingsverrichtingen respectievelijk deposito's, afhankelijk van welke verrekening, gezien de beide maxima, voor de belegger/crediteur het meest gunstig is.
2. Uitkeringen vinden plaats in euro's. Bij de berekening van vorderingen in vreemde valuta, alsmede van de in artikel 8, eerste lid, genoemde bedragen, baseert de Bank zich op de door haar medegedeelde representatieve middenkoersen voor contante valutatransacties aan het publiek op de dag waarop de vaststelling als bedoeld in artikel 3, eerste lid werd gedaan.
3. De gerechtigde tot een uitkering dient ten behoeve van de uitbetaling een rekening aan te wijzen bij een in een lidstaat gevestigde kredietinstelling of bij een bijkantoor in een lidstaat van een niet in een lidstaat gevestigde kredietinstelling.
Artikel 10
1. De Bank keert zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen drie maanden na het moment waarop een crediteur of belegger tijdig zijn vorderingen heeft ingediend, aan die crediteur of belegger het bedrag uit van de krachtens de regeling gedekte vorderingen. De uitkering vindt plaats onder de voorwaarde:
–
dat de desbetreffende crediteur of belegger heeft verklaard kennis te hebben genomen van de subrogatie ex artikel 6:150, aanhef en sub d BW tot de hoogte van de uitkering;
–
dat de Bank onvoorwaardelijk en onherroepelijk tot de hoogte van de uitkering de rechten van die crediteur of belegger jegens de betrokken deelnemende instelling krijgt gecedeerd; en
–
een belegger tevens eventuele rechten tot uitlevering of vergoeding van instrumenten jegens derden tot de hoogte van de uitkering cedeert aan de Bank.
2. De uitkeringsverplichting kan worden opgeschort indien het aan de crediteur of belegger te wijten is dat hij onvoldoende of onvoldoende tijdig gegevens heeft verstrekt aan de hand waarvan op de voet van artikel 9, eerste lid de geldigheid en het bedrag van de vordering kan worden vastgesteld. De verlenging is maximaal even lang als de periode gedurende welke de crediteur of belegger het genoemde verwijt kan worden gemaakt.
3. De Bank kan, indien alsnog blijkt dat de crediteur of belegger geen geldige vordering heeft op de deelnemende instelling, dan wel een lagere vordering heeft dan het uitgekeerde bedrag, het (teveel) uitgekeerde terugvorderen uit hoofde van onverschuldigde betaling.
4. De Bank kan in zeer uitzonderlijke omstandigheden beslissen dat de in het eerste lid genoemde termijn met maximaal drie maanden wordt verlengd.
5. In het geval aan de crediteur of belegger een misdrijf ten laste is gelegd dat voortvloeit uit of verband houdt met het witwassen van geld kan de Bank de in het eerste en tweede lid bedoelde termijnen jegens hem opschorten, met het oog op uitsluitingsgrond nummer 3, opgenomen in Bijlage A bij deze regeling, respectievelijk uitsluitingsgrond nummer 1, opgenomen in Bijlage B bij deze regeling. Deze opschorting wordt beëindigd zodra de beslissing van de bevoegde rechterlijke instantie onherroepelijk is.
Omslag en verhaal
Artikel 11
1. Het totaalbedrag dat aan de crediteuren van of de beleggers bij de betalingsonmachtige instelling wordt uitgekeerd, wordt over de overige deelnemende instellingen omgeslagen volgens het omslagpercentage dat is vastgesteld conform artikel 12.
2. De Bank kan op verzoek van een groep van deelnemende instellingen, in overleg met de representatieve organisaties, bepalen dat deze groep in één bedrag haar bijdrage betaalt. Deze groep zal in haar verzoek een deelnemende instelling aanwijzen die de bijdrage zal voldoen. De Bank zal aan het verzoek in ieder geval voldoen indien de cijfers van de deelnemende instellingen die deel uitmaken van de groep zijn geconsolideerd in de geconsolideerde bedrijfseconomische balans van de aangewezen instelling.
3. Het bedrag dat iedere deelnemende instelling afzonderlijk moet betalen wordt verkregen door het omslagpercentage of de omslagpercentages van die deelnemende instelling, te vermenigvuldigen met het totaalbedrag dat krachtens deze regeling aan de crediteuren of beleggers wordt uitgekeerd.
4. De Bank is bevoegd om maandelijks de verschuldigde bijdragen met betrekking tot de op dat moment op de voet van artikel 9 uitgekeerde vorderingen te innen.
5. De Bank is bevoegd te bepalen dat bijdragen beneden een door haar, in overleg met de representatieve organisaties, vast te stellen grens niet hoeven te worden voldaan.
Het totaalbedrag van deze bijdragen zal over de deelnemende instellingen, die niet onder deze grens komen, worden omgeslagen aan de hand van het omslagpercentage vastgesteld conform artikel 12.
Artikel 12
1. De Bank stelt, zodra zij dit gewenst acht of op verzoek van de representatieve organisaties, na overleg met de representatieve organisaties, het omslagpercentage vast. Daarbij wordt, met inachtneming van artikel 2, vierde lid, tevens bepaald of het één omslagpercentage betreft voor alle uitkeringen danwel twee onderscheiden omslagpercentages voor de uitkeringen aan respectievelijk crediteuren en beleggers.
2. De vaststelling van een omslagpercentage per deelnemende instelling geschiedt aan de hand van de gegevens van door de deelnemende instellingen aan de Bank ingediende geconsolideerde bedrijfseconomische balansen voorafgaande aan het moment van de vaststelling als bedoeld in artikel 3, eerste lid. In overleg met de representatieve organisaties zal door de Bank nader worden bepaald welke geconsolideerde bedrijfseconomische balansen gebruikt worden en welke posten uit deze balansen voor deze berekening in aanmerking worden genomen. Daarbij wordt het totaalbedrag van deze posten van elke deelnemende instelling gedeeld door het totaalbedrag van deze posten van alle deelnemende instellingen en het verkregen getal vermenigvuldigd met honderd procent. Hierbij worden de gegevens van de betalingsonmachtige instelling niet meegeteld. Deze berekening kan geschieden voor de gedekte vorderingen van beleggers en crediteuren separaat danwel gezamenlijk.
3. Bedragen die door de Bank aan crediteuren of beleggers zijn betaald, dienen met inachtneming van het bepaalde in artikel 14 zo spoedig mogelijk door de deelnemende instellingen aan de Bank te worden vergoed, met inachtneming van het omslagpercentage zoals vastgesteld conform dit artikel.
4. Zolang het overleg bedoeld in het eerste of tweede lid nog niet tot overeenstemming heeft geleid, kan de Bank een voorlopig omslagpercentage vaststellen. Van de met behulp van dit voorlopige omslagpercentage berekende verschuldigde bijdragen dient 90% bij wijze van voorschot aan de Bank te worden betaald. Betaalde voorschotten worden met de bijdragen, berekend met behulp van de definitief vastgestelde omslag, verrekend.
Artikel 13
1. Van deelnemende instellingen, die onderling in een door de Bank op grond van artikel 12 van de Wtk 1992 goedgekeurde verhouding staan, kan de Bank verklaren dat deze als één deelnemende instelling dienen te worden beschouwd. In dat geval vormen de gevoegde en geconsolideerde bedrijfseconomische balansen met betrekking tot de groep de basis voor de bepaling van het omslagpercentage en wordt de centrale kredietinstelling aangewezen als instelling die de bijdrage van de groep in één bedrag betaalt. Deze verklaring vervalt van rechtswege indien één van deze deelnemende instellingen een betalingsonmachtige instelling wordt, omdat zij, ondanks het bepaalde in artikel 12 aanhef en sub c Wtk 1992, in de situatie beschreven in artikel 3, eerste lid verkeert.
2. De Bank doet van een dergelijk besluit of van de wijziging of intrekking daarvan mededeling in de Staatscourant. In het register bedoeld in artikel 52 Wtk 1992 wordt aangetekend ten aanzien van welke deelnemende instellingen een besluit als bedoeld in het eerste lid is genomen.
Artikel 14
1. Het in enig kalenderjaar door deelnemende instellingen gezamenlijk krachtens deze regeling te betalen bedrag, al dan niet vermeerderd met de te betalen bedragen uit hoofde van de Beleggerscompensatieregeling van effecteninstellingen zal niet groter zijn dan 5% van het eigen vermogen van alle deelnemende instellingen tezamen. Een eventueel excedent zal door de Bank renteloos worden voorgeschoten.
2. Het in enig kalenderjaar door een deelnemende instelling krachtens deze regeling te betalen bedrag zal niet groter zijn dan 5% van haar eigen vermogen. Een eventueel excedent zal door de Bank renteloos worden voorgeschoten. Indien de solvabiliteitsof liquiditeitspositie van een deelnemende instelling daartoe aanleiding geeft kan de Bank bepalen dat een lager percentage van toepassing is op deze instelling.
Artikel 15
1. De Bank zal, voor zover mogelijk, de aan haar conform artikel 10, eerste lid, gecedeerde vorderingen en/of de rechten waarin zij conform artikel 6:150, aanhef en sub d BW is gesubrogeerd verhalen op de betalingsonmachtige instelling. Deze verplichting is ondergeschikt aan de verplichtingen die voor de Bank uit haar wettelijk toebedeelde taken voortvloeien.
2. De baten die door de Bank worden ontvangen krachtens de rechten waarin zij is gesubrogeerd danwel die aan haar zijn gecedeerd, komen ten goede aan de deelnemende instellingen die een bijdrage hebben gedaan. Bij de verdeling van deze baten zal het vastgestelde omslagpercentage worden gebruikt.
Slotbepalingen
Artikel 16
1. Deelnemende instellingen stellen aan feitelijke en potentiële crediteuren en beleggers informatie ter beschikking over de bepalingen, de toepassing en de toepasselijkheid van deze regeling en eventuele vergelijkbare regelingen op hun kantoor in de lidstaat waarin zij zijn gevestigd en hun eventuele bijkantoren. Daarbij wordt onder meer informatie verschaft over de vorderingen die recht geven op een vergoeding als crediteur respectievelijk als belegger, en het onderscheid daartussen. Deze informatie wordt in ieder geval in de Nederlandse taal ter beschikking gesteld, alsmede, voor zover van toepassing, in (één van) de officiële ta(a)l(en) van de lidstaat waar het bijkantoor is gevestigd.
2. Deelnemende instellingen is het niet toegestaan ten behoeve van reclamedoeleinden in hun presentatie aan het publiek van bovengenoemde gegevens gebruik te maken. Na overleg met de representatieve organisaties kan de Bank hierop uitzonderingen toelaten. Het enkele feit dat de instelling aan deze regeling deelneemt mag in een reclame-uiting van een deelnemende instelling worden vermeld.
Artikel 17
1. De Bank voert de regeling uit. Voorzover het de uitvoering van artikel 5 betreft, doet zij dit in samenwerking met de Stichting Toezicht Effectenverkeer.
2. In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist de Bank in overleg met de representatieve organisaties.
3. De Bank tekent in het register als bedoeld in artikel 52 Wtk 1992 aan of een aldaar ingeschreven instelling een deelnemende instelling is.
Artikel 18
1. Toepassing van de regeling krachtens artikel 6, eerste lid vindt alleen plaats indien de in dat artikel bedoelde vaststelling plaatsvindt op of na de datum van de inwerkingtreding van deze regeling. Gevallen waarin, vóór de inwerkingtreding van deze regeling, een soortgelijke regeling van toepassing was, worden afgewikkeld overeenkomstig de bepalingen van de op dat moment geldende regeling.
2. De deelnemende instellingen die krachtens artikel 11 van de CGR dd 23 mei 1996, Stb. 1996, nr 344, waren aangewezen, gelden als aangewezen krachtens artikel 13.
Bijlage A
behorende bij artikel 4, eerste lid
Lijst met deposito's die niet onder de dekking van de CGR vallen
1. Deposito's die door andere kredietinstellingen op eigen naam en voor eigen rekening zijn uitgezet.
2. Alle instrumenten die vallen onder de definitie van «eigen vermogen» als bedoeld in artikel 2 van de richtlijn 89/299/EEG van de Raad dd 17 april 1989 (89/299/EEG; L124/16, zoals sindsdien gewijzigd) betreffende het eigen vermogen van kredietinstellingen.
3. Deposito's uit hoofde van transacties in verband waarmee een strafrechtelijke veroordeling is uitgesproken wegens het witwassen van geld.
4. Deposito's van financiële instellingen in de zin van artikel 1, zesde lid van de richtlijn dd 15 december 1989 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen («TCR»; 89/646/EEG; L 386/1, zoals sindsdien gewijzigd), alsmede tot wijziging van de richtlijn dd 12 december 1977 («ECR»; 77/780/EEG; L 322/30, zoals sindsdien gewijzigd).
5. Deposito's van ondernemingen die het verzekeringsbedrijf uitoefenen.
6. Deposito's van de Nederlandse Staat en van centrale overheden.
7. Deposito's van provinciale, regionale, plaatselijke of gemeentelijke overheden.
8. Deposito's van instellingen voor collectieve belegging.
9. Deposito's van pensioenfondsen.
10. Deposito's van:
–
bestuurders, beheerders, en hoofdelijk aansprakelijke vennoten van de betalingsonmachtige instelling;
–
(rechts)personen die voor tenminste 5% in het kapitaal van de betalingsonmachtige instelling deelnemen;
–
met de wettelijke controle van de jaarrekening van de betalingsonmachtige instelling belaste personen;
–
(rechts)personen met een soortgelijke status bij andere ondernemingen in dezelfde groep als de betalingsonmachtige instelling.
11. Deposito's van naaste verwanten van de in punt 10 bedoelde personen en deposito's van derden die voor rekening van deze personen optreden. Met naaste verwanten wordt in dit verband bedoeld, familieleden in de eerste en tweede graad, alsmede de eventuele echtgenoten en (geregistreerde) partners van deze personen. Met betrekking tot deze partners dient uit notariële stukken te blijken dat zij de partner zijn van de in punt 10 genoemde personen, tenzij zij geregistreerd partner zijn.
12. Deposito's van ondernemingen die deel uitmaken van dezelfde groep als die waartoe de betalingsonmachtige instelling behoort.
13. Deposito's die niet op naam luiden.
14. Deposito's waarvoor de crediteur individueel van de betalingsmachtige instelling rentetarieven en financiële voordelen heeft verkregen die hebben bijgedragen tot de verslechtering van de financiële situatie van deze deelnemende instelling.
15. Schulden die voortvloeien uit accepten en promessen van de betalingsonmachtige instelling.
16. Deposito's van ondernemingen van zodanige omvang dat zij geen verkorte balans overeenkomstig artikel 11 van de Vierde richtlijn van de Raad dd 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, derde lid, onder g, van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen mogen opstellen (78/660/EEG; L 222/11, zoals sindsdien gewijzigd).
17. Obligaties die voldoen aan de voorwaarden van artikel 22, vierde lid, van richtlijn van de Raad dd 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (85/611/EEG; L 375/3, zoals sindsdien gewijzigd).
Bijlage B
behorende bij artikel 5, eerste lid
Lijst met beleggers die niet onder de dekking van de CGR vallen
1. Beleggers wier vorderingen voortvloeien uit transacties in verband waarmee een strafrechtelijke veroordeling is uitgesproken wegens het witwassen van geld.
2. Professionele en institutionele beleggers, waaronder:
–
beleggingsondernemingen als gedefinieerd in artikel 1, punt 2 van Richtlijn 93/22/EEG (dd 10 mei 1993; L 141/27),
–
kredietinstellingen als gedefinieerd in artikel 1, eerste streepje, van Richtlijn 77/780/EEG (dd 12 december 1977; L 322/30),
–
financiële instellingen als gedefinieerd in artikel 1, punt 6, van Richtlijn 89/646/EEG (dd 15 december 1989; L 386/1),
–
verzekeringsondernemingen
–
instellingen voor collectieve belegging
–
pensioenfondsen
–
overige professionele en institutionele beleggers.
3. De Nederlandse Staat en centrale overheden.
4. Provinciale, regionale, plaatselijke of gemeentelijke overheden.
5. Beleggers die tevens zijn:
–
bestuurders, beheerders, en hoofdelijk aansprakelijke vennoten van de betalingsonmachtige instelling;
–
(rechts)personen die voor tenminste 5% in het kapitaal van de betalingsonmachtige instelling deelnemen;
–
(rechts)personen die met de wettelijke controle van de jaarrekening van de betalingsonmachtige instelling zijn belast;
–
(rechts)personen met een soortgelijke status bij andere ondernemingen in dezelfde groep als de betalingsonmachtige instelling.
6. Naaste verwanten van de in punt 5 bedoelde beleggers en derden die voor rekening van deze beleggers optreden. Met naaste verwanten wordt in dit verband bedoeld, familieleden in de eerste en tweede graad, alsmede de eventuele echtgenoten en (geregistreerde) partners van deze beleggers. Met betrekking tot deze partners dient uit notariële stukken te blijken dat zij de partner zijn van de in punt 5 genoemde personen, tenzij zij geregistreerd partner zijn.
7. Ondernemingen die deel uitmaken van dezelfde groep als de betalingsonmachtige instelling.
8. Beleggers die verantwoordelijkheid dragen voor, dan wel voordeel hebben gehaald uit bepaalde feiten die verband houden met de betalingsonmachtige instelling, indien die feiten tot de financiële problemen van de onderneming geleid hebben, of indien die tot verslechtering van haar financiële positie hebben bijgedragen.
9. Ondernemingen van zodanige omvang dat zij geen verkorte balans overeenkomstig artikel 11 van de Vierde richtlijn van de Raad dd 25 juli 1978, op de grondslag van artikel 54, derde lid, onder g, van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen mogen opstellen (78/660/EEG; L 222/11, zoals sindsdien gewijzigd).