ARTIKEL
I
WIJZIGING VAN DE WEC
Wijzigt de Wet op de expertisecentra.
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Wijzigt de Wet op de expertisecentra.
Wijzigt de Wet op het primair onderwijs.
Wijzigt de Wet op het voortgezet onderwijs.
Wijzigt de Wet educatie en beroepsonderwijs.
Wijzigt de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
Met ingang van 1 augustus 1999 eindigt de bekostiging van de «Dokter Frankschool» te Santpoort Zuid, de «ziekenhuisschool Rotterdam en omstreken» te Rotterdam, de «ziekenhuisschool Zuid Holland West» te Leiden, de «school voor zieke kinderen» te Groningen, de «ziekenhuisschool Drenthe» te Emmen, de «ziekenhuisschool Friesland» te Leeuwarden, de «ziekenhuisschool Utrecht» te Utrecht, de «ziekenhuisschool Oost Nederland» te Hengelo, de« Radboudschool voor zieke kinderen» te Nijmegen en de «Rooms Katholieke ziekenhuisschool Limburg» te Sittard en worden de «openbare school voor kinderen die zijn opgenomen in het ziekenhuis» te Alkmaar en de «ziekenhuisschool Amsterdam genoemd A.D. Holterman» te Amsterdam opgeheven.
Indien een schoolbegeleidingsdienst, bedoeld in artikel 179 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 165 van de Wet op de expertisecentra en artikel 280 van de Wet op het voortgezet onderwijs, uitgaat van de gemeente ontvangt de gemeente de specifieke uitkering, bedoeld in artikel IX van deze wet uitsluitend indien de gemeente op de aan deze specifieke uitkering gerelateerde formatieplaatsen personeel benoemt, dat op 31 juli 1999 was benoemd aan een of meer van de scholen genoemd in artikel VI, tenzij de schoolbegeleidingsdienst aantoont dat met betrekking tot een formatieplaats geen lid van dat personeel beschikbaar was dat de formatieplaats aanvaardde.
Indien een schoolbegeleidingsdienst uitgaat van een andere rechtspersoon dan de gemeente ontvangt de gemeente de specifieke uitkering bedoeld in artikel IX van deze wet uitsluitend indien de gemeente de uitkering aan die andere rechtspersoon toekent onder de voorwaarde dat die rechtspersoon op de aan deze specifieke uitkering gerelateerde formatieplaatsen personeel benoemt, dat op 31 juli 1999 was benoemd aan een of meer van de scholen genoemd in artikel VI, tenzij die rechtspersoon aantoont dat met betrekking tot een formatieplaats geen lid van dat personeel beschikbaar was dat de formatieplaats aanvaardde.
De in het eerste en tweede lid bedoelde benoemingsverplichting geldt voor de betrekkingsomvang die voor de desbetreffende personeelsleden gold aan de scholen genoemd in artikel VI.
Tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum blijven voor het personeel, bedoeld in het eerste en tweede lid, in de nieuwe functie de regelingen met betrekking tot de rechtspositie zoals die op 31 juli 1999 voor dat personeel golden van overeenkomstige toepassing met uitzondering van de bepalingen die zien op de inhoud van de functie die zij op die datum bekleedden, met dien verstande dat die overeenkomstige toepassing in elk geval eindigt op de datum waarop door de schoolbegeleidingsdienst en de daarvoor in aanmerking komende personeelsorganisaties anders is overeengekomen. In de nieuwe functie geldt een carrièrepatroon en een maximumsalaris dat ten minste gelijk is aan het carrièrepatroon en het maximumsalaris dat behoorde bij de functie die het personeelslid op 31 juli 1999 bekleedde aan de in het derde lid bedoelde school.
De vaststelling en afrekening van de vergoedingen voor de periode voorafgaand aan 1 januari 1999 ten behoeve van een school genoemd in artikel VI geschieden overeenkomstig de Wet op de expertisecentra en de ter uitvoering daarvan vastgestelde voorschriften zoals die golden voor het jaar waarop de afrekening betrekking heeft. De vaststelling en afrekening van de vergoedingen voor de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 juli 1999 van de scholen, bedoeld in de vorige volzin, geschieden overeenkomstig de Wet op de expertisecentra en de ter uitvoering daarvan vastgestelde voorschriften zoals die luidden op 31 juli 1999.
De Wet op de expertisecentra en de ter uitvoering daarvan vastgestelde voorschriften en overgangsregelingen zoals die luidden op 31 juli 1999, blijven van toepassing op geschillen met betrekking tot hun toepassing die op 31 juli 1999 aanhangig waren of na die datum binnen de beroepstermijn aanhangig zijn gemaakt met betrekking tot een school genoemd in artikel VI.
Onverminderd artikel VII wordt voor de periode van 1 augustus 1999 tot 1 augustus 2003 uit 's Rijks kas jaarlijks een specifieke uitkering verstrekt aan de gemeente ter tegemoetkoming in de kosten van ondersteuning bij het onderwijs aan zieke leerlingen als bedoeld in de artikelen 9a van de Wet op het primair onderwijs, 18a van de Wet op de expertisecentra, 18 en 138a van de Wet op het voortgezet onderwijs en 7.1.4. van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
De hoogte van de specifieke uitkering voor de gemeente wordt bepaald op basis van het totale aantal leerlingen dat op 1 oktober 1996 op de scholen, bedoeld in de Wet op het basisonderwijs, de scholen en instellingen, bedoeld in de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de scholen, bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs stond ingeschreven vermeerderd met het aantal leerlingen dat op 1 oktober 1996 op de beroepsopleiding van een instelling bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs stond ingeschreven en bij de start van die opleiding leerplichtig was, in elke gemeente en een bedrag per leerling. Indien het aantal leerlingen in een gemeente na 1 oktober 1996 is veranderd of verandert als gevolg van een wijziging van de grenzen van de desbetreffende gemeente kan Onze minister met het oog op de berekening in de vorige volzin het aantal leerlingen in overeenstemming brengen met het aantal leerlingen bij de aanvang van het kalenderjaar na dat waarin de grenzen zijn gewijzigd. Indien het aantal leerlingen in een gemeente, anders dan door een wijziging van de grenzen van die gemeente, op 1 oktober van een van de jaren 1997, 1998, 1999 of 2000 toeneemt met een aantal dat uitkomt boven een door Onze Minister vast te stellen percentage van het totale aantal leerlingen per 1 oktober 1996, wordt het aantal leerlingen boven dat percentage voor het desbetreffende jaar meegeteld als leerling bedoeld in de eerste volzin.
Binnen tien maanden na afloop van het kalenderjaar waarover de specifieke uitkering is toegekend, legt het gemeentebestuur een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek over aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, waaruit blijkt in hoeverre de toegekende uitkering is besteed in overeenstemming met de bepalingen van deze wet.
Het instellingsbestuur van een academisch ziekenhuis informeert Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen binnen 6 maanden na de datum van de inwerkingtreding van deze wet over de wijze waarop invulling is gegeven aan de taak bedoeld in artikel 1.4, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
Wijzigt deze wet.
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 augustus 1999.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.